De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 april 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 juli 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 februari 2022 te Eindhoven en/of Helmond en/of Dordrecht en/of Breda en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Arnhem en/of Middelburg, in elk geval in één of meerdere plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (een) ander(en), te weten
[slachtoffer 1 & medeverdachte 1] , geboren [geboortedatum 2] 1989 en/of
[slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum 3] 1983 en/of
[slachtoffer 3] , geboren [geboortedatum 4] 1989, en/of
[slachtoffer 4] , geboren [geboortedatum 5] 1987 en/of
[slachtoffer 5] , geboren [geboortedatum 6] 2002, en/of
[slachtoffer 6] , geboren [geboortedatum 7] 1998, en/of
[slachtoffer 7] , geboren [geboortedatum 8] 1996,
(lid 1, onder 1°)
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7]
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft gedwongen
en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard) en/of onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard),
(lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7]
(lid 1, onder 9°)
(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft bewogen haar, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar/hun seksuele handelingen met en/of voor een derde,
immers hebben/heeft zij, verdachte, en/of één of meer van haar mededader(s) (telkens)
ten aanzien van [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] over de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 februari 2022
ten aanzien van [slachtoffer 2] over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 augustus 2021
ten aanzien van [slachtoffer 3] over de periode van 11 augustus 2021 tot en met 1 februari 2022
ten aanzien van [slachtoffer 4] over de periode van 13 augustus 2021 tot en met 22 september 2021
ten aanzien van [slachtoffer 5] over de periode van 13 september 2021 tot en met 1 december 2021
ten aanzien van [slachtoffer 6] over de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022
ten aanzien van [slachtoffer 7] over de periode van 14 oktober 2021 tot en met
27 oktober 2021
- (een) werkplek(ken) en/of verblijfplaats(en) voor die voornoemde perso(o)n(en) laten regelen/geregeld en/of
- (laten) begeleid(en) van die voornoemde perso(o)n(en) van en naar prostitutieplaatsen en/of
- foto’s (laten) maken/gemaakt voor advertentie(s) op één of meerdere website(s) waarin die voornoemde perso(o)n(en) werd(en) aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- één of meerdere advertenties aangemaakt ten behoeve van één of meerdere website(s) waarin/waarop voornoemde perso(o)n(en) werd(en) aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of die advertenties te (laten) onderhouden/beheren (waaronder begrepen het ‘’omhoog plaatsen’’) en/of
- contacten onderhouden met en/of afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die voornoemde perso(o)n(en) en/of afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- instructie(s) en/of uitleg gegeven aan voornoemde perso(o)n(en) met betrekking tot de door haar/hen te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- bepaald hoeveel en/of welke klanten voornoemde perso(o)n(en) moest(en) aannemen voor haar/hun prostitutiewerkzaamheden en/of
- bepaald hoeveel geld zij, voornoemde perso(o)n(en), per dag met prostitutiewerkzaamheden moest(en) verdienen en/of die verdiensten controleerde en/of
- bepaald dat voornoemde perso(o)n(en) prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest(en) verrichten en/of
- condooms en/of glijmiddel en/of doekjes ter beschikking gesteld voor de prostitutiewerkzaamheden en/of
- voornoemde perso(o)n(en) aangezet/laten aanzetten tot het gebruik van sponsjes bij ongesteldheid en/of
- ten aanzien van die [slachtoffer 3] , haar drugs verschaft;
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2021 tot 1 februari 2022 te Eindhoven en/of Apeldoorn en/of Nuenen en/of Oss en/of Waalwijk en/of Zwijndrecht en/of Middelburg, in elk geval op een of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), meermalen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 8] (geboren op [geboortedatum 9] 1932) heeft bewogen tot de afgifte van een telefoon IPhone 12 pro max en/of een geldbedrag van € 300,- en/of heeft bewogen tot het aangaan van een schuld, te weten het aangaan van een telefoonabonnement, en/of
- [slachtoffer 9] (geboren op [geboortedatum 10] 1941) heeft bewogen tot de afgifte van een auto Fiat Tipo (kenteken [kenteken 3] ) en/of een of meer geldbedrag(en) met een gezamenlijk beloop van circa € 11.710,13, en/of
- [slachtoffer 10] (geboren op [geboortedatum 11] 1946) heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) met een gezamenlijk beloop van circa € 1.600,-, en/of
- [slachtoffer 11] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) met een gezamenlijk beloop van circa € 3.450,-, en/of
in elk geval (telkens) enig geldbedrag, hierin bestaande dat verdachte en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich op verschillende datingsites heeft ingeschreven (op zoek naar een eenzame opa), en/of vervolgens in contacten met [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] zich, onder een andere voornaam, heeft voorgedaan als een dame die op zoek was naar een relatie, en/of
- (vervolgens) in contacten met [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] heeft voorgewend dat zij geïnteresseerd was in hen en dat er een liefdesrelatie was of zou komen, en/of
- aan [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] heeft verteld in financiële problemen te zitten, en/of dringend geld nodig te hebben voor huur en/of boodschappen en/of eten en/of kleding en/of schoeisel voor haar kind(eren), en/of
- aan voornoemde [slachtoffer 9] heeft verteld dat er een of meer schulden zijn en hiertoe (ook) een foto van een factuur van de vermeende schuld heeft laten zien, en/of
- aan voornoemde [slachtoffer 9] heeft verteld dat zij, verdachte, ziek is en naar het ziekenhuis moet voor een scan, omdat zij een vlek op haar lever had,
waardoor voornoemde [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgiftes en het aangaan van een schuld;
3.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 februari 2022 te Eindhoven en/of elders in Nederland,
tezamen met één ander of anderen, althans alleen,
- van (een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit de seksuele uitbuiting – via tikkies en betaalverzoeken/ overboekingen), en/of een Audi A1 (kenteken [kenteken 2] ) en/of een Fiat Tipo (kenteken [kenteken 3] ) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voormeld(e) voorwerp(en) was, en/of
- (een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele uitbuiting zowel contant ontvangen als via tikkies en betaalverzoeken / overboekingen), en/of horloges en/of sieraden en/of de inboedel van de [adres 2] in Eindhoven en/of dure merkkleding en/of -schoenen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voormeld(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,
en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
4.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 februari 2022 te Eindhoven en/of Beekbergen en/of Helmond en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Breda en/of Apeldoorn en/of Hulst en/of Middelburg en/of Tilburg en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of
[slachtoffer 1 & medeverdachte 1]
en/of een of meer andere (rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- mensenhandel, seksuele uitbuiting (artikel 273f Wetboek van Strafrecht) en/of
- het witwassen van geld en/of goederen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht)
en/of
- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht).
Overwegingen
Beoordeling van het bewijs
Inleiding.
In een op 8 juli 2019 door het Team Mensenhandel van de politie Oost-Nederland gestart onderzoek, genaamd “Merwede”, is medeverdachte [medeverdachte 2] als verdachte aangemerkt van seksuele uitbuiting.
Door hetzelfde Team is op 7 april 2021 een onderzoek gestart onder de naam "Sneeuwklok". Uit tapgesprekken in dit onderzoek blijkt dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en (naar later blijkt) [medeverdachte 6] allerlei werkzaamheden verrichten met betrekking tot het laten werken van diverse vrouwen in de prostitutie. Daarbij komen aanwijzingen naar voren dat de vrouwen mogelijk worden uitgebuit.
Na het verplaatsen van het werkgebied van medeverdachte [medeverdachte 2] naar Noord-Brabant, is op 16 september 2021 door het Team Mensenhandel van de politie Oost-Brabant het onderzoek Harare gestart.
Naast de eerdergenoemde verdachten worden vervolgens ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] als verdachten aangemerkt ter zake de seksuele uitbuiting van meerdere kwetsbare vrouwen. Tijdens het onderzoek Harare zijn op diverse telefoonnummers taplijnen aangesloten en is er afgeluisterd.Verder is gebleken dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] gebruik maakte van een witte Audi A1 met het kenteken [kenteken 2] . In deze auto is apparatuur geplaatst voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC). Tevens is de Audi voorzien van een zogenaamd peilbaken.
Naast een verdenking van seksuele uitbuiting zijn tegen een of meerdere verdachten tijdens voornoemde onderzoeken ook nog andere verdenkingen gerezen te weten, witwassen, oplichting, deelname aan een criminele organisatie, poging doodslag/mishandeling en verkrachting.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het in vereniging plegen van de onder feit 1 aan verdachte ten laste gelegde mensenhandel - in de zin van seksuele uitbuiting - met betrekking tot [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 6] . Het dossier biedt volgens het Openbaar Ministerie echter geen bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting van [slachtoffer 5] . Het Openbaar Ministerie heeft daartoe vrijspraak gevorderd.
Door verdachte en medeverdachten is misbruik gemaakt van deze kwetsbare vrouwen. Verdachte fungeerde hierbij als rechterhand van medeverdachte [medeverdachte 2] ; zij nam onder meer met grote regelmaat zijn werktelefoons over, gaf de slachtoffers instructies en bepaalde mede de werklocaties. Verdachte heeft - samen met haar partner en medeverdachte [medeverdachte 2] - fors verdiend aan de uitbuiting van deze kwetsbare vrouwen.
Met haar handelen heeft verdachte - als bestendig lid - deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met mensenhandel zoals onder feit 4 is ten laste gelegd.
Daarnaast heeft verdachte onder een valse naam via datingsites een viertal oudere mannen opgelicht door hen -in strijd met de waarheid- te beloven dat zij met hen wilde trouwen, samenwonen of seksuele handelingen met hen wilde verrichten, waardoor deze mannen werden bewogen tot afgifte van onder andere grote geldbedragen. Het slachtoffer [slachtoffer 9] heeft zij in eerste instantie alleen (zonder hulp van anderen) opgelicht. In een later stadium werd dit slachtoffer - nadat hij het contact met verdachte had beëindigd – ‘doorgegeven’ aan medeverdachte [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] , die samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] de oplichtingshandelingen heeft voortgezet.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben ongeveer 60.000 euro aan inkomsten gegenereerd uit de seksuele uitbuitingen en oplichtingen. Dit bedrag hebben zij ontvangen via tikkies, betaalverzoeken en gewone overboekingen op de bankrekeningen van medeverdachte [medeverdachte 2] en van verdachte. Door onjuiste “verhullende” omschrijvingen bij de tikkies en betaalverzoeken op te nemen, is sprake van witwassen zoals aan verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd. Ook is een groot deel van de verdiensten als contant geldbedrag ontvangen. Door het storten van deze contante geldbedragen op een bankrekening hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] deze geldbedragen omgezet zoals bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder b.
Het snel weer verkopen van de Fiat Tipo - die bij de oplichting van [slachtoffer 9] is buitgemaakt - is ook een omzettingshandeling die moet worden gezien als witwassen.
Het feit dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zich structureel met dergelijke witwashandelingen bezighielden, maakt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan gewoontewitwassen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om verdachte van de aan haar ten laste gelegde mensenhandel vrij te spreken. De raadsman betwist niet dat verdachte in het kader van de prostitutiewerkzaamheden van de vrouwen bepaalde uitvoerende handelingen heeft verricht, maar in de kern besliste haar partner en tevens medeverdachte [medeverdachte 2] over de door haar te verrichten handelingen. Verdachte heeft géén misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers; zij was juist zelf een kwetsbare vrouw, gelet op haar zeer belaste verleden. Verdachte heeft enkel gehandeld uit de overlevingsdrang die zij zich vanaf haar jonge jaren eigen heeft gemaakt.
Ook heeft verdachte de slachtoffers niet misleid; de gouden bergen die sommige vrouwen werden voorgespiegeld, kwamen niet uit de koker van verdachte.
De stelling dat verdachte de rechterhand van medeverdachte [medeverdachte 2] zou zijn, is niet gestoeld op feiten. Bovendien was de relatie tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in de ten laste gelegde periode niet continu stabiel.
Met het Openbaar Ministerie meent de raadsman dat het dossier geen bewijs biedt dat verdachte enige betrokkenheid bij [slachtoffer 5] heeft gehad. De raadsman heeft per slachtoffer verder aangegeven dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting.
Ten aanzien van de ten laste gelegde oplichting heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan haar ten laste gelegde medeplegen.
Het aandeel van medeverdachte [medeverdachte 2] in de oplichtingshandelingen kan niet worden gezien als een materiële en intellectuele bijdrage van voldoende gewicht. Datzelfde geldt voor het handelen van verdachte op het moment dat [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] ‘verdergaat’ met de oplichting van [slachtoffer 9] .
De raadsman meent dat er geen sprake is van oplichting van [slachtoffer 10] en [slachtoffer 8] .
In dat kader heeft de raadsman betoogd dat [slachtoffer 8] een financiële keuze heeft gemaakt in het contact met verdachte dat affectief van aard was.
Uit het dossier blijkt niet dat hij onder druk is gezet door verdachte of dat hij door haar is misleid. Uit het enkele gebruik van de naam “ [alias verdachte 1] ” door verdachte kan niet worden afgeleid dat [slachtoffer 8] bewogen is tot afgifte van geld of goederen.
Aangever [slachtoffer 10] heeft geld overgemaakt naar de bankrekening van verdachte. Aangever was om die reden dus bekend met haar achternaam. [slachtoffer 10] heeft verdachte geld gegeven omdat hij verdachte aardig vond. Dit gegeven is niet aan te merken als misleiding. Verdachte heeft aangever géén relatie voorgespiegeld, waardoor van oplichting in de zin van artikel 326 Wetboek van Strafrecht geen sprake is.
De raadsman heeft zich - voor wat betreft de ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer 9] en [slachtoffer 11] - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het aan haar ten laste gelegde witwassen van de contante stortingen en de geldbedragen die via tikkies zijn ontvangen.
De reden dat de tikkies een andere omschrijving hadden hield verband met het ten behoeve van de klant camoufleren van de aard van de diensten die hier tegenover stonden en was dus niet gericht op het verhullen van de herkomst van die geldbedragen.
Met betrekking tot het witwassen van de Fiat Tipo heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Tot slot heeft de raadsman vrijspraak bepleit ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie. Er kan niet worden gesproken van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met een gemeenschappelijk oogmerk tot het plegen van misdrijven. Evenmin is er sprake van een opzettelijke bijdrage van verdachte aan die organisatie. De handelingen die verdachte heeft verricht zijn veelal geschied in de context van haar relatie met medeverdachte [medeverdachte 2] teneinde hem te ondersteunen in zijn prostitutiewerkzaamheden. Van belang daarbij is dat verdachte niet betrokken is geweest bij de werving van de prostituees. Verdachte kwam pas in beeld op het moment dat deze vrouwen reeds contact hadden met medeverdachte [medeverdachte 2] . De bijdrage van verdachte kan hooguit als medeplegen worden gekwalificeerd.
Maar dat maakt niet dat sprake is van deelname aan een criminele organisatie met het oogmerk tot het plegen van mensenhandel, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank.
Aan de verdachte zijn onder feit 1 verschillende vormen van mensenhandel tenlastegelegd, namelijk dat zij (telkens samen met een ander of anderen):
(sub 1) met gebruik van een in de tenlastelegging genoemd middel [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting;
(sub 4) met gebruik van een in de tenlastelegging genoemd middel [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft bewogen of gedwongen tot het verrichten van sekswerk, waarbij sprake was van uitbuiting, dan wel het sekswerk heeft gefaciliteerd, terwijl sprake was van uitbuiting;
(sub 6) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7]
(sub 9) met een in de tenlastelegging genoemd middel [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft bewogen hun verdiensten (deels) af te staan, waarbij sprake was van uitbuiting.
Zoals de rechtbank in onderstaand kader nader uiteen zal zetten, hoeft voor een bewezenverklaring van artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr (nog) geen sprake te zijn van uitbuiting, maar geldt wel dat het oogmerk van uitbuiting bewezen dient te worden. Voor sub 4, 6 en 9 geldt dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen in geval sprake is van uitbuiting en dat er sprake was van wetenschap (eventueel in de vorm van voorwaardelijk opzet) van (de omstandigheden waaronder sprake was van) die uitbuiting.
Uitbuiting of het oogmerk hierop staat dus centraal in alle vormen van mensenhandel die aan verdachte worden verweten.
Voorts wordt verdachte beschuldigd van oplichting, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet op deze plaats opgenomen, maar in een bijlage bij dit vonnis.
Verwijzing processen-verbaal van bevindingen.
In de processen-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten inhoudende de beschrijvingen van de tapgesprekken en OVC-gesprekken worden deze gesprekken door de betreffende verbalisanten in samenvattende vorm weergegeven en geïnterpreteerd.
Voor zover de rechtbank in haar overwegingen en in de bewijsbijlage naar deze processen-verbaal verwijst, heeft de rechtbank de samenvattende inhoud van de gesprekken gecontroleerd aan de hand van de onderliggende stukken (volledige weergaven) van die gesprekken en zij heeft hierin geen noemenswaardige verschillen geconstateerd. De rechtbank volstaat in die gevallen dan ook met de samenvattende weergave en interpretatie van de gesprekken.
Ten aanzien van feit 1 (mensenhandel)
Algemeen.
Onder bepaalde voorwaarden is prostitutie door een volwassene in Nederland legaal. Dit is anders als (daarnaast) sprake is van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f Sr en de jurisprudentie volgt dat de strafbaarstelling van mensenhandel is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Het te beschermen belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid. Bij mensenhandel moet altijd uitgegaan worden van de intentie van de dader, niet van die van het slachtoffer.
In het onderzoek Harare zijn verdachten naar voren gekomen die allen worden verdacht van mensenhandel binnen de prostitutiebranche. Het gaat daarbij steevast om de verdenking van diverse varianten van mensenhandel zoals deze zijn opgenomen in de onderscheidenlijke onderdelen van het eerste lid van artikel 273f Sr en ziet in alle gevallen op meerderjarige vrouwelijke slachtoffers.
De rechtbank zal hierna eerst kort stilstaan bij het juridisch kader van mensenhandel tegen welke achtergrond de rechtbank de verdenking heeft bezien. De rechtbank zal daarbij de diverse varianten - voor zover relevant - en de uitgangspunten die zij daarbij hanteert uiteenzetten.
Juridisch kader artikel 273f Sr
Sub 1
In artikel 273f, eerste lid Sr, sub 1 zijn diverse handelingen strafbaar gesteld voor zover deze worden gefaciliteerd door een dwangmiddel en met het oogmerk van uitbuiting worden verricht.
Handelingen
De handelingen (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen) hebben elk een neutrale en feitelijke betekenis en kunnen worden begrepen aan de hand van dagelijks taalgebruik. Zij dienen ruim te worden uitgelegd.
Dwangmiddelen
De dwangmiddelen – voor zover deze een punt van aandacht zijn geweest tijdens de behandeling ter terechtzitting - zijn ‘een andere feitelijkheid’, ‘misleiding’, ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’. De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
Het begrip ‘dwang’ moet ruim worden uitgelegd en worden bekeken in de hele context waarin de handelingen van de verdachte plaatsvinden. Het slachtoffer zal door aanwending van dwang tegen haar zin in een situatie van uitbuiting zijn gebracht, waarin zij, als zij daartoe weerstand had kunnen bieden, niet terecht zou zijn gekomen. Daarbij doet het niet ter zake dat de dwang op een ander in het algemeen geen indruk zou maken. Het is subjectief.
Het dwangmiddel ‘misleiding’ heeft op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad feitelijke betekenis. De rechtbank gaat er bij dit dwangmiddel vanuit dat er doelbewust een foute voorstelling van zaken wordt gegeven, iemand wordt overtuigd van iets dat niet waar is, waardoor iemand iets gaat doen dat hij anders niet zou hebben gedaan. Ook dit dwangmiddel is subjectief.
Ook de misbruikdwangmiddelen, te weten ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ hebben feitelijke betekenis. Deze dwangmiddelen, die objectief moeten worden vastgesteld, kunnen elkaar deels overlappen. Deze misbruikdwangmiddelen kunnen veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. De verdachte moet zich wel bewust zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeide of verondersteld wordt voort te hebben gevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer. Niet is vereist dat doelbewust misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.
Het is daarbij niet een zelfstandig vereiste dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en ook niet dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie is gebracht. De omstandigheid dat een slachtoffer tevoren al op een of meer andere plaatsen in de prostitutie heeft gewerkt, behoeft geen aanwijzing te zijn voor vrijwilligheid en het ontbreken van een uitbuitingssituatie.
Indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen van een van deze twee misbruikdwangmiddelen dient het feitelijk bewezenverklaarde hieraan invulling te geven. Bij het misbruik maken van (1) een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht is er sprake van een relationele ongelijkheid of van het brengen in een dergelijke situatie van ongelijkheid, waardoor de keuzevrijheid van het slachtoffer is beperkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat ‘beperkt’ niet inhoudt dat er sprake moet zijn van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was; de beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van prostitutie aan te nemen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever bij prostituees stelt dat hiervan sprake is als zij verkeren of komen te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het criterium ‘de gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ omvat in ieder geval dat zij zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt. Doorslaggevend is dus de mate van zeggenschap die de prostituee heeft over de door haar te verrichten werkzaamheden en het inkomen dat daar tegenover staat.
Ten aanzien van het misbruik maken van (2) een anders ‘kwetsbare positie’ geeft artikel 273f, zesde lid, Sr een minimumdefinitie van dit begrip: hieronder wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Aangenomen kan worden dat de ‘misbruiker’ de ander (het latere slachtoffer) in die positie aantreft zonder dat beiden in een relatie tot elkaar staan.
Oogmerk van uitbuiting
Zoals gezegd zijn de handelingen omschreven in sub 1 slechts strafbaar als deze zijn gefaciliteerd door een dwangmiddel én als zij zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen. Het oogmerk veronderstelt een noodzakelijkheidsbewustzijn. Voorwaardelijk opzet volstaat niet. Ook dit bestanddeel van het wetsartikel heeft feitelijke betekenis en hoeft in de tenlastelegging niet nader te worden omschreven. Het oogmerk van uitbuiting kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld verklaringen. Echter, bij afwezigheid van verklaringen kan het oogmerk van uitbuiting ook veelal worden afgeleid uit de omstandigheden. Het tweede lid van artikel 273f Sr geeft een niet-limitatieve opsomming van wat de term ‘uitbuiting’ omvat. Voor zover in deze zaak relevant staat daar in ieder geval de uitbuiting van een ander in de prostitutie.
De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat vrouwen zich vanwege persoonlijke omstandigheden en daarmee samenhangende financiële motieven genoodzaakt kunnen voelen om werkzaamheden te verrichten die zij wellicht als onaangenaam ervaren, maakt nog niet dat degene die deze werkzaamheden aanbiedt of faciliteert daarmee voor deze vrouwen een uitbuitingssituatie creëert. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die moeten worden beschouwd en dit is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van die vraag zijn: de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht en het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de ‘tewerksteller’ wordt behaald. De rechtbank ziet deze elementen als communicerende vaten: een beperkt gewicht van de ene factor kan worden gecompenseerd door een groter gewicht van de andere factoren.
Een geldelijke verdeling waarbij een prostituee 50% van haar verdiensten afdraagt aan een derde die haar werkzaamheden faciliteert betekent naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat de uitbuiting een gegeven is. Bij de vraag of sprake is van uitbuiting geeft dat weliswaar een indicatie, maar ook de overige omstandigheden dienen in ogenschouw te worden genomen. Andere omstandigheden die gewicht in de schaal kunnen leggen zijn bijvoorbeeld niet-marktconforme verdiensten, het niet opvolgen van de in de prostitutiebranche geldende hygiënevoorschriften, te lange werkdagen, geen inspraak van de prostituee in de aard van te verrichten seksuele handelingen of een erbarmelijke werkplek.
Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van het oogmerk tot uitbuiting dat voor de vervulling van de delictsomschrijving het niet nodig is dat de ander daadwerkelijk wordt uitgebuit; het oogmerk volstaat. Dat een betrokkene uiteindelijk niet het beoogde werk heeft verricht, staat aan de invulling van de delictsomschrijving niet in de weg.
Uitgangspunt voor de rechtbank is in ieder geval dat, zodra er sprake is van een dwangmiddel, de eventuele vrijwilligheid van het slachtoffer niet meer ter zake doet. Ook het gegeven dat een slachtoffer op enig moment toch ‘vrij’ was om te stoppen met het prostitutiewerk en zich mitsdien aan de uitbuitingssituatie heeft onttrokken, doet in zijn algemeenheid niet af aan het gegeven dat er (voordien) wel sprake is (geweest) van een dwangmiddel. Immers, aan het ‘laten gaan’ van een prostituee kunnen meerdere redenen ten grondslag liggen, waaronder ook opportunistische redenen, bezien vanuit het oogpunt van de dader. Zo kan ook niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat indien er een mogelijkheid was voor het slachtoffer zich aan de uitbuitingsituatie te onttrekken, maar zij dit desalniettemin niet heeft gedaan, er dan dus geen sprake kan zijn van een uitbuitingssituatie.
Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 ziet op de daadwerkelijke uitbuiting. De uitbuitingsgedragingen – voor zover in deze zaak relevant – hebben het oog op het doen werken in de prostitutie. Het gaat er hierbij om een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in sub 1) te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk of onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling te ondernemen waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van subonderdeel 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Het onderscheid met betrekking tot de dwangmiddelen in sub 1 en sub 4 zit in het gegeven dat in sub 1 het dwangmiddel ziet op de handeling werven, vervoeren, etc., terwijl in sub 4 het dwangmiddel direct is gelinkt aan het laten werken. Het ‘zich beschikbaar stellen’ is daarbij voldoende, wat betekent dat er ook hier niet daadwerkelijk gewerkt hoeft te zijn om tot een voltooid delict te komen.
Sub 6
Strafbaar op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders onachtzaam handelen onder deze bepaling zou vallen. Het opzet dient gericht te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
Sub 9
Op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 9 is degene strafbaar die een ander met een van de onder sub 1 genoemde dwangmiddelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde. Dit subonderdeel is erop gericht op te kunnen treden tegen de situatie dat een prostituee wordt gedwongen tot afgifte van (een deel van) haar opbrengsten van seksuele handelingen. Uitbuiting moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9°, Sr, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Toegespitst op deze zaak
De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of de verdachte (al dan niet samen met een ander of anderen) zich ten opzichte van [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 1, 4, 6 en 9 Sr.
Feit 1 vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 1 & medeverdachte 1]
Kwetsbare positie van [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] en de wetenschap van verdachte daarvan?
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat verdachte kennis droeg van het feit dat [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] mogelijk in een kwetsbare positie verkeerde vanwege haar persoonlijke omstandigheden. Immers kende verdachte [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] vanuit de tijd van hun gezamenlijk verblijf in de vrouwenopvang. [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] is daarna - nadat zowel zij als verdachte in zelfstandige woonruimte hadden - via verdachte in contact gekomen met medeverdachte [medeverdachte 2] , waarna zij prostitutiewerkzaamheden voor hem is gaan verrichten.
Voorts blijkt uit de OVC-gesprekken dat verdachte op de hoogte was van de problematiek met betrekking tot (één van) haar kinderen. Uit de politiemutaties blijkt voorts dat er sprake is van schulden, waarvoor [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] onder bewind staat.
Misbruik van de kwetsbare positie, andere dwangmiddelen en (oogmerk op) uitbuiting?
Bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] en het oordeel of sprake is van een dwangmiddel, heeft de rechtbank met name acht geslagen op de inhoud van de tap- en OVC gesprekken alsmede de WhatsAppconversaties die [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gevoerd.
De rechtbank verwijst in dat kader naar een onderstaande gesprekken die volgens de rechtbank een representatief beeld geven van het geheel aan beschikbare tap-, OVC- en WhatsAppgesprekken in het dossier.
Tapgesprek sessienummer 29392 (proces-verbaal pag. 2-3562):
[medeverdachte 2] zegt dat hij een klant heeft die anaal wil en 650 euro wil betalen. [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] zegt dat ze niet weet of ze dat kan maar dat ze het zal proberen. [medeverdachte 2] gaat dat doorgeven.
Tapgesprek sessienummer 60870 (proces-verbaal pag. 2-3565):
[medeverdachte 2] : Ja
[slachtoffer 1 & medeverdachte 1] (lachend) ik denk jou geld is op
[medeverdachte 2] : (lachend) nee. oke oke er komt 1 klantje
[slachtoffer 1 & medeverdachte 1] zegt is goed
Uit de WhatsAppberichten (proces-verbaal pag. 2-2374 tot en met 2-2375) tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] blijkt dat er sprake is van een 50/50 verdeling van de verdiensten van [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] , waarbij medeverdachte [medeverdachte 2] na de uitkomst van de berekening aan haar vraagt of zij dit “oké” vindt, waarop [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] “ok” antwoordt.Het WhatsAppbericht dat [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] naar verdachte stuurt op 29 januari 2022: “[verdachte] , after ik ga weg, ik ben ziek, die man maken mij gek ook”
De rechtbank ziet in de tap- en OVC gesprekken uit het dossier niet terug dat [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] geen andere keuze had dan om in de prostitutie te blijven werken tegen door verdachte en/of medeverdachte gestelde voorwaarden.
Uit de tap- en OVC-gesprekken blijkt evenmin dat [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] een onderdanige houding ten opzichte van verdachte en/of medeverdachte aannam. Integendeel: uit de inhoud van de tapgesprekken blijkt van communicatie op een onderling gemoedelijke sfeer. Verdachte was daarnaast bevriend met haar en ook hadden zij met hun gezinnen onderling contact.
Op de vraag van de rechter-commissaris wat haar heeft bewogen om te gaan werken in de prostitutie heeft [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] op 29 maart 2023 verklaard: “Het was een moeilijke periode in mijn leven. Ik kan het moeilijk uitleggen, omdat ik het zelf ook niet goed snap. Ik heb mijn hele leven geleefd via bepaalde principes, ik ben er onder invloed in meegegaan. (…) Ik ben overstag gegaan in een zwak moment in mijn leven. Niemand heeft een pistool tegen mijn hoofd aangezet om dit te doen. Ik heb het werk zelf geaccepteerd.”
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van “misbruik van een kwetsbare positie” of “misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht” door verdachte. Uit de inhoud van de tap- en OVC gesprekken blijkt niet van een onaanvaardbare controle of druk die verdachte op [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] zou hebben uitgeoefend om haar werkzaamheden binnen de prostitutie voort te zetten of dat zij anderszins in haar keuzevrijheid werd beperkt. Ook is niet gebleken dat verdachte een reden had om te veronderstellen dat [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] door derden in haar keuzevrijheid werd beperkt.
De rechtbank heeft in het oordeel betrokken dat [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] ten tijde van het ten laste gelegde reeds gedurende 14 jaar in Nederland woonachtig was en de Nederlandse taal goed beheerst. Ook woonde zij zelfstandig in haar eigen woning in Hulst, ontving zij een uitkering en had zij het ouderlijk gezag over al haar in Nederland woonachtige kinderen. Uit de inhoud van de tapgesprekken leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] inspraak had in de verdeling van haar verdiensten en dat er sprake was van overleg over de door haar te verrichten seksuele handelingen.
Naar het oordeel van de rechtbank verkeerde [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] - gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden - in een situatie die min of meer gelijkwaardig is aan de maatstaven die in Nederland gelden voor een “mondige prostituee”. Van het gebruik van enig ander dwangmiddel door verdachte is evenmin gebleken.
Artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 9 Sr
De rechtbank is van oordeel dat - nu niet is gebleken dat verdachte zelf dwangmiddelen heeft ingezet en ook het bewijs ontbreekt dat zij wetenschap had dat door een ander dwangmiddelen werden ingezet met het doel om [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk - de onder feit 1 tenlastegelegde subs 1, 4 en 9 niet kunnen worden bewezen.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6, Sr
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verwijt dat verdachte onder sub 6 wordt gemaakt kan worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van dat subonderdeel is vereist dat het opzet van verdachte - behalve op het voordeel trekken - ook gericht is op de uitbuiting van [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] .
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is geweest van een uitbuitingssituatie, is niet voldaan aan het vereiste van dubbel opzet met betrekking tot dit subonderdeel.
Verdachte wordt daarom ook vrijgesproken van hetgeen haar onder subonderdeel 6 ten laste is gelegd.
Dit maakt dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder feit 1 tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] .
Feit 1 vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 2]
Kwetsbare positie van [slachtoffer 2] en de wetenschap van verdachte daarvan?
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de politiemutaties volgt dat [slachtoffer 2] alcohol- en drugsafhankelijk is, dat zij begeleid woont bij Care Extra en dat zij niet in staat is om zelf de zorg voor haar minderjarige dochter te dragen. Ze staat bij de politie bekend als kwetsbaar en als een vrouw die in de prostitutie werkzaam is om haar drugsverslaving te bekostigen. [slachtoffer 2] heeft dit op 24 oktober 2023 ten overstaan van de rechter-commissaris bevestigd en verklaard dat zij daarom met medeverdachte [medeverdachte 3] in zee is gegaan.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte op enige wijze kennis zou hebben gehad van de persoonlijke situatie waarin [slachtoffer 2] verkeerde.
De door verdachte en haar medeverdachten verrichte handelingen
Uit het dossier blijkt dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 15 augustus 2021 met elkaar afspreken om [slachtoffer 2] voor hen in de prostitutie te laten werken. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] spreken daarbij tevens af dat zij haar verdiensten door drieën gaan delen. Op 19 augustus 2021 wordt [slachtoffer 2] door medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aan het werk gezet. Daarbij zorgt medeverdachte [medeverdachte 3] voor de werkplek van [slachtoffer 2] . Medeverdachte [medeverdachte 2] regelt telefonisch de klant- en prijsafspraken en bepaalt aan de hand daarvan tevens welke seksuele handelingen [slachtoffer 2] dient te verrichten.
Op die betreffende dag is veelvuldig telefonisch contact tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] over de planning en het verloop van de werkzaamheden van [slachtoffer 2] .
Voor enige betrokkenheid van verdachte - voorafgaand aan of tijdens de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 2] - biedt het dossier geen aanknopingspunten. De enkele vocale bemoeienis van verdachte - wier stem op de achtergrond te horen is als er telefonisch een discussie ontstaat tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] over de verdenking dat [slachtoffer 2] geld zou hebben achtergehouden, waarbij verdachte ook overigens niet aanspoort tot geweld - acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om te concluderen dat zij een actieve rol heeft gehad in de (veronderstelde) uitbuitingssituatie van [slachtoffer 2] .
Dit maakt dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder feit 1 tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 2] .
Feit 1 [slachtoffer 3]
Kwetsbare positie van [slachtoffer 3] en de wetenschap van verdachte daarvan?
Uit het procesdossier volgt dat [slachtoffer 3] afkomstig is uit Irak en ten tijde van het tenlastegelegde een tijdelijke verblijfsstatus had in Nederland. [slachtoffer 3] communiceert in gebrekkig Nederlands en gebruikt regelmatig harddrugs. Ook is zij alleenstaand moeder, ontvangt zij een uitkering en heeft ze een woning in Tilburg.
[slachtoffer 3] zelf ontkent - zowel ten overstaan van de politie als tegenover de rechter-commissaris - dat zij slachtoffer is (geweest) van mensenhandel. Zij heeft - over de situatie dat zij schaars gekleed werd aangetroffen in de auto bij medeverdachte [medeverdachte 2] - verklaard dat hij een vriend van haar is.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid, maar zeker in mensenhandelzaken, zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen. De betrouwbaarheid van getuigenverklaringen in mensenhandelzaken kan onder druk staan vanwege bijvoorbeeld wraakgevoelens of juist gevoelens van loyaliteit, of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die ten grondslag liggen aan de strafwetgeving aangaande mensenhandel.
In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat [slachtoffer 3] ten overstaan van de
rechter-commissaris als getuige is gehoord en daarbij heeft verklaard dat zij medeverdachte [medeverdachte 2] weliswaar kent, maar nimmer voor hem in de prostitutie heeft gewerkt. Deze verklaring wordt evenwel weersproken door de overige bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank zal haar verklaring daarom niet betrekken in de beoordeling van het bewijs.
Bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op [slachtoffer 3] heeft de rechtbank met name acht geslagen op de inhoud van de tap- en OVC gesprekken in het dossier.
De rechtbank verwijst in dat kader naar de navolgende tapgesprekken en OVC gesprekken die volgens de rechtbank een representatief beeld geven van het geheel aan beschikbare tap- en OVC gesprekken in het dossier.
“Tap 13 sessie 22325 datum 12-08-2021 te 18.08 uur
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] bespreken over het geld wat niet klopt van [slachtoffer 3] . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6]
berekenen samen wat het zou moeten zijn. [verdachte] zit bij dit gesprek en zegt dat [slachtoffer 3] liegt. Hierop willen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] zorgen dat er duidelijke afspraken worden gemaakt met [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] moet [medeverdachte 2] niet agressief maken.
[medeverdachte 6] zegt dat hij nooit problemen heeft met een meisje en dat hij duidelijke afspraken gaat maken met [slachtoffer 3] en dat ze vandaag sowieso minimaal 1500 haalt.
En als [slachtoffer 3] zo blijft doen heeft ze veel geld elke dag .... we hebben sowieso 500 - 500.”
Tapgesprekken met sessienummers 19805, 19847, 19849, 19856, 19879, 19885, 19887, 19895, 19897, 19901, 19902 (Sneeuwklok)
Er volgen op 12 augustus 2021 tussen 20.27 uur en 13 augustus 2021 00:15 uur meerdere telefoongesprekken tussen verdachte en [slachtoffer 3] . In deze gesprekken wordt het volgende gezegd:
- [verdachte] geeft aan dat er klanten zijn.
- [verdachte] zegt wat ze moeten betalen, en hoe, bv een tikkie.
- [slachtoffer 3] zegt dat er maar 1 klant is geweest en [verdachte] gaat dat checken
- [slachtoffer 3] zegt dat er een klant is weggaan omdat het niet dezelfde persoon is als op de foto.
- [slachtoffer 3] geeft aan dat er een klant met billen wil, maar dat ze dat nog nooit gedaan heeft.
- [verdachte] zegt om 00.15 uur dat [slachtoffer 3] naar beneden kan komen, omdat ze geen klanten meer heeft.
“OVC Sessie 54, datum 4-11-2021 te 22.42 uur
[medeverdachte 2] zit in de auto met vermoedelijk [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] .
[slachtoffer 3] vertelt tegen [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] dat ze uit Irak komt.
[medeverdachte 2] noemt meerdere malen de naam van [slachtoffer 3] en zegt dat ze niet teveel drugs moet gebruiken.”
“OVC Sessie 55, datum 4-11-2021 te 23.12 uur
[medeverdachte 2] zit met vermoedelijk [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] in de auto en ze praten over [slachtoffer 3] .
[medeverdachte 2] noemt [slachtoffer 3] seks verslaafd en als ze geen seks heeft ze dan paranoia wordt. [medeverdachte 2] zegt tegen [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] dat hij boos wordt op [slachtoffer 3] en zegt dat haar hersens niet werken.
[medeverdachte 2] zegt dat [slachtoffer 3] veel gesnoven heeft (5 gram) en dat ze gek is.”
“OVC Sessie 76, datum 5-11-2021 te 12.21 uur
[medeverdachte 2] zit in de auto met vermoedelijk [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] . Ze praten over [slachtoffer 3] . [medeverdachte 2] noemt [slachtoffer 3] een seksmachine, [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] zegt dat "zij" (vermoedelijk [slachtoffer 3] ) het zonder condoom doet.“
[medeverdachte 2] zegt: [slachtoffer 3] , maar ik heb niks met haar. zij wil alleen zij gaat dat nooit doen, 1000 zij heeft verblijfsvergunning bepaalde tijd. Ze kunnen haar eruit gooien. Ze heeft niet onbepaalde tijd. Ik heb haar zo bang gemaakt [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] .”
“OVC Sessie 433 datum 15-11-2021 te 15.13 uur
[medeverdachte 2] en [slachtoffer 3] zitten samen in de auto. Hier wordt door medeverdachte [medeverdachte 2] onder andere het volgende tegen [slachtoffer 3] gezegd:
[medeverdachte 2] : Jij bent zwaar aan de drugs. Jij kan niet meer stoppen.
[slachtoffer 3] : Neeeee, ik moet doen .. klant, ik wil niet als vies varken laten doen, die klant zegt: kom verder, kom verder blè. Ja.
[medeverdachte 2] : (rustig) [slachtoffer 3] kijk, kijk, ik heb eentje zeshonderd ....
[slachtoffer 3] : Doe ...
[medeverdachte 2] : (schreeuwt) LUISTER! eene zes ...
[slachtoffer 3] : No.
[medeverdachte 2] : (schreeuwt) LUISTER!
[slachtoffer 3] : Ai ai ai wollah, jij gevaarlijk.
[medeverdachte 2] : Één klant zeshonderd, één klant vierhonderd, ik heb één klant tweehonderd, ik heb een klant honderdvijftig, vandaag heb jijtweeduizend euro, (schreeuwt) Maar als jij naar mij luistert.
[slachtoffer 3] : (schreeuwt terug) Nu begint!! En snel, andere klant ik heb, andere klant, kijk ... (komt niet meer uit haar woorden)
[medeverdachte 2] : Ga je naar mij luisteren of niet?!
[slachtoffer 3] : Ohh [medeverdachte 2] nog een keer, komt andere klant, komt andere klant [ ... ]
[medeverdachte 2] : [slachtoffer 3] kijk [slachtoffer 3] , jij gaat vandaag niet overal heel lang blijven. Niet vóelen, een beetje snel alsjeblieft. Ja, alsjeblieft, vandaag ... !
“OVC Sessie 472 datum. 16-11-2021 te 01.00 uur
[medeverdachte 2]
: [slachtoffer 3] ik ben niet klein kind he. Jij laat mij 20 minuten daar wachten he. Jij moet blij zijn dat ik jou die geld geef man. Misschien jij heb daar geld gepakt voor die 20 minuten. Ik weet niet. Dat kan. Ik ben grote baas he. Jij laat grote baas 20 minuten extra als een mongool wachten he!”
“OVC sessie 794 datum 25-11-2021 te 20.15 uur
[medeverdachte 2] zit in de auto met [slachtoffer 3] .
[medeverdachte 2] : Wanneer [slachtoffer 3] cocaïne, wilt [medeverdachte 2] . Wanneer [slachtoffer 3] geen cocaïne. Fuck [medeverdachte 2] . Fuck jou man. Beter ik geef jou cocaïne.
[slachtoffer 3] : Deze dag?
[medeverdachte 2] : [slachtoffer 3] ik ga jou cocaïne geven.”
“Tapgesprek sessienummer 50360 datum 22-11-2021 te 23:02 uur (proces-verbaal pag. 2-3819):
[medeverdachte 2] zegt dat [slachtoffer 3] is niet goed is. [verdachte] vraagt wat er met haar is. [medeverdachte 2] weet niet wat ze heeft gekregen maar volgens hem MDMA. [verdachte] : volgens mij zei die speed. [medeverdachte 2] : volgens mij XTC. Zij is heel raar, hij moet haar naar huis brengen. Ze kan niet praten, ze kan niet zien zelfs met haar ogen. [verdachte] vraagt wat hij haar moet geven om beter te worden.”
“Tapgesprek sessienummer 50363 datum 22-11-2021 te 23:03 uur (proces-verbaal pag. 2-3820-3821):
[verdachte] vraagt wat of ‘zij’ niks kan. Is het een soort van slapen of zo? [medeverdachte 2] vraagt of [verdachte] dan nog een escort had, waarop [verdachte] zegt dat ze nog een escort had. Iemand vraagt in Goes voor een uurtje. [verdachte] vraagt hoe [slachtoffer 3] zich voelt: is ze een soort van verlamd of zo? Waarschijnlijk heeft ‘die’ haar MDMA gegeven. [medeverdachte 2] zegt dat hij Goes wel wil rijden. Als hij [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] wegbrengt, neemt hij [slachtoffer 3] mee. [verdachte] vraagt of ‘ze’ zelf wel kan, waarop [medeverdachte 2] zegt dat het dan al een beetje is uitgewerkt.”
Gelet het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 3] in een kwetsbare positie verkeerde en dat verdachte daar wetenschap van had. Verdachte bespreekt met medeverdachte [medeverdachte 2] hoe om te gaan met de gevolgen van het middelengebruik in relatie tot de prostitutieactiviteiten.
De door verdachte en haar medeverdachte verrichte handelingen
Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 mei 2025 verklaard dat zij klantafspraken voor [slachtoffer 3] regelde en haar ook heeft vervoerd ten behoeve van prostitutieafspraken. Ook heeft zij verklaard dat zij samen met medeverdachte [medeverdachte 2] leefde van de prostitutie-inkomsten van de vrouwen die voor hem werkten.
Uit het procesdossier volgt dat verdachte (ook) ten aanzien van [slachtoffer 3] de werktelefoon beheerde, afspraken maakte met klanten en de prijs bepaalde voor de door [slachtoffer 3] te verrichten handelingen. Ze stuurde tikkies naar de klanten en controleerde de verdiensten van [slachtoffer 3] . Voorts heeft verdachte aan [slachtoffer 3] gevraagd foto’s toe te sturen wat [slachtoffer 3] heeft gedaan. Uit het procesdossier volgt dat foto’s normaliter werden gebruikt in de seksadvertenties. Medeverdachte [medeverdachte 2] maakte ook afspraken met klanten en vervoerde [slachtoffer 3] tijdens escort, haalde het geld op en zorgde voor de verdeling daarvan.
Misbruik van een kwetsbare positie en (oogmerk op) uitbuiting?
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert echter niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke en/of de persoonlijke vrijheid.
Zoals hiervoor vastgesteld, verkeerde [slachtoffer 3] in een kwetsbare positie.
Uit het voorgaande blijkt dat sprake was van situaties waarin [slachtoffer 3] duidelijk flink onder invloed van harddrugs verkeerde en vervolgens toch door verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 2] werd ingezet om haar prostitutiewerkzaamheden te verrichten.
Verdachte heeft - door te handelen zoals hiervoor uit de inhoud van de diverse gesprekken is gebleken - met haar handelen misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 3] verkeerde. [slachtoffer 3] werd door het handelen van verdachte bewogen tot het verrichten van seksuele diensten.
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4 Sr
De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen het volgende vastgesteld.
[slachtoffer 3] is - blijkens de tapgesprekken en gegevens uit de onder medeverdachte [medeverdachte 2] inbeslaggenomen Samsung Galaxy telefoon - vanaf 11 augustus 2021 werkzaam als prostituee voor verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] .
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het in sub 1 genoemde dwangmiddel: misbruik van een kwetsbare positie. [slachtoffer 3] werd door medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte in haar keuzevrijheid beperkt. Immers bepaalden zij haar werktijden, hoeveelheid klanten, de aard van de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en de hoogte van haar inkomsten. Door inzet van dit dwangmiddel heeft verdachte [slachtoffer 3] vervoerd en gehuisvest, en een en ander met het oogmerk van uitbuiting zoals ten laste gelegd met betrekking tot subonderdeel 1 van artikel 273f lid 1 Sr.
Verdachte heeft het dwangmiddel verder instrumenteel ingezet om [slachtoffer 3] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor het verrichten seksuele diensten tegen betaling, waardoor subonderdeel 4 naar het oordeel van de rechtbank ook kan worden bewezen.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte ten opzichte van [slachtoffer 3] een uitbuitingssituatie heeft gecreëerd en in stand heeft gehouden. Het opzet van verdachte op de uitbuiting is daarmee gegeven. Uit het gegeven dat 50% van de verdiensten van [slachtoffer 3] aan medeverdachte [medeverdachte 2] toekwam - die samen met verdachte een economische eenheid vormde- en in de periode 11 tot en met 16 augustus 2021 in Eindhoven medeverdachte [medeverdachte 2] samen met medeverdachte [medeverdachte 6] zelfs twee derde van de verdiensten pakten (en [slachtoffer 3] dus genoegen moest nemen met een derde ervan), leidt de rechtbank af dat verdachte ook opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 3] .. De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 6, daarom eveneens bewezen.
Artikel 273f, eerste lid, sub 9 Sr
Uit het tapgesprek 12 augustus 2021 met sessienummer 22325 leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 3] de opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden - gedurende de periode11 tot en met 16 augustus 2021- aan [medeverdachte 6] of medeverdachte [medeverdachte 2] moest afstaan. Haar verdiensten moest zij toen voor 2/3e deel afstaan aan [medeverdachte 6] en medeverdachte [medeverdachte 2] , die dit bedrag vervolgens samen deelden. Verdachte - die met medeverdachte [medeverdachte 2] een economische eenheid vormde - heeft, gelet op haar relatiestatus waarin zij samenleefde met [medeverdachte 2] , van deze situatie mede geprofiteerd.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 3] heeft gedwongen en bewogen geld uit de prostitutiewerkzaamheden aan haar af te staan. De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 9, dan ook bewezen.
Medeplegen.
De hiervoor beschreven handelingen waren er allemaal op gericht om [slachtoffer 3] in de prostitutie te laten werken en haar aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte, medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] een gezamenlijk plan hadden om [slachtoffer 3] in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen. Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] vervulden bij de uitvoering van dit plan ieder een eigen essentiële rol, waarbij zij elkaar aanvulden bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 3] . Uit de tapgesprekken blijkt ook -zoals hiervoor is vastgesteld - dat zij gezamenlijk opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 3] .
Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten- met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor in dit kader heeft overwogen- komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] verdachte, ieder in een zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking - in de zin van medeplegen - sprake is.
Feit 1 [slachtoffer 4]
Kwetsbare positie van [slachtoffer 4] en de wetenschap van verdachte daarvan?
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tijdens een controle door het Prostitutie Controle Team (PCT) op 1 juli 2021 werd [slachtoffer 4] door verbalisanten bevraagd. Zij verklaarde dat zij sinds 29 april 2021 in Nederland verbleef om geld te verdienen voor haar kinderen middels prostitutiewerk.
Uit de politiesystemen bleek dat het verblijf van [slachtoffer 4] in Nederland onrechtmatig was en dat zij de status “verwijderbaar” had. In Nederland heeft zij geen vaste woon-of verblijfplaats.
Op 4 februari 2022 werd [slachtoffer 4] door verbalisanten in een slaapkamer in de woning van de ouders van medeverdachte [medeverdachte 6] aangetroffen. [slachtoffer 4] bleek op dat moment niet de beschikking te hebben over een eigen mobiele telefoon. Zij verklaarde aan verbalisanten onder meer dat zij een heel moeilijk leven heeft gehad, dat haar kinderen in Italië zijn en zij hen al negen jaar niet meer ziet. Ook verklaarde zij dat zij nu bij haar oom en tante in Nederland woont en hen ouders noemt.
Door medeverdachte [medeverdachte 2] werd [slachtoffer 4] omschreven als ‘een zielig meisje met veel problemen dat zichzelf snijdt’. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat het door [slachtoffer 4] verdiende geld door haar familie van haar werd afgenomen, maar dat zij dit niet zal toegeven omdat zij woonachtig is bij die familie.
Deze verklaring wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de inhoud van de tapgesprekken waarin [medeverdachte 6] op een gegeven moment expliciet tegen medeverdachte [medeverdachte 2] zegt: “En neem voortaan alles, niks aan haar geven, je weet toch” (Tap 13 sessie 24304 d.d. 14-08-2021 te 23.23 uur)
Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 mei 2025 verklaard dat [slachtoffer 4] (ook wel “ [alias slachtoffer 4] ” genoemd) haar achternichtje is met wie ze deels samen is opgegroeid en dat zij bij de ouders van medeverdachte [medeverdachte 6] in Tilburg verbleef. Verdachte wist dat [slachtoffer 4] illegaal in Nederland verbleef en weg wilde bij haar oom en tante maar dat feitelijk niet kon omdat zij geen geld had.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 4] in een kwetsbare positie verkeerde. Verdachte wist van deze kwetsbare positie. Ze zijn familie van elkaar en bij de politie verklaarde verdachte dat [slachtoffer 4] het moeilijk had. Uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd volgt naar het oordeel van de rechtbank ook dat verdachte wist dat [slachtoffer 4] een kwetsbare vrouw was nu zij voor haar huisvesting en inkomstenafhankelijk was van medeverdachte [medeverdachte 6] .
De door verdachte en haar medeverdachten verrichte handelingen
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 19 juni 2021 is door medeverdachte [medeverdachte 6] een online seksadvertentie aangemaakt waarin [slachtoffer 4] wordt aangeboden voor het verrichten van seksuele handelingen zonder condoom tegen een “all-in” tarief en waarbij het nummer van medeverdachte [medeverdachte 6] is vermeld.
Uit de loggegevens blijkt dat deze advertentie in de periode van 19 juni 2021 tot en met 22 september 2021 elf keer omhoog is geplaatst, waaronder op 14 en 15 augustus 2021. Uit inhoud van de tapgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer 4] blijkt dat [slachtoffer 4] zelf geen toegang had tot de betreffende advertentie, hetgeen ook wel past bij de omstandigheid dat [slachtoffer 4] op 4 februari 2022 ook geen beschikking had over een eigen telefoon. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte 6] voornoemde advertentie van [slachtoffer 4] meerdere malen omhoog heeft geplaatst. Verder blijkt uit de tapgesprekken dat medeverdachte [medeverdachte 6] op 14 augustus 2021 mede op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 2] de in de advertentie vermelde tarieven heeft verhoogd.
Uit de tapgesprekken in het dossier blijkt dat er vanaf 13 augustus 2021 contact is tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] over het gezamenlijk laten prostitueren van [slachtoffer 4] . Medeverdachte [medeverdachte 6] omschrijft [slachtoffer 4] in de tapgesprekken tegenover medeverdachte [medeverdachte 2] als “een machine, die elk leger om slaat” en zegt daarbij dat zij 24 uur kan werken.
De instructies voor de te verrichten prostitutiewerkzaamheden ontving [slachtoffer 4] van verdachte. Uit de tapgesprekken tussen [slachtoffer 4] en verdachte blijkt dat verdachte haar opdraagt om ook bepaalde seksuele handelingen te verrichten waardoor zij wordt overvallen zoals het filmen en plasseks, en ook dat [slachtoffer 4] heeft gewerkt vanuit een “kaal huis”. Uit één van de tapgesprekken blijkt verder dat [slachtoffer 4] moest blijven slapen op haar werkplek.
De klanten voor [slachtoffer 4] werden aangebracht door verdachte en medeverdachten. Blijkens de opmerking van medeverdachte [medeverdachte 2] te weten: “breng haar maar, dan gaan we jagen met 2 telefoons op haar” was het doel kennelijk om binnen een korte tijd zoveel mogelijk inkomsten te genereren.
Misbruik van de kwetsbare positie en (oogmerk op) uitbuiting?
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert echter niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke en/of de persoonlijke vrijheid.
Uit de tapgesprekken volgt voorts dat medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en verdachte de hoogte van de verdiensten voor [slachtoffer 4] bepaalden en het totaal van haar verdiensten vervolgens door drieën werd gedeeld, waarbij [slachtoffer 4] zelf 1/3e deel van haar verdiensten zou krijgen. [slachtoffer 4] werd het hele bedrag eerst afgenomen, het is niet duidelijk geworden of [slachtoffer 4] ‘haar deel’ daadwerkelijk heeft ontvangen. Het feit dat medeverdachte [medeverdachte 6] op 14 augustus 2021 tegen medeverdachte [medeverdachte 2] zegt “En neem voortaan alles, niks aan haar geven, je weet toch” past daarbij.
De verklaring van verdachte inhoudende – kort gezegd – dat zij enkel [slachtoffer 4] heeft willen helpen en er zelf niet aan verdiend heeft, vindt geen ondersteuning in het dossier. Uit de tapgesprekken blijkt juist dat verdachte de regie heeft, bijvoorbeeld daar waar [slachtoffer 4] aan verdachte vraagt of ze hier moet slapen en hoe laat ze morgen moet beginnen. Daarnaast blijkt ook dat verdachte bepaalde wat de klanten van [slachtoffer 4] moesten betalen en dat zij ook veelvuldig zelf het geld ontving.
Door voornoemd handelen heeft verdachte [slachtoffer 4] in haar vrijheid beperkt en in een afhankelijke positie gehouden. [slachtoffer 4] verkeerde in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland. Dit blijkt alleen al uit het feit dat zij niet over haar eigen inkomsten kon beschikken en voor zover zij daadwerkelijk 1/3e deel terug heeft ontvangen, is dit een dusdanig gering deel dat een mondige prostituee hier niet mee akkoord zou gaan. Ook werd zij in haar keuzevrijheid beperkt. Immers bepaalde verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] volledig haar werktijden, aantal klanten, de aard van de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en de hoogte van haar inkomsten. Tot slot zijn ook de kale werklocatie met enkel een matras op de grond, het blijven slapen op de werklocatie omstandigheden en het ‘overvallen worden’ door seksuele handelingen als plasseks en video opnames die bijdragen aan de conclusie dat sprake is van uitbuiting.
De rechtbank is - gelet op het voorgaande - van oordeel dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 4] verkeerde en dat er sprake is van een uitbuitingssituatie.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het oogmerk had op het seksueel uitbuiten van [slachtoffer 4] .
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4, Sr
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het in sub 1 genoemde dwangmiddel: misbruik van een kwetsbare positie. Door inzet van dit dwangmiddel heeft verdachte [slachtoffer 4] vervoerd en gehuisvest en een en ander met het oogmerk van uitbuiting zoals ten laste gelegd met betrekking tot subonderdeel 1 van artikel 273f lid 1 Sr. Daarmee is de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 4] door verdachte gegeven.
Verdachte heeft het dwangmiddel ook instrumenteel ingezet om [slachtoffer 4] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor het verrichten seksuele diensten tegen betaling, waardoor subonderdeel 4 naar het oordeel van de rechtbank ook kan worden bewezen.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6, van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte ten opzichte van [slachtoffer 4] een uitbuitingssituatie in stand heeft gehouden. Het opzet van verdachte op de uitbuiting is daarmee gegeven. Uit het gegeven dat [slachtoffer 4] haar verdiensten moest afstaan en waarvan ze slechts 1/3e deel mogelijk van terugontvangen heeft, leidt de rechtbank af dat verdachte ook opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 4] . De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 6, daarom eveneens bewezen.
Artikel 273f, eerste lid, sub 9, van het Wetboek van Strafrecht
Uit de tapgesprekken blijkt naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk dat [slachtoffer 4] de opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden telkens aan [medeverdachte 6] of medeverdachte [medeverdachte 2] moest afstaan. Zoals hiervoor reeds is overwogen, komt een verdeling achteraf van 1/3e voor [slachtoffer 4] aan de orde in het procesdossier. Verdachte - die met medeverdachte [medeverdachte 2] een economische eenheid vormde - heeft, gelet op haar relatiestatus waarin zij samenleefde met medeverdachte [medeverdachte 2] , van deze situatie mede geprofiteerd. Bovendien heeft verdachte – zoals hiervoor al is overwogen – ook zelf rechtsreeks van de klant geld ontvangen afkomstig uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 4] .
Daarmee stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 4] heeft bewogen geld uit de prostitutiewerkzaamheden aan haar af te staan. De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 9, dan ook bewezen.
Medeplegen.
De hiervoor beschreven handelingen waren er allemaal op gericht om [slachtoffer 4] in de prostitutie te laten werken en haar aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] een gezamenlijk plan hadden om [slachtoffer 4] in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen. Verdachte en medeverdachten vervulden bij de uitvoering van dit plan ieder een eigen essentiële rol, waarbij zij elkaar aanvulden bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 4] .
Uit de tapgesprekken blijkt ook -zoals hiervoor is vastgesteld - dat zij gezamenlijk opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 4] .
Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten - met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor in dit kader heeft overwogen - komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] , ieder in een zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking - in de zin van medeplegen - sprake is.
Feit 1 vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 5]
De rechtbank is met het Openbaar Ministerie en de verdediging van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt dat verdachte betrokken is bij de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 5] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op [slachtoffer 5] .
Feit 1 vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 6]
Kwetsbare positie van [slachtoffer 6] en de wetenschap van verdachte daarvan?.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet wist van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 6] en daarmee dus ook geen wetenschap had van de omstandigheid dat (mogelijk) door anderen van haar kwetsbaarheid misbruik werd gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de tapgesprekken en zendmastgegevens in het dossier, alsmede de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 22 mei 2025 heeft afgelegd, volgt dat [slachtoffer 6] in de periode van 19 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022 voor medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gewerkt. Verdachte heeft hierbij klant- en prijsafspraken voor [slachtoffer 6] gemaakt en haar een enkele keer vervoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat verdachte iets over de persoonlijke omstandigheden van [slachtoffer 6] wist of zou moeten weten, zoals bijvoorbeeld over haar financiële situatie of belaste verleden.
De rechtbank stelt voorts vast dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat die kunnen leiden tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer 6] heeft misleid en of dat zij misbruik zou hebben gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Ook blijkt niet dat verdachte wist of zou moeten weten dat er door anderen misbruik werd gemaakt van een dergelijk overwicht of dat er sprake zou kunnen zijn van misleiding. Uit de enkele mededeling van verdachte dat [slachtoffer 6] “haar vereiste heeft gehaald” kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid dat verdachte op de hoogte zou zijn van een mogelijke uitbuitingssituatie waarin [slachtoffer 6] zou verkeren nu deze uitlating van verdachte ook zou kunnen zien op een doel dat [slachtoffer 6] voor zichzelf zou hebben gesteld. Van het gebruik van andere dwangmiddelen is evenmin gebleken.
De door verdachte verrichtte handelingen - te weten het vervoer van [slachtoffer 6] of het maken van klantafspraken - zijn naar het oordeel van de rechtbank hooguit aan te merken als faciliterende handelingen die zij voor [slachtoffer 6] en/of medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verricht.
Nu niet is gebleken dat verdachte zelf dwangmiddelen heeft ingezet en ook het bewijs ontbreekt dat zij wetenschap had dat deze dwangmiddelen door een ander werden ingezet met het doel om [slachtoffer 6] te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk, kunnen de onder feit 1 tenlastegelegde subs 1, 4 en 9 niet worden bewezen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verwijt dat verdachte onder sub 6 wordt gemaakt kan worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van dat subonderdeel is vereist dat het opzet van verdachte - behalve op het voordeel trekken - ook gericht is op de uitbuiting van [slachtoffer 6] .
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat de verdachte weliswaar wist van de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 6] - en dat zij in het kader ook faciliterende handelingen heeft verricht - maar dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte wetenschap had van de mogelijke uitbuitingssituatie waarin [slachtoffer 6] verkeerde, laat staan dat zij zelf het opzet had op haar uitbuiting. Om die reden kan ook sub 6 niet worden bewezen.
Dit maakt dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder feit 1 tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 6] .
Feit 1 vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 7]
Kwetsbare positie van [slachtoffer 7] en de wetenschap van verdachte hiervan?
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet wist van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 7] (ook wel [alias slachtoffer 7] genoemd) en daarmee dus ook geen wetenschap had van de omstandigheid dat (mogelijk) door anderen van haar kwetsbaarheid misbruik werkt gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de tapgesprekken in het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer 7] in de periode van 17 oktober 2021 tot en met 28 oktober 2021 voor medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gewerkt. Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 mei 2025 verklaard dat zij zich kan herinneren dat zij haar een enkele keer heeft vervoerd. Uit de tapgesprekken volgt de betrokkenheid van verdachte enkel uit tapsessie 26226 van 18 oktober 2021 te 22.43 uur. Uit dit gesprek blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] tegen verdachte zegt wat zij moet sturen naar [slachtoffer 7] en dan kan zeggen dat ze klaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze bewijsmiddelen niet dat verdachte iets over de persoonlijke omstandigheden van [slachtoffer 7] wist of zou moeten weten, zoals bijvoorbeeld over haar alcoholverslaving of belaste verleden.
De rechtbank stelt voorts vast dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat die kunnen leiden tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer 7] heeft misleid en ook niet dat zij misbruik zou hebben gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Ook blijkt niet dat verdachte wist of zou moeten weten dat er door anderen misbruik werd gemaakt van een dergelijk overwicht of dat er sprake zou kunnen zijn van misleiding. Van het gebruik van andere dwangmiddelen is evenmin gebleken.
De door verdachte verrichte gedragingen, te weten het vervoer van [slachtoffer 7] of het bepalen van haar werktijden zijn naar het oordeel van de rechtbank hooguit aan te merken als faciliterende handelingen die zij voor [slachtoffer 7] en/of medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verricht.
Nu niet is gebleken dat verdachte zelf dwangmiddelen heeft ingezet en ook het bewijs ontbreekt dat zij wetenschap had dat deze dwangmiddelen door een ander werden ingezet met het doel om [slachtoffer 7] te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk, kunnen de onder feit 1 tenlastegelegde subs 1, 4 en 9 niet worden bewezen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verwijt dat verdachte onder sub 6 wordt gemaakt kan worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van dat subonderdeel is vereist dat het opzet van verdachte - behalve op het voordeel trekken - ook gericht is op de uitbuiting van [slachtoffer 7] .
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat de verdachte weliswaar wist van de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 7] - en dat zij in het kader ook faciliterende handelingen heeft verricht - maar dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte wetenschap had van de mogelijke uitbuitingssituatie waarin [slachtoffer 7] verkeerde, laat staan dat zij zelf het opzet had op haar uitbuiting. Om die reden kan ook sub 6 niet worden bewezen.
Dit maakt dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder feit 1 tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 6] .
Ten aanzien van feit 2
Voor bewezenverklaring van oplichting is blijkens artikel 326, eerste lid, Sr vereist dat iemand door een oplichtingsmiddel (het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels) wordt “bewogen” tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel “bewegen” tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een schuld als bedoeld in genoemd artikel.
Toegespitst op deze zaak
De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of verdachte (al dan niet samen met een ander of anderen) zich ten opzichte van [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] schuldig heeft gemaakt aan oplichting in de zin van artikel 326 Sr.
Feit 2 vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 8]
Feiten en omstandigheden met betrekking tot [slachtoffer 8].
Uit het procesdossier - en de verklaring die verdachte heeft afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2025 - blijkt dat aangever [slachtoffer 8] op 6 juni 2021 bij Media Markt in Eindhoven een iPhone 12 Pro Max voor verdachte heeft gekocht, waarbij hij op zijn eigen naam tevens een telefoonabonnement voor in totaal € 25,00 per maand met een looptijd van 24 maanden heeft afgesloten.
Met betreffend telefoontoestel heeft verdachte WhatsAppgesprekken gevoerd met [slachtoffer 8] in de periode van 8 juni 2021 tot en met 29 december 2021. Uit voornoemde WhatsAppgesprekken blijkt dat aangever [slachtoffer 8] aan verdachte die hij kent als “ [alias verdachte 1] ” mededeelt dat er kennelijk extra kosten binnen dit telefoonabonnement zijn gemaakt en dat dit niet de afspraak was. Voorts blijkt uit diezelfde appberichten dat verdachte [slachtoffer 8] op 8 juni 2021 “lieverd” noemt en zegt “hoop je echt snel weer te zien”.
Aangever heeft over “ [alias verdachte 1] ” - die hij via een datingsite had ontmoet - verklaard dat hij van haar de indruk had gekregen dat zij uit een slecht huwelijk kwam en haar ex niet meebetaalde waardoor zij financieel krap zat. [alias verdachte 1] had een telefoon nodig, maar kon die zelf niet aanschaffen in verband met haar BKR registratie. Aangever heeft toen met haar afgesproken dat zij van hem een telefoon zou krijgen inclusief een abonnement van € 25,00 per maand op voorwaarde dat hij haar zou zien. Nadat aangever op 6 juni 2021 de iPhone voor verdachte heeft aangeschaft, heeft hij ook nog € 300,00 voor haar gepind, omdat haar kinderen geen schoenen zouden hebben.
Verdachte heeft de door aangever beschreven feiten en omstandigheden - alsmede de inhoud van de door haar verstuurde WhatsAppberichten - ter terechtzitting erkend.
Daarbij heeft verdachte expliciet aangegeven dat zij aangever geen relatie of seksuele handelingen heeft beloofd.
Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat er sprake is van oplichting van aangever door verdachte. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank kan in dit geval niet vaststellen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een oplichtingsmiddel.
Het enkele feit dat verdachte zich heeft ingeschreven op een datingsite en daarbij gebruik heeft gemaakt van een andere voornaam, acht de rechtbank in dat kader van onvoldoende gewicht, nu dit op betreffende sites geen ongebruikelijke gang van zaken is.
Bovendien kan uit het enkele feit dat verdachte zich van de naam “ [alias verdachte 1] ” heeft bediend niet worden afgeleid dat aangever daardoor is bewogen tot de aanschaf van de telefoon, het aangaan van het telefoonabonnement en het pinnen van het geldbedrag ter hoogte van
€ 300,00.
Evenmin kan worden gesteld dat verdachte door een specifieke - voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen - bij het slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is immers niet gebleken dat verdachte aangever een liefdesrelatie of seksuele handelingen heeft voorgespiegeld. Ook wordt door de bewijsmiddelen niet weerlegd dat verdachte BKR geregistreerd was en dat haar kinderen geen schoenen hadden.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de haar ten laste gelegde oplichting, voor zover deze betrekking heeft op aangever [slachtoffer 8] .
Feit 2 [slachtoffer 9]
Feiten en omstandigheden met betrekking tot [slachtoffer 9].
Uit de tap- en OVC gesprekken blijkt dat verdachte op 10 oktober 2021 telefonisch aan haar partner en medeverdachte [medeverdachte 2] mededeelt dat “hij” (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 9] ) een auto van € 25.000,00 voor haar wil kopen. Later op die dag heeft verdachte telefonisch contact met de destijds 80-jarige [slachtoffer 9] waarin zij aangeeft dat zij een auto heeft gezien die zij mooi vindt, waarop [slachtoffer 9] tegen “ [alias verdachte 1] ” zegt dat zij € 20.000,00 mag besteden en daarbij zegt dat hij graag een keer met haar wil vrijen. Verdachte zegt dat dat wel goedkomt en dat ze dinsdag bij hem blijft slapen.
Op 11 oktober 2021 is er veelvuldig telefonisch contact tussen verdachte en haar partner en tevens medeverdachte [medeverdachte 2] waarin zij onder meer aan hem vertelt dat zij naar “die opa” gaat om de aankoop van de auto te regelen, zij heeft gezien welk saldo hij nog op zijn rekening heeft. Zij geeft aan tegen hemte hebben gezegd dat zij ook nog een schuld heeft van (ongeveer) € 2.000,00 euro heeft. Een half uur later is er weer telefonisch contact waarbij verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 2] zegt dat “ [slachtoffer 9] al 22 heeft gestort”. Uit de transactiegegevens van de bankrekening van verdachte blijkt dat die dag door [slachtoffer 9] een bedrag van € 2.205,13 naar de rekening van verdachte is overgemaakt. Diezelfde dag heeft verdachte ook een auto van [slachtoffer 9] gekregen.
In de periode daarna (tot 19 november 2021) is er veel telefonisch contact tussen verdachte en [slachtoffer 9] waaruit blijkt dat [slachtoffer 9] diverse keren geldbedragen naar de bankrekening van verdachte of medeverdachte overmaakt en waarin verdachte [slachtoffer 9] voorhoudt dat zij met hem wil gaan samenwonen en met hem op vakantie wil gaan. Ten aanzien van de overboeking op 31 oktober 2021 vraagt verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 2] zijn rekeningnummer te sturen en geeft ze aan dat ze [slachtoffer 9] heeft gezegd dat het geld naar de bankrekening van haar vriendin kan worden gestuurd. Vervolgens vindt er een bijschrijving plaats op de bankrekening van verdachte Gedurende de gehele periode houdt zij medeverdachte [medeverdachte 2] telkens op de hoogte van haar handelingen met betrekking tot “die opa” en spreekt daarbij ook over de geldbedragen die [slachtoffer 9] aan haar wil verstrekken.
Na 19 november 2021 verbreekt [slachtoffer 9] het contact met verdachte. Vervolgens wordt op 30 november 2021 door verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] onderling afgesproken dat [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] [slachtoffer 9] gaat voorspiegelen dat zij een liefdesrelatie en seks met hem wil en de € 15.000,00 - die hij volgens verdachte nog op zijn rekening heeft staan - dan kan “gaan pakken”. Verdachte geeft daarbij aan wat medeverdachte [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] zou moeten zeggen tegen en doen bij [slachtoffer 9] . En medeverdachte [medeverdachte 2] geeft meteen daarna aan dat hij zelf een boete gaat maken waarbij hij de naam gaat veranderen, want hij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 9] ) gaat id vragen en verdachte zegt daarna: “jij hebt schuld van 11. 12000 euro”.
Medeverdachte [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] heeft vervolgens diverse keren met [slachtoffer 9] gebeld en op 3 december 2021 getracht om met [slachtoffer 9] op het station in Breda af te spreken en heeft op 6 december 2021 daadwerkelijk in persoon met [slachtoffer 9] in zijn woning in Ravenstein afgesproken. Medeverdachte [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] heeft daarbij instructies van verdachte ontvangen wat zij tegen hem moest zeggen en heeft [slachtoffer 9] een factuur van een vermeende schuld getoond, welke factuur medeverdachte [medeverdachte 2] met dat doel aan medeverdachte [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] had verstrekt. [slachtoffer 9] heeft in die periode geldbedragen van respectievelijk € 2.205,00 en € 2.000,00 op de bankrekening van [medeverdachte 2] overgemaakt.
Verdachte heeft ten overstaan van de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij via een datingsite onder gebruikmaking van de naam “ [alias verdachte 1] ” met [slachtoffer 9] in contact was gekomen en dat zij hem seks en een liefdesrelatie had beloofd en in ruil daarvoor geldbedragen en een auto van hem heeft gekregen.
Deze geldbedragen werden zowel op haar eigen rekening als die van haar partner [medeverdachte 2] gestort. Verdachte heeft - nadat [slachtoffer 9] haar telefonisch had geblokkeerd - het telefoonnummer van [slachtoffer 9] aan medeverdachte [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] gegeven.
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier concludeert de rechtbank dat er sprake is van oplichting van de heer [slachtoffer 9] door verdachte. Er is sprake van een samenweefsel van verdichtsels, waarbij de kern is dat verdachte aan [slachtoffer 9] heeft voorgehouden dat haar naam “ [alias verdachte 1] ” was, dat zij hem meermalen heeft voorgespiegeld dat zij een liefdesrelatie met hem had, met hem wilde trouwen/samenwonen en dat zij ook seks met hem wilde. Dit in een periode dat zij ook een relatie had met medeverdachte [medeverdachte 2] en zijn zwanger van hem was.
Het slachtoffer is door de beloften van verdachte bewogen tot de afgifte van een auto en diverse geldbedragen.
De rechtbank acht in dit geval ook bewezen dat verdachte de oplichting tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Niet alleen heeft medeverdachte [medeverdachte 2] blijkens de bewijsmiddelen geldbedragen van het slachtoffer op zijn bankrekening ontvangen terwijl die [slachtoffer 9] werd voorgehouden dat het een bankrekeningnummer van een vriendin van verdachte was, maar ook blijkt uit voornoemde tap- en OVC gesprekken naar het oordeel van de rechtbank van een vooropgezet plan tussen verdachte en medeverdachten om het slachtoffer gezamenlijk nog meer geldbedragen afhandig te maken. Daarbij werd de inzet van listige trucs - zoals het door medeverdachte [slachtoffer 1 & medeverdachte 1] aan het slachtoffer tonen van de door medeverdachte [medeverdachte 2] verstrekte factuur - niet geschuwd.
Deze handelingen kwalificeert de rechtbank als een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij het opzet van verdachte en medeverdachten - behalve op de samenwerking - ook gericht is geweest op de verwezenlijking van het gronddelict, te weten de oplichting.
De rechtbank acht echter niet bewezen hetgeen onder het laatste gedachtestreepje is ten laste gelegd, nu naar het oordeel van de rechtbank niet vast is komen staan dat deze mededeling van verdachte niet juist zou zijn en ook niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 9] door deze mededeling zou zijn bewogen tot afgifte van enig geldbedrag.
Feit 2 [slachtoffer 10]
Feiten en omstandigheden met betrekking tot [slachtoffer 10].
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte vanaf 6 december 2021 tot en met 24 januari 2022 via WhatsApp contact heeft met de 74 jaar oude [slachtoffer 10] (aangever).
In de WhatsAppberichten tussen beiden noemen aangever en verdachte elkaar over en weer “lieverd” en “schatje” en geeft aangever in een chat van 12 december 2021 ook aan dat hij gevoelens voor verdachte krijgt.
Blijkens de aangifte van [slachtoffer 10] heeft hij verdachte ontmoet via datingsite Ourtime.
Op die site had verdachte in haar profielgegevens aangegeven dat zij 64 jaar oud was en dat zij op zoek was naar een man voor een serieuze relatie.
Aangever [slachtoffer 10] heeft verklaard dat verdachte hem had verteld dat ze alleenstaand was, een dochtertje van 2 jaar oud had en op zoek was naar een serieuze relatie. Verdachte had hem ook verteld dat ze zonder werk zat, schulden had en ze vroeg of ze geld kon lenen voor boodschappen en eten voor haar kind.
Op 6 december 2021 heeft er een ontmoeting tussen verdachte en aangever plaatsgevonden waarbij ze zijn gaan eten bij Mc Donalds. Uit de bankgegevens blijkt dat er diezelfde dag
€ 500,00 is overgemaakt naar de bankrekening van verdachte. Aangever zegt hierover:
“Ik wilde haar wel helpen. Ik vond haar heel aardig en ik vond het sneu voor haar dat ze geen geld had om boodschappen van te doen. Ik zei haar dat ik haar wilde helpen maar eerst met € 500,00. De rest kon ze van mij krijgen als ze het voor mij over had om bij mij thuis op bezoek te komen. “
Op 12 december 2021 heeft verdachte aangever thuis bezocht. Tijdens die ontmoeting heeft verdachte een open telefoonlijn met medeverdachte [medeverdachte 2] . Er vindt een sociaal gesprek plaats en op enig moment vraagt [slachtoffer 10] aan verdachte hoe zij de relatie met hem ziet. Verdachte geeft hierop aan dat zij wel met aangever samen wil wonen.”
Verderop in dat gesprek komt het volgende naar voren:
“NNM (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 10]) heeft [verdachte] € 1.000,00 gegeven en benzinegeld. Geld is ook voor een tv die kapot is. [verdachte] wil een nieuwe kopen want dan heeft ze ook garantie.” (proces-verbaal pag. 2-3979, tapgesprek met sessienummer 98801)
Uit de tapgesprekken die verdachte diezelfde dag voorafgaand aan het tapgesprek met sessienummer 98801 met medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gevoerd, leidt de rechtbank af dat het ook de intentie was van verdachte dat zij bij aangever geld zou “pakken” en dat daarvan dan een televisie gekocht zou worden.
De volgende dag is er door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] bij de Media Markt in Son ook daadwerkelijk een televisie gekocht, waarbij er door hen contant is betaald.
Uit de bankgegevens blijkt verder dat er op 13 december 2021 nog € 50,00 op de bankrekening van [verdachte] is gestort. Dit blijkt ook het uit het tapgesprek van 13 december 2021 met sessienummer 100880.
In algemene zin heeft verdachte ter terechtzitting van 22 mei 2025 verklaard:
“mijn doel was het verkrijgen van geld van oudere mannen, zij mochten knuffelen met een jonge vrouw, kregen kusjes, gingen samen uit eten gaan, kregen gezelschap en een gesprekspartner, daar wilde ik wel wat voor terug en dat wisten zij ook. Het klopt dat ik hen heb ontmoet via een datingsite voor oudere mannen. Misschien waren sommigen op zoek naar een serieuze relatie. Als ze mij geen geld wilden geven dan verbrak ik het contact, want het ging mij alleen om het geld. Ik had ook schulden en ik vertelde dat ook tegen die mannen.”
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever verdachte € 1.000,00 contant heeft verstrekt en
€ 550,00 naar haar bankrekening heeft overgemaakt.
Door de banktransacties was aangever derhalve op de hoogte van de werkelijke achternaam van verdachte. Niettemin acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever heeft opgelicht door middel van een samenweefsel van verdichtsels.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aan aangever een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Immers heeft zij zich via een datingsite voorgedaan als 64 jarige vrouw en aangever verteld dat zij op zoek was naar een relatie en met die [slachtoffer 10] samen wilde wonen, terwijl ze op dat moment een relatie had met medeverdachte [medeverdachte 2] en bovendien vijf maanden zwanger was van hun kind. Hiervan had ze [slachtoffer 10] niet op de hoogte gebracht.
. Ook blijkt uit de tapgesprekken dat verdachte aangever voorhield dat ze geen geld had voor boodschappen en geen eten kon kopen voor haar kind, terwijl op dat moment al haar kinderen uit huis waren geplaatst. Ze was echt uit op het geld van [slachtoffer 10] .
De rechtbank acht de rol die medeverdachte [medeverdachte 2] in de oplichting van [slachtoffer 10] heeft gehad niet van dermate gewicht, dat kan worden gesproken van medeplegen.
De rechtbank concludeert daarom dat verdachte de oplichting van [slachtoffer 10] alleen heeft gepleegd.
Feit 2 [slachtoffer 11]
Feiten en omstandigheden met betrekking tot [slachtoffer 11].
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de periode van 17 december 2021 tot en met 31 januari 2022 sprake was van WhatsApp-contact tussen [verdachte] en de 81 jaar oude [slachtoffer 11] (aangever).
Aangever [slachtoffer 11] heeft verklaard dat hij met verdachte, die hij “ [alias verdachte 2] ” noemt, in contact is gekomen via een datingsite. [alias verdachte 2] vertelde hem in hun contact dat ze in Breda woonde en dat zij een dochtertje had. Ze had altijd dingen nodig voor haar dochter en vertelde ook dat er sprake was van een huurachterstand. Aangever heeft hierop meerdere malen geld naar de rekening van verdachte overgemaakt en/of aan haar verstrekt met een gezamenlijk beloop van € 3.450,00.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 mei 2025 bekend dat zij [slachtoffer 11] heeft opgelicht.
De rechtbank is met het Openbaar Ministerie en de verdediging van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [slachtoffer 11] .
De rechtbank acht ook in het geval van deze oplichting het aandeel van medeverdachte [medeverdachte 2] niet van dien aard, dat kan worden gesproken van medeplegen.
De rechtbank concludeert daarom dat verdachte de oplichting van [slachtoffer 11] alleen heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 3 (gewoontewitwassen):
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van een deel van de uit prostitutiewerkzaamheden verrichte verdiensten en de gelden die door oplichtingsslachtoffers naar hun bankrekeningen zijn overgemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zoals hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen en uit de bewijsmiddelen blijkt, heeft verdachte zich in vereniging schuldig gemaakt aan mensenhandel, onder meer door de slachtoffers te bewegen haar en haar medeverdachte [medeverdachte 2] te bevoordelen uit de opbrengst van hun seksuele handelingen en voordeel te trekken uit hun uitbuiting. Ook hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] geldbedragen en een Fiat Tipo ontvangen uit oplichtingshandelingen die door hen zijn gepleegd.
Gelet op het feit dat het gaat om gelden/goederen uit eigen misdrijf (mensenhandel en oplichting) moet er sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van de verdiensten van de mensenhandel slachtoffers of de geldbedragen/goederen die via oplichting zijn verkregen. Verdachte en medeverdachte dienen handelingen te hebben verricht die zijn gericht zijn op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld.
Uit de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2025 blijkt dat verdachte de prostitutie- en oplichtingsgelden heeft gebruikt om in haar eigen levensonderhoud en dat van haar partner medeverdachte [medeverdachte 2] te voorzien.
Uit het dossier blijkt dat zij in de ten laste gelegde periode - behoudens gedurende een deel van die periode een uitkering van € 282,41 netto per maand - zelf geen andere (legale) bestendige bron van inkomsten had, waarvan zij in haar eigen levensonderhoud kon voorzien of andere goederen kon kopen.
Haar partner [medeverdachte 2] had in betreffende periode evenmin een legale inkomstenbron.
Uit de bewijsmiddelen volgt (kort gezegd) dat betalingen afkomstig van betaalverzoeken (“Tikkies”) aan klanten die betrekking hadden op seksafspraken met de mensenhandel slachtoffers terechtkwamen op de bankrekeningen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Deze betaalverzoeken waren voorzien van omschrijvingen die de daadwerkelijke herkomst van het geld verhullen, zoals bijvoorbeeld “tanken”, “verjaardag”, “etentje”, “marktplaats”, “kleding”, “borreltje”, “drank”, “boodschappen”, “uitgaan”, “uitje”, “vakantiepot”, “lenen”, “verjaardag” en “bioscoop”. Door deze onjuiste omschrijvingen bij de betaalverzoeken is de werkelijke aard van de geldbedragen verhuld.
Ook heeft medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat hij de Audi A1 met kenteken [kenteken 2] met de door hem ontvangen prostitutiegelden heeft betaald en deze auto vervolgens op naam van zijn neef en medeverdachte [medeverdachte 4] laten registreren, terwijl verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] de feitelijke gebruikers van deze auto waren.
Daarmee hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] de uit misdrijf afkomstige geldbedragen niet alleen omgezet, maar tevens verhuld wie de rechthebbende op deze auto was.
De Fiat Tipo met kenteken [kenteken 3] die op 11 oktober 2021 aangekocht was door [slachtoffer 9] en via internetbankieren betaald werd meteen op naam van verdachte gezet.
Door de auto, zoals verdachte reeds op de dag van de aankoop met de autodealer was overgekomen, drie dagen na de aankoop weer ‘terug te verkopen’, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Opvallend daarbij is het gegeven dat verdachte deze auto - zoals zij op de dag van de aankoop reeds met de autodealer was overeengekomen – drie dagen na de aankoop weer “terug verkoopt” aan diezelfde autodealer.
Ook hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] de uit misdrijf afkomstige geldbedragen omgezet. Immers hebben zij – na ontvangst van deze gelden - met deze gelden sieraden, kleding en de inboedel van hun woning aangekocht.
Verdachte heeft met haar handelen de geldbedragen die uit misdrijf afkomstig waren het legale betalingscircuit ingebracht en daarmee veiliggesteld. Door gedurende een langere periode samen met een ander de criminele herkomst ervan te verbergen en te verhullen wie de rechthebbende op dat geld was, heeft zij zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen in vereniging.
Ten aanzien van feit 4 (deelname aan criminele organisatie):
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
De rechtbank is van oordeel dat de samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] kan worden gekwalificeerd als een organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Daarvoor is redengevend dat de samenwerking zich kenmerkt door een zekere gelaagdheid en rolverdeling, professionaliteit en duurzaamheid. De rechtbank heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.
Aan de hand van de bewijsmiddelen in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte 2] zich in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 31 januari 2022 gezamenlijk hebben beziggehouden met het plegen van strafbare feiten, te weten het medeplegen van mensenhandel, het medeplegen van oplichting van de heer [slachtoffer 9] en het medeplegen van gewoontewitwassen.
De tap- en OVC gesprekken in het dossier maken een zekere rolverdeling tussen verdachte en medeverdachte duidelijk. Waar medeverdachte [medeverdachte 2] zich in het kader van mensenhandel met name intensief bezighield met de werving van prostituees, het vervoeren en huisvesten van deze vrouwen en het onderhouden van het klantencontact, ondersteunde verdachte medeverdachte [medeverdachte 2] daarbij door de “werktelefoons” te beantwoorden, werkinstructies te geven aan betreffende prostituees en klantbetalingen te incasseren.
Naar het oordeel van de rechtbank valt medeverdachte [medeverdachte 2] binnen deze samenwerking als leider aan te merken. Zijn leidersrol volgt uit de verdeling van de verdiensten die met name door hem werd bepaald en geïncasseerd, maar blijkt vooral uit diverse tapgesprekken in het dossier waarin hij zichzelf “patron” of “de baas” noemt en ook door anderen meermaals zo wordt aangeduid.
In diezelfde periode waarin verdachte zich als “rechterhand” van medeverdachte [medeverdachte 2] bezighield met mensenhandel, heeft zij zelf het initiatief genomen om oudere mannen te gaan oplichten via datingsites. In het kader van deze oplichtingen heeft medeverdachte [medeverdachte 2] hand- en spandiensten verricht door verdachte hierin tips te geven en op afstand mee te luisteren. Ook heeft [medeverdachte 2] enkele malen oplichtingsgelden op zijn bankrekening ontvangen en is zijn rol bij één van de slachtoffers dermate van belang geweest dat hij als medepleger van die oplichting wordt gekwalificeerd.
De geldbedragen en de auto’s die verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] uit de mensenhandel en oplichtingsfeiten hebben ontvangen, zijn door beiden op een dermate grote schaal witgewassen dat zij hiervan een gewoonte hebben gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze feiten en omstandigheden dat er tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] sprake was van een gestructureerd
samenwerkingsverband.
Het duurzame karakter blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de periode waarin door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] intensief werd samengewerkt.
Het in het kader van dat samenwerkingsverband handelen in strijd met het Wetboek van Strafrecht - zoals bij de afzonderlijk tenlastegelegde feiten aan de orde is gekomen - gebeurde dermate veelvuldig dat naar het oordeel van de rechtbank het plegen daarvan stelselmatig gebeurde. Hieruit leidt de rechtbank af dat de organisatie ook het oogmerk had tot het plegen van die misdrijven. Daarmee stelt de rechtbank vast dat de samenwerking van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] is aan te merken als een criminele organisatie.
Het verweer dat verdachte een partnerrelatie heeft met medeverdachte [medeverdachte 2] en in die context slechts “losse gedragingen heeft verricht” doet niet af aan het bestaan van een criminele organisatie. Een dergelijke relatie vormt naar het oordeel van de rechtbank juist het smeermiddel voor een criminele samenwerking.
Concluderend acht de rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 273f, 326, en 420bis Sr.