Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOBR:2025:5522

Op 4 September 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 82/134265-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:5522. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
82/134265-24
Datum uitspraak:
4 September 2025
Datum publicatie:
3 September 2025

Indicatie

Oplegging van een geldboete ter hoogte van 50.000,00 euro voor 1) overtreding van het bepaalde bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon en 2) aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon. Geen eendaadse samenloop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch

Strafrecht

Parketnummer: 82-134265-24

Datum uitspraak: 4 september 2025

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres 1] .

(hierna: [verdachte] of de verdachte rechtspersoon).

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 augustus 2025.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 maart 2025. Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegde dat:

1.

zij op of omstreeks 22 februari 2023 te Dinteloord, althans in Nederland, als

werkgever, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten, in

strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende bepalingen,

door een werknemer genaamd [slachtoffer] , althans de werknemer(s),

werkzaamheden te laten verrichten, bestaande uit het ruimen van kristalsuiker uit

de silo 4, immers heeft zij, verdachte, al dan niet opzettelijk, in strijd met

- artikel 3.2, eerste lid, Arbeidsomstandighedenbesluit de silo 4 niet zodanig

ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden dat

gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk

was voorkomen en dat de arbeidsplaats vrij toegankelijk en veilig konden worden

verlaten en/of

- artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het

arbeidsomstandighedenbeleid de risico's die het werken in de silo 4 met zich

meebrengt niet dan wel onvoldoende in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk

vastgelegd, te weten geen RI&E opgesteld is met betrekking tot het ruimen van

suiker uit silo's en/of de bestande maatregelen van de TRA geen voldoende

beschermende en/of preventieve werking heeft en/of

- artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat

[slachtoffer] en/of één of meer andere werknemers doeltreffend werd(en) ingelicht

over de aan het werken in de silo 4 verbonden risico's, alsmede over de

maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken, en/of

- artikel 8, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het werken in de silo 1

er niet op toegezien dat de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen

of beperken van de risico’s, te weten het bedelvings- en/of verstikkingsgevaar,

werden nageleefd,

terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of

ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] en/of andere werknemer(s)

ontstond of te verwachten was;

2.

zij op of omstreeks 22 februari 2023 te Dinteloord, althans in Nederland, grovelijk,

althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig een werknemer van

[verdachte] , genaamd [slachtoffer] , werkzaamheden heeft laten verrichten

in de silo 4

- terwijl bij die werkzaamheden bedelving- en/of verstikkingsgevaar bestond en

dat bedelving- en/of verstikkingsgevaar, terwijl dit mogelijk was, niet was

tegengegaan door voorzieningen, zoals de veiligheidswaarborgen bij een dreiging

bedelving- en/of verstikkingsgevaar van in werking te stellen en/of controleren of

die veiligheidswaarborgmiddelen adequaat functioneerden en/of

- terwijl die werknemer en/of andere werknemers niet doeltreffend was/waren

ingelicht over de in de silo 4 te verrichten werkzaamheden en de daaraan

verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s

te voorkomen of te beperken,

ten gevolge waarvan aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer]

bedolven en verstikt is geraakt onder de berg van suiker in de silo 4, waardoor hij

aan de gevolgen daarvan is overleden.

Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte rechtspersoon daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir aangevoerd dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd. Desalniettemin heeft de verdediging twee opmerkingen bij de tenlastelegging geplaatst. De verdediging heeft verzocht om [verdachte] vrij te spreken van het eerste gedachtestreepje onder feit 1 (handelen in strijd met artikel 3.2, eerste lid, Arbeidsomstandighedenbesluit) en het bestanddeel “opzettelijk”.

Het oordeel van de rechtbank.

A. De bewijsmiddelen.

In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.

Ten aanzien van de feiten 1 en 2.

De toedracht van het ongeval.

De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat op 22 februari 2023 een bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden in één van de silo’s (silo 4) van [verdachte] aan de [adres 2] .

Bij dit bedrijfsongeval is dhr. [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) tijdens zijn werkzaamheden onder de suiker bedolven geraakt, ten gevolge waarvan hij ter plaatse door verstikking is overleden. Het slachtoffer was aan [verdachte] ter beschikking gesteld voor– kort gezegd – het ruimen van de silo.

De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [verdachte] al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of heeft nagelaten bepaalde maatregelen te treffen op grond van de arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving, terwijl hierdoor – naar zij wist of redelijkerwijs moest weten – levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was (feit 1). Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of [verdachte] in strafrechtelijke zin schuld heeft aan de dood van het slachtoffer (feit 2).

Overwegingen

De overwegingen.

De bedrijfsactiviteiten van [verdachte] zijn onder andere de vervaardiging van suiker. Ten aanzien van de werkzaamheden is [verdachte] onderworpen aan de (veiligheids-)regels die zijn vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit).

De rechtbank stelt vast dat de plaats van het ongeval een arbeidsplaats was als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Arbowet (oud). Het slachtoffer was op basis van een uitzendovereenkomst met de uitzendonderneming [bedrijf] ter beschikking gesteld aan [verdachte] om onder toezicht en leiding van [verdachte] arbeid te verrichten in de functie van ”Medewerker Siloruimen”. Daarmee was sprake van een werkgever en een werknemer in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a en b, van de Arbowet (oud). Deze vaststellingen zijn niet weersproken.

Ten aanzien van de concreet in de tenlastelegging (ten aanzien van feit 1) genoemde veiligheidsvoorschriften, overweegt de rechtbank het volgende.

Artikel 3.2, eerste lid, Arbobesluit.

Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer bij het ruimen van de silo heeft geprobeerd om met een metalen steekijzer een verstopping bij een uittrekgat te verhelpen door de suiker los te wrikken. Het slachtoffer is daarvoor op een berg suiker geklommen. Volgens getuige [getuige] is door een medewerker van [verdachte] een keer voorgedaan dat op deze manier een verstopping kan worden opgelost.. Het is echter niet veilig en je moet goed opletten, aldus [getuige] . Over het algemeen zijn de getuigen het erover eens, en geldt het als een binnen [verdachte] gedeeld inzicht, dat het niet veilig is om op een berg suiker te gaan staan, omdat de berg suiker dan kan instorten of de suiker kan gaan stromen met als risico bedelvingsgevaar. Een uniforme werkwijze om de suiker los te wrikken zonder daarbij op de suiker te gaan staan lijkt er echter niet te zijn en is ten tijde van het ongeval nergens in procedures, protocollen of werkbeschrijvingen met betrekking tot het siloruimen vastgelegd. Ook was nergens vastgesteld wat de verantwoordelijkheden waren van de mangatwacht (door sommige getuigen ook ‘security man’ genoemd) in het kader van toezicht op het verrichten van de werkzaamheden tijdens het siloruimen. De mangatwacht bleek op het moment van het ongeval niet aanwezig te zijn bij het mangat.

Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het vorengaande voldoende vast dat de silo niet zodanig is gebruikt, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen. Daarmee heeft [verdachte] niet voldaan aan de verplichtingen uit artikel 3.2, eerste lid, Arbobesluit.

Dat silo 4 niet zodanig is ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld en onderhouden dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk was voorkomen of dat de arbeidsplaats niet vrij toegankelijk en veilig kon worden verlaten, is de rechtbank niet gebleken. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal [verdachte] dan ook worden vrijgesproken.

De artikelen 5, eerste lid en 8, eerste lid, van de Arbowet.

De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft een onderzoek ingesteld naar de door [verdachte]

ter beschikking gestelde gegevens en bescheiden. [verdachte] beschikte specifiek met betrekking tot de vastlegging van risico’s over een Risico-inventarisatie & Evaluatie (RI&E), een ‘standaard TRA siloruimen’, een ‘specificatie werkzaamheden siloruimen Snoeijs’, ‘eenpuntslessen’, een document ‘HCBC.05.06.02.601-01 Leegmaken en-of inspecteren silo’s’ en een toolbox ‘silo ruimen’.

In zijn algemeenheid merkt de rechtbank op dat de gevaren van het lopen/staan op een berg suiker door [verdachte] ten tijde van ongeval onvoldoende zijn onderkend. Ter terechtzitting van 21 augustus 2025 is dit bevestigd door de vertegenwoordiger van [verdachte] . Hij heeft verklaard dat destijds vooral de nadruk is gelegd op het conditioneren van de suiker in de silo en het voorkomen van verharding van de suiker, maar dat het risico om bedolven te raken bij het lopen/staan op een berg suiker onvoldoende is onderkend.

De rechtbank overweegt dat de specifieke risico’s die het ruimen van de silo met zich brachten, waaronder het risico op bedelving en verstikking, niet in een RI&E is vastgelegd. Het risico op bedelving en verstikking wordt wel genoemd in een Taak Risico Analyse (TRA), maar daarin zijn geen voor de werknemers van [verdachte] risicobeperkende maatregelen beschreven en opgenomen. Nergens is beschreven hoe siloruimers op een veilige wijze de werkzaamheden zouden moeten uitvoeren, noch waar ze wel en niet mochten komen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden in de silo. Ook in de specificatie werkzaamheden siloruimen Snoeijs, de eenpuntslessen en de toolbox silo ruimen wordt dit niet beschreven.

Hiermee is het risico niet schriftelijk vastgelegd in een RI&E (artikel 5, eerste lid van de Arbowet) en heeft er ook geen inlichting plaatsgevonden aangaande dit risico (artikel 8, eerste lid, van de Arbowet). [verdachte] heeft dan ook in strijd met deze veiligheidsvoorschriften uit de Arbowet gehandeld.

Artikel 8, vierde lid, van de Arbowet.

Artikel 8, vierde lid, van de Arbowet bepaalt dat de werkgever dient toe te zien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de risico’s die aan de werkzaamheden zijn verbonden.

Feitelijk werd er op het moment van het ongeval geen toezicht uitgeoefend op de werkplek van het slachtoffer, terwijl hij bezig was met het ruimen van de silo. Ook anderszins is niet gebleken dat door [verdachte] (voldoende) acties zijn ondernomen om toe te zien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de risico’s die aan de werkzaamheden zijn verbonden. Hoe en hoe vaak toezicht werd gehouden op het siloruimen werd overgelaten aan het eigen inzicht van ploegleiders, zonder enig kader of een instructie. Voorzover in de procedures en werkbeschrijvingen wel iets werd beschreven over ‘het gaan kijken in de silo’ was verbonden aan de voortgang van het werk. Ook ten aanzien van de mangatwacht was niets vastgelegd omtrent het toezicht op het veilig verrichten van de werkzaamheden. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich, dat het toezicht niet was geborgd.

Levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid.

De vraag dient beantwoord te worden of [verdachte] wist, althans redelijkerwijs moest weten dat als gevolg van haar nalaten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers kon ontstaan of te verwachten was.

Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Het was [verdachte] bekend dat er een risico bestond om onder de suiker bedolven te raken en dat dit tot verstikking kon leiden. Wanneer maatregelen achterwege worden gelaten die gericht zijn op het voorkomen en ondervangen van deze gezondheids- en veiligheidsrisico’s, is het evident dat ongelukken kunnen plaatsvinden met ernstige gezondheidsschade of de dood tot gevolg.. Dit risico heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt.

Toerekening.

De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de verboden gedragingen in redelijkheid aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waaronder ook de aard van de verboden gedragingen.

Op 22 februari 2023 werkte het slachtoffer in de functie van ‘Medewerker Siloruimen’ voor [verdachte] . Zijn werkzaamheden behoorden tot de reguliere werkzaamheden die binnen [verdachte] werden uitgevoerd.

Het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van haar werknemers bij het werken in de silo was de verantwoordelijkheid van [verdachte] als werkgever. Zoals hiervoor is overwogen is [verdachte] hierin op verschillende punten tekort geschoten. Gelet op de aard van de geconstateerde gedragingen kunnen de strafbare feiten derhalve zonder meer aan [verdachte] als rechtspersoon worden toegerekend.

Opzet.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat [verdachte] niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht die volgt uit de Arbowet en het Arbobesluit.

Voor een bewezenverklaring van opzet, hoeft dat opzet alleen gericht te zijn geweest op de gedraging zelf (waaronder ook een nalaten kan vallen). Het opzet hoeft niet gericht te zijn geweest op het niet naleven van een wettelijke verplichting.

[verdachte] heeft handelingen verricht in strijd met de op haar rustende zorgplicht en heeft nagelaten om die zorgplicht na te leven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat als gevolg van dat handelen en nalaten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers kon ontstaan of te verwachten was. Het feit is dan ook opzettelijk begaan.

Dood door schuld (feit 2).

Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet het ten minste gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid van de zijde van [verdachte] . Vast moet komen te staan dat [verdachte] anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kon handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd. Voorts moet komen vast te staan dat tussen de gemaakte fout en het gevolg voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat.

Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank vastgesteld dat [verdachte] tekort is geschoten in het treffen van maatregelen met het oog op de veiligheid en gezondheid van haar werknemers, terwijl zij wist (althans redelijkerwijs moest weten) dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers te verwachten viel.

[verdachte] heeft het slachtoffer werkzaamheden laten verrichten, zonder dat de risico’s van die werkzaamheden (voldoende) waren geïnventariseerd en het slachtoffer ingelicht was over de werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s of over de maatregelen om die risico’s te beperken. Dit terwijl de silo niet zodanig werd gebruikt dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen.

Dit handelen en nalaten is verwijtbaar en vermijdbaar en heeft geleid tot het ongeval en het overlijden van het slachtoffer.

Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat het aan de schuld van [verdachte] is te wijten dat het ongeval plaats heeft gevonden en het slachtoffer is overleden. De rechtbank duidt het handelen van [verdachte] als aanmerkelijk onachtzaam en nalatig.

Eendaadse samenloop (verweer).

De bewezenverklaarde feiten hebben gelijktijdig en op dezelfde locatie plaatsgevonden en zijn voortgekomen uit één wilsbesluit. In zoverre is sprake van samenloop. Naar het oordeel van de rechtbank worden in de artikelen 32 van de Arbowet en 307 Sr verschillende belangen beschermd die in zodanige mate uiteen lopen dat sprake is van meerdaadse samenloop. De Arbowet is erop gericht dat de werkgever een dusdanig beleid voert dat er geen nadelige invloed is op de veiligheid en de gezondheid van de medewerkers, terwijl artikel 307 Sr het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit beoogd te beschermen (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2023:2110). Het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.

De conclusie.

Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

1.

zij op of omstreeks 22 februari 2023 te Dinteloord, als

werkgever, opzettelijk, handelingen heeft verricht en nagelaten, in

strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop berustende bepalingen,

door een werknemer genaamd [slachtoffer] ,

werkzaamheden te laten verrichten, bestaande uit het ruimen van kristalsuiker uit

de silo 4, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk, in strijd met

- artikel 3.2, eerste lid, Arbeidsomstandighedenbesluit de silo 4 niet zodanig

gebruikt dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk was voorkomen en dat de arbeidsplaats vrij toegankelijk en veilig konden worden

verlaten en

- artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het

arbeidsomstandighedenbeleid de risico's die het werken in de silo 4 met zich

meebrengt niet dan wel onvoldoende in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk

vastgelegd, te weten geen RI&E opgesteld is met betrekking tot het ruimen van

suiker uit silo's en de bestaande maatregelen van de TRA geen voldoende

beschermende en preventieve werking hebben en

- artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat

[slachtoffer] en/of één of meer andere werknemers doeltreffend werd(en) ingelicht

over de aan het werken in de silo 4 verbonden risico's, alsmede over de

maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken, en

- artikel 8, vierde lid. van de Arbeidsomstandighedenwet bij het werken in de silo 1

er niet op toegezien dat de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen

of beperken van de risico’s, te weten het bedelvings- en/of verstikkingsgevaar,

werden nageleefd,

terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of

ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] en/of andere werknemer(s)

ontstond of te verwachten was;

2.

zij op 22 februari 2023 te Dinteloord, aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig een werknemer van

[verdachte] , genaamd [slachtoffer] , werkzaamheden heeft laten verrichten

in de silo 4

- terwijl bij die werkzaamheden bedelving- en/of verstikkingsgevaar bestond en

dat bedelving- en/of verstikkingsgevaar, terwijl dit mogelijk was, niet was

tegengegaan door voorzieningen, zoals de veiligheidswaarborgen bij een dreiging

bedelving- en/of verstikkingsgevaar van in werking te stellen en/of controleren of

die veiligheidswaarborgmiddelen adequaat functioneerden en

- terwijl die werknemer en/of andere werknemers niet doeltreffend was/waren

ingelicht over de in de silo 4 te verrichten werkzaamheden en de daaraan

verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s

te voorkomen of te beperken,

ten gevolge waarvan aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer]

bedolven en verstikt is geraakt onder de berg van suiker in de silo 4, waardoor hij

aan de gevolgen daarvan is overleden.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte rechtspersoon zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluiten. De verdachte rechtspersoon is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft een geldboete ter hoogte van 90.000,00 euro geëist.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft betoogd dat er bij een bewezenverklaring rekening mee gehouden moet worden dat [verdachte] de aansprakelijkheid jegens de nabestaande heeft erkend en dat in afwachting van de definitieve schadebepaling voorschotten zijn betaald. Verder is besloten om de silo’s niet meer handmatig te ruimen.

De vertegenwoordiger van [verdachte] heeft bij brief van 20 augustus 2025 nog – kort gezegd –

verklaard dat het ongeval een enorme impact heeft gehad op alle betrokkenen, dat [verdachte] de volledige verantwoordelijkheid neemt en dat het beleid verder is aangescherpt om ongelukken in de toekomst te voorkomen.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan [verdachte] moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Gebleken is dat [verdachte] , als werkgever, , bekend zijnde met de risico’s, heeft verzuimd ervoor zorg te dragen dat haar werknemers in een veilige omgeving en op een veilige manier hun werk konden verrichten. Hiermee is [verdachte] tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers in het algemeen en het slachtoffer in het bijzonder. Als gevolg hiervan heeft een bedrijfsongeval plaats kunnen vinden, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.

De dood en het gemis van het slachtoffer heeft veel leed veroorzaakt, zoals ook naar voren is gekomen in het door de nabestaande van het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht. De rechtbank realiseert zich dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken.

De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 maart 2025 betreffende [verdachte] , waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor een dergelijk strafbaar feit.

Bij de rechtbank is op grond van het verhandelde ter terechtzitting het beeld ontstaan van een werkgever die verantwoordelijkheid neemt voor de feiten en doordrongen is van haar verantwoordelijkheden. Dit wordt bevestigd doordat [verdachte] de aansprakelijkheid jegens de nabestaanden erkent en dat in afwachting van de definitieve schadebepaling voorschotten zijn betaald. Ook zijn maatregelen getroffen om een dergelijk ongeval in de toekomst te voorkomen en is besloten om de silo’s niet meer handmatig te ruimen.

Desondanks is de ernst van de feiten van dien aard, dat een straf dient te volgen.

De rechtbank volstaat voorts met de constatering dat voor zover sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, die zeer gering is.

Alles overwegende zal de rechtbank een lagere geldboete opleggen dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank van oordeel is dat een lager op te leggen geldboete beter past bij de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de proceshouding van [verdachte] . De rechtbank legt daarom een geldboete ter hoogte van € 50.000,00 op.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

23, 51, 57, 307 Wetboek van Strafrecht,

1, 2, 6 van de Wet op de economische delicten,

5, 8, 32 van de Arbeidsomstandighedenwet,

3.2

van het Arbeidsomstandighedenbesluit,

zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden.

DE UITSPRAAK
De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen wat de verdachte rechtspersoon meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op de feiten:

T.a.v. feit 1:

Overtreding van het bepaalde bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

T.a.v. feit 2:

Aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon.

verklaart de verdachte rechtspersoon hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf.

T.a.v. feit 1, feit 2:

Een geldboete ter hoogte van 50.000,00 euro.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,

mr. G.M. Blanken en mr. S.H. Schepers, leden,

in tegenwoordigheid van mr. G van de Luijtgaarden, griffier,

en is uitgesproken op 4 september 2025.