Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOBR:2025:5783

Op 17 September 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 01/349390-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:5783. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
01/349390-24
Datum uitspraak:
17 September 2025
Datum publicatie:
16 September 2025

Indicatie

Veroordeling wegens poging tot moord en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Op 2 november 2024 heeft verdachte het slachtoffer eenmaal met een mes in zijn borst(been) gestoken, waardoor het slachtoffer levensbedreigend werd verwond. De rechtbank is van oordeel dat dat het handelen van verdachte, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, alsmede de door hem geuite bewoordingen blijk geven van vol opzet op de dood van het slachtoffer. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden vastgesteld kan worden dat sprake was van voorbedachte raad op de dood van het slachtoffer en dus van een poging tot moord. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van een plotselinge hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Evenmin is gebleken van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Uit de feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte welbewust heeft gehandeld. Verdachte had een vooropgezet plan om het slachtoffer van het leven te beroven en heeft hier ook uitvoering aan gegeven. Nadat verdachte het slachtoffer in zijn borst had gestoken, heeft verdachte de broer van het slachtoffer met de dood bedreigd door tegen hem te roepen: “Wilde gij ook dood, gij bent nummer 2”.

Ter zake van de poging tot moord (feit 1, primair) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 2) legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Door het slachtoffer en twee getuigen zijn vorderingen ingediend ter vergoeding van de geleden schade. De vorderingen van de getuigen betreffen (onder meer) vergoeding van de immateriële schade, bestaande uit shockschade. De rechtbank wijst de vorderingen gedeeltelijk toe en legt de schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch

Strafrecht

Parketnummer: 01.349390.24

Datum uitspraak: 17 september 2025

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,

wonende te [adres 1] ,

thans gedetineerd te: P.I. Grave.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 januari 2025, 10 april 2025, 5 juni 2025, 28 augustus 2025 en 4 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 december 2024.

Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 april 2025 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:

Feit 1 (primair):

hij op of omstreeks 2 november 2024 te Rosmalen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn borst(been), althans in zijn lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 2 november 2024 te Rosmalen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn borst(been), althans in zijn lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 2 november 2024 te Rosmalen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn borst(been), althans in zijn lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Feit 2:

hij op of omstreeks 2 november 2024 te Rosmalen en/of ‘s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen: ‘Wilde gij ook dood, gij bent nummer 2,’ althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord alsmede de onder 2 ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft zich ? op de in de pleitnota genoemde gronden ? op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot moord en poging tot doodslag. Hiertoe is ? kort samengevat ? aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, had op de dood van het slachtoffer en geen sprake is geweest van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd, dat het steken met een mes een impulsieve en ondoordachte reactie was van verdachte op het slachtoffer die met gebalde vuisten op hem afkwam. Verdachte heeft het slachtoffer gestoken vanuit een reflex.

Op de verklaringen van het slachtoffer en de getuigenverklaringen van zijn [slachtoffer 2] en zijn [getuige] is dermate veel af te dingen dat deze verklaringen niet betrouwbaar geacht kunnen worden en hieraan geen geloof gehecht dient te worden. Zij hebben het daadwerkelijke steekincident niet kunnen zien, omdat het steekincident buiten heeft plaatsgevonden, terwijl zij zich binnen in de woning bevonden. Bovendien was [slachtoffer 2] ten tijde van het steekincident naar alle waarschijnlijkheid niet eens meer in het kantoortje.

De verdediging stelt dat, voor zover de rechtbank van oordeel is dat de handelingen van verdachte als een poging zware mishandeling gekwalificeerd moeten worden, zoals meer subsidiair tenlastegelegd onder feit 1, zij zich ten aanzien van de bewezenverklaring refereert aan het oordeel van de rechtbank. Datzelfde geldt voor de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] , zijnde de broer van het onder feit 1 genoemde slachtoffer.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Bewijsoverwegingen

De feiten

Op grond van het procesdossier en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank het navolgende bewezen, waarbij de rechtbank de tenlastegelegde feiten vanwege de samenhang tussen deze feiten tezamen zal bespreken.

Op 2 november 2024 omstreeks 22:00 uur, in het kantoor van de woning aan de [adres 2] te Rosmalen vond er tussen verdachte en enkele van de overige aanwezigen, te weten de [slachtoffer 1] (hierna ook te noemen: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna ook: [slachtoffer 2] ) en hun [getuige] (hierna ook: [getuige] ), een conflict plaats . Naar aanleiding van dit conflict heeft [slachtoffer 1] verdachte omstreeks 22:10 uur buitengezet. Verdachte is op zijn fiets naar zijn woning aan de [adres 1] te ’s-Hertogenbosch gegaan. Verdachte heeft zijn fiets neergezet, is naar binnen gegaan en heeft een mes van 20-25 centimeter uit de keukenlade gepakt. Vervolgens is verdachte met het mes in de auto gestapt en weer terug naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gereden. Daar aangekomen is verdachte uitgestapt, en met het mes in zijn rechterhand en de punt wijzend naar voren gericht via de buitendeur het kantoortje waar [slachtoffer 1] zich bevond binnengestapt. Zonder iets te zeggen is verdachte op [slachtoffer 1] afgelopen en heeft hij [slachtoffer 1] direct in de borststreek gestoken. Verdachte heeft het mes er zelf weer uitgetrokken, is weggelopen met het mes nog in zijn handen, in de auto gestapt en weer naar huis gereden, alwaar hij het mesergens in de buurt heeft weggegooid.

Na het steekincident, om 23:58 uur belde verdachte naar [slachtoffer 2] . Deze was nog in de woning, waar ook de politie aanwezig was. Verdachte heeft toengevraagd aan [slachtoffer 2] , in bijzijn van de politie, hoe het met [slachtoffer 1] ging, waarop [slachtoffer 2] heeft gezegd ‘Wat denk je zelf’. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer 2] met de dood bedreigd door te zeggen “Wilde gij ook dood, gij bent nummer 2”. De politie heeft hierna de telefoon van [slachtoffer 2] overgenomen en zich kenbaar gemaakt als politie en tegen verdachte gezegd dat hij zich moest komen melden op het politiebureau. Verdacht heeft de politieagent daarna uitgescholden voor kankerlijer en de verbinding verbroken

T.a.v. feit 1:

De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen ? zoals opgenomen in de bewijsbijlage ? vast dat verdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer of [slachtoffer 1] ), eenmaal in zijn borst(been) heeft gestoken met een mes op 2 november 2024, waardoor [slachtoffer 1] levensbedreigend werd verwond.

De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden, te weten: poging tot moord (feit 1 primair), poging tot doodslag (feit 1 subsidiair) of poging tot zware mishandeling (feit 1 meer subsidiair).

Opzet op de dood?

De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

Hoewel verdachte heeft verklaard dat het niet zijn intentie was om [slachtoffer 1] te doden, overweegt de rechtbank dat het handelen van verdachte, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, blijk geeft van vol opzet. Verdachte liep met een mes in zijn hand, wijzend met de punt naar voren, op het slachtoffer af. Zonder iets te vragen of te zeggen, bewoog hij het mes naar voren en stak het slachtoffer direct in zijn borststreek. Het is een feit van algemene bekendheid dat de borst een plek van het lichaam is waar zich vitale organen bevinden. Ook is het een feit van algemene bekendheid dat steken met een mes van 20-25 centimeter lang, in de borststreek, een beproefde methode is om iemand van het leven te beroven. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm moet dit handelen daarom worden aangemerkt als zozeer gericht op het doden van het slachtoffer, dat het niet anders kan dat het verdachte willens en wetens te doen was om de dood van het slachtoffer en het opzet van verdachte hierop ook ten volle was gericht. Daar komt nog bij dat verdachte na het steekincident de broer van het slachtoffer met de dood heeft bedreigd door tegen hem te zeggen: ‘Wilde gij ook dood, gij bent nummer 2’. Niet alleen uit het handelen van verdachte, maar ook uit de door verdachte geuite bewoordingen, waaruit blijkt dat hij weet heeft gehad van de mogelijke gevolgen van zijn handelen, leidt de rechtbank af dat er sprake is van vol opzet op de dood van [slachtoffer 1] .

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven.

Voorbedachte raad?

De tweede vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake was van voorbedachte raad op de dood van het slachtoffer en dus van een poging tot moord.

Beoordelingskader

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten raad’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn te nemen of genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.

Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte omstreeks 22:10 uur uit de woning is gezet door [slachtoffer 1] . Verdachte is toen vanuit Rosmalen naar zijn eigen woning in ‘s-Hertogenbosch gefietst. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit ongeveer een halfuur fietsen is. Voorts blijkt uit zijn verklaring dat hij tijdens deze fietstocht had bedacht dat hij een mes zou ophalen in zijn woning en hiermee terug naar de woning van [slachtoffer 1] zou gaan. Thuis aangekomen, heeft hij zijn fiets neergezet en is hij zijn woning binnengegaan. Hij is naar de keuken gelopen en heeft daar een keukenmes van 20-25 centimeter uit de keukenlade gepakt. Vervolgens heeft hij het mes meegenomen naar de auto en is hij terug naar Rosmalen gereden, naar de woning van [slachtoffer 1] . De autorit duurde ongeveer 10 minuten. Daar aangekomen, is hij terug naar het kantoortje gelopen waar [slachtoffer 1] zich die avond, samen met zijn [getuige] en [slachtoffer 1 & 2] , bevond. Verdachte liep met het mes in zijn hand, wijzend met de punt naar voren, op het slachtoffer af. Zonder iets te vragen of te zeggen, stak verdachte het slachtoffer direct in zijn borststreek. Hij heeft het mes zelf weer uit het lichaam van [slachtoffer 1] teruggetrokken. Daarna is hij terug naar zijn auto gelopen en is hij naar zijn woning in ’s-Hertogenbosch gereden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij onderweg, dicht bij huis, nog is gestopt en is uitgestapt om het mes ergens in het water weg te gooien. Na thuiskomst heeft verdachte [slachtoffer 2] gebeld. Hij heeft tegen hem gezegd: “Wilde gij ook dood, gij bent nummer 2”. Toen de politie het telefoongesprek van [slachtoffer 2] overnam, heeft verdachte de politie uitgescholden voor “kankerlijer”.

De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van een plotselinge hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Evenmin is gebleken van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte welbewust heeft gehandeld. Verdachte had een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en heeft hier ook uitvoering aan gegeven. Verdachte heeft in de aanloop naar zijn daad voldoende tijd en gelegenheid gehad (in ieder geval 30 minuten tijdens de fietstocht van Rosmalen naar ‘s-Hertogenbosch, de tijd die hij in zijn woning is geweest om een mes op te halen, en vervolgens nog 10 minuten tijdens de autorit van zijn woning naar Rosmalen) om zich te beraden op het genomen besluit, zodat hij kon nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap te geven. Tijdens deze relatief langdurige tijdspanne hebben zich verschillende beslismomenten voorgedaan om zijn plan voort te zetten dan wel af te breken. De rechtbank wijst in dit verband op het moment dat hij na zijn fietstocht thuis kwam en besloot naar de keuken te lopen om daadwerkelijk een mes uit de keukenlade te pakken, het moment waarop hij een keuze maakte voor het betreffende keukenmes van 20-25 centimeter lang en besloot hiermee zijn plan daadwerkelijk te gaan uitvoeren, het moment dat hij - met het mes - in zijn auto stapte, de auto startte en weg reed om verder uitvoering te geven aan zijn voorgenomen plan, de 10 minuten durende autorit waarin hij zijn plan had kunnen staken en had kunnen omkeren, het moment dat hij bij de woning van [slachtoffer 1] aan kwam en besloot uit te stappen om daadwerkelijk met het mes, wijzend met de punt naar voren, naar [slachtoffer 1] toe te gaan en het moment waarop hij oog in oog met [slachtoffer 1] stond en besloot hem daadwerkelijk in zijn borst te steken om hem van het leven te beroven. De rechtbank overweegt dat verdachte niet alleen voor en tijdens de uitvoering van de daad zich rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen, maar - gelet op de geuite bewoordingen richting [slachtoffer 2] : “Wilde gij ook dood, gij bent nummer 2” en het bewust wegmaken van het mes - ook na afloop daarvan.

. Door de verdediging is nog aangevoerd dat het verdachte te doen was om zijn spullen terug te krijgen (een jas en (nep) Audemars Piquet horloge), en daardoor in een staat van angst en paniek verkeerde. Dit staat echter haaks op de hierboven omschreven wijze van handelen van verdachte. Verdachte heeft ook helemaal niet gevraagd naar zijn eigendommen en ook op geen enkele andere manier laten blijken dat hij die terug wilde hebben (bijvoorbeeld ook niet toen hij de woning werd uitgezet). Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat dit een zodanige hevige gemoedsbeweging bij verdachte heeft veroorzaakt dat hij handelde uit een reflex.

Conclusie

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Zij acht de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.

Betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen

De verdediging heeft bepleit dat de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige] onbetrouwbaar zijn, waardoor deze niet tot het bewijs gebezigd kunnen worden. De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige] hebben - in tegenstelling tot verdachte, die pas op 17 december 2024 een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd - direct na het steekincident verklaringen afgelegd, die op essentiële onderdelen overeenkomen. De afgelegde verklaringen zijn consistent. Dat de verklaringen niet volledig overeenkomen, doet aan de betrouwbaarheid niet af. De rechtbank ziet verder niet in waarom zij op dat moment, te weten: direct nadat het incident had plaatsgevonden, niet naar waarheid zouden verklaren. Dat uit het dossier volgt, dat [slachtoffer 2] eerder die avond naar boven is gegaan, sluit bovendien niet uit dat hij later op die avond wel weer aanwezig was in het kantoortje en getuige is geweest van het steekincident.

De getuigenverklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige] worden verder ondersteund door de door de zus van [slachtoffer 1] afgelegde verklaring, dat de specialist haar op 3 oktober 2025 nog heeft gebeld en dat deze heeft gezegd dat een hartzak van [slachtoffer 1] was geraakt en ook de lever en de maag. Dit was zo gebeurd omdat [slachtoffer 1] in een stoel zat en omhoog kwam om uit zijn stoel te komen en dat daardoor het mes schuin erin was gegaan. Die verklaring vindt op zijn beurt weer ondersteuning in de letselrapportage. Daarin wordt gesproken over ‘letsel van het hartzakje, het middenrif, de lever en de maag’, hetgeen het door de zus vermelde letsel bevestigt..

De verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte zich die avond vervelend gedroeg vindt steun in de inhoud van het appcontact tussen zijn moeder en zijn broer [betrokkene] .

Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige] dan ook betrouwbaar.

Overige verweren

De overige door de verdediging gevoerde verweren ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.

T.a.v. feit 2:

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen - zoals opgenomen in de bewijsbijlage - wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de (in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen) bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:

T.a.v. feit 1, primair: op 2 november 2024 te Rosmalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een mes, in zijn borst(been), heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

T.a.v. feit 2: op 2 november 2024 te ‘s-Hertogenbosch, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 2] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen: ‘Wilde gij ook dood, gij bent nummer 2’.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd dat ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest.

Gelet op duur van de gevorderde straf alsmede de omstandigheid dat verdachte geen contact meer heeft gezocht het slachtoffer en zelf ook heeft aangegeven de wens van het slachtoffer te respecteren tot het onthouden van iedere vorm van contact, heeft de officier afgezien van het vorderen van het door het slachtoffer verzochte contactverbod.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

Onder verwijzing naar de bepleite vrijspraak en het verschil in kwalificatie van het onder feit 1 ten laste gelegde handelen van verdachte, is bepleit dat de strafeis van de officier van justitie te hoog is en aanzienlijk gematigd dient te worden. Bij een bewezenverklaring en strafoplegging dient in het bijzonder rekening gehouden te worden met de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte neemt verantwoordelijkheid voor zijn daden en heeft hier oprecht spijt van. Hij vindt het verschrikkelijk wat er is gebeurd en betreurt de gevolgen van zijn handelen. Bovendien heeft verdachte geen relevante justitiële documentatie.

Er dient afgezien te worden van het opleggen van een contactverbod zoals verzocht door het slachtoffer, nu verdachte de wens van het slachtoffer om geen contact meer te hebben, zal respecteren. Oplegging van een contactverbod is dan ook niet noodzakelijk.

Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen

Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon van verdachte en diens persoonlijke omstandigheden.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Aard en ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord door met een mes in de borststreek van het slachtoffer te steken, waardoor het slachtoffer levensbedreigend gewond is geraakt. Verdachte heeft gepoogd het slachtoffer het kostbaarste te ontnemen wat hij bezit: zijn leven. Dat het goed is afgelopen met het slachtoffer, is een geluk dat niet aan de verdachte is te danken. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij met zijn handelen het leven van een ander ernstig in gevaar heeft gebracht.

Verdachte heeft op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en hem onherstelbaar leed aangedaan. Het behoeft geen betoog dat het gepleegde feit een groot gevoel van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt. Het slachtoffer is, geheel onverwacht, vanuit het niets, in zijn eigen woning met een mes neergestoken. De rechtbank overweegt dat dit zeer traumatiserend geweest moet zijn, mede omdat de woning bij uitstek een plek zou moeten zijn waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog langdurig last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering van [slachtoffer 1] blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid zijn veroorzaakt bij [slachtoffer 2] en [getuige] van het slachtoffer die ooggetuigen zijn geweest van het steekincident. Dat hier sprake van is, blijkt ook uit de toelichting op de vorderingen die zij hebben ingediend. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer en zijn familieleden. Het zeer gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om excessief geweld tegen andere mensen te gebruiken. Een delict als het onderhavige veroorzaakt ook veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.

Nadat verdachte het slachtoffer in zijn borst had gestoken, heeft hij zich jegens de broer van het slachtoffer ook nog schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, door tegen hem te roepen: “Wilde gij ook dood, gij bent nummer 2”. Verdachte heeft door middel van de door hem geuite bedreiging de broer van het slachtoffer vrees aangejaagd en inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.

Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich al langere tijd grote zorgen maakte om het cocaïnegebruik van zijn vrienden [slachtoffer 2] en [betrokkene] . Verdachte werd daar naar eigen zeggen ook op de bewuste avond weer mee geconfronteerd en raakte hierover in conflict raakte met het slachtoffer. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij de betreffende avond werd getreiterd door het slachtoffer doordat deze zijn tas afpakte en met de inhoud hiervan aan de haal ging. Hoewel verdachte zijn tas met inhoud uiteindelijk had teruggekregen, werd hij door het slachtoffer buitengezet. Verdachte was bang dat hij zijn jas en horloge niet zou terugkrijgen omdat deze nog binnen lagen. De rechtbank overweegt dat voornoemde omstandigheden geen enkel excuus vormen om dergelijk ernstige strafbare feiten te plegen. Het handelen van verdachte had fatale gevolgen kunnen hebben. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen dan hij heeft gedaan. De rechtbank rekent dit verdachte aan.

Persoonlijke omstandigheden

De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf en/of maatregelen rekening met de omstandigheid dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en openlijk zijn spijt heeft betuigd.

De strafsoort, strafmaat en strafmodaliteit

De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. De rechtbank is van oordeel dat ter zake van de bewezenverklaarde feiten in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht

Hoewel de rechtbank de officier van justitie volgt in de bewezenverklaring en kwalificatie van de ten laste gelegde feiten, legt de rechtbank hiermee een lagere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is evenwel van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Geen contactverbod

Met de officier van justitie en verdediging is de rechtbank van oordeel dat zij geen aanleiding ziet tot het opleggen van een contactverbod, zoals verzocht door het slachtoffer. De rechtbank wijst in dit verband op de duur van de op te leggen gevangenisstraf alsmede de omstandigheid dat verdachte sinds het incident op 2 november 2024 geen contact meer heeft gezocht het slachtoffer en zelf heeft aangegeven de wens van het slachtoffer te respecteren tot het onthouden van iedere vorm van contact.

De voorlopige hechtenis.

De verdediging heeft, onder verwijzing naar de bepleite vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, bepleit dat er geen ernstige bezwaren en gronden (meer) aanwezig zijn voor het voortduren van de voorlopige hechtenis. Om die reden is primair de opheffing en subsidiair de schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht. Meer subsidiair is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis zodat verdachte, hangende een eventuele procedure in hoger beroep, zijn proces in vrijheid kan afwachten. Voortduring van de voorlopige hechtenis zou neerkomen op de tenuitvoerlegging van een eventuele vrijheidsbenemende straf en daarvoor is de voorlopige hechtenis niet bedoeld, aldus de verdediging.

Onder verwijzing naar de - in de bijlage opgenomen - gebezigde bewijsmiddelen ter zake van het bewezenverklaarde, overweegt de rechtbank dat de ernstige bezwaren onverkort aanwezig zijn. De gronden voor het voortduren van de voorlopige hechtenis zijn eveneens onverkort aanwezig. Er is sprake van verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en de rechtsorde is door dit feit ernstig geschokt. Daarnaast dient er ernstig rekening mee gehouden te worden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Gelet op het voorgaande, wijst de rechtbank het verzoek af tot opheffing cq. schorsing van de voorlopige hechtenis.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen. Met uitzondering van de post voor het eigen risico over het jaar 2026, kan de gevorderde materiële schadevergoeding volledig worden toegewezen. Deze post eigen risico 2026 dient niet-ontvankelijk verklaard te worden omdat deze schade nog niet vast staat en onzeker is. De materiële schadevergoeding dient dan ook toegewezen te worden tot een bedrag van 1.184,24 euro. De officier van justitie ziet redenen de immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag tussen de 9.000 en 17.500 euro en refereert zich hierbij aan het oordeel van de rechtbank. Het totaal toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd dient te worden. Het overige deel van de vordering dient niet-ontvankelijk verklaard te worden.

Het standpunt van de verdediging.

Ten aanzien van de volgende posten van de gevorderde materiële schadevergoeding refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank: eigen risico 2024 en 2025, reiskosten en daggeldvergoeding ziekenhuis. Het gevorderde bedrag voor de kleding dient afgewezen te worden nu deze post niet is onderbouwd. De immateriële schadevergoeding dient gematigd te worden. Gelet op vergelijkbare jurisprudentie stelt de verdediging voor een bedrag toe te wijzen van 5.000 euro aan immateriële schadevergoeding.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij een vordering heeft ingediend ten behoeve van de vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit.

De gevorderde materiële schadevergoeding bedraagt 1.569,24 euro en ziet blijkens de toelichting op de vordering op de navolgende posten:

- daggeldvergoeding ziekenhuis 190,00 euro - eigen risico 2024 (309,92 euro) + 2025 (335,42 euro) + 2026 (385,-) 1.030,44 euro - reiskosten 48,80 euro - kleding 300,00 euro + totaal: 1.569,24 euro

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering van de benadeelde partij, te weten:

- daggeldvergoeding ziekenhuis 190,00 euro - eigen risico 2024 (309,92 euro) + 2025 (335,42 euro) 645,44 - reiskosten 48,80 euro - kleding 200,00 euro + totaal: 1.084,14 euro

Ten aanzien van het eigen risico over 2026 overweegt de rechtbank dat dit toekomstige schade betreft en deze dus nog niet vast te stellen is. De gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de kleding bedraagt 300,- euro. Hoewel deze post niet is onderbouwd, ziet de rechtbank aanleiding deze schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid schattenderwijs te begroten op 200,- euro. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de totale gevorderde materiële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van 1.084,14 euro. Voor het overige zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt 30.000 euro en bestaat blijkens de schriftelijke toelichting op de vordering uit psychische schade. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade (deels) voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank stelt de immateriële schade, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en rekening houdend met wat in vergelijkbare zaken wordt toegekend, vast op een bedrag van 20.000 euro. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van 21.084,14 euro. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 2 november 2024, tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict, te weten 2 november 2024, tot de dag der algehele voldoening.

Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen. Het totaal toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd dient te worden.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt, en subsidiair afgewezen dient te worden vanwege het achterwege blijven van iedere onderbouwing. Volgens verdachte heeft de benadeelde ( [slachtoffer 2] ) het daadwerkelijke steekincident niet gezien of niet kunnen zien omdat het buiten plaats vond en [slachtoffer 2] zich naar alle waarschijnlijkheid niet eens meer in het kantoortje bevond. Bovendien is niet gebleken dat er sprake is van geestelijk letsel, dat naar objectieve maatstaven is vastgesteld, als gevolg van de hevige schok die dit bij [slachtoffer 2] teweeg zou hebben gebracht.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij een vordering heeft ingediend ten behoeve van de vergoeding van de immateriële schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit. De rechtbank verwerpt het verweer dat de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en gaat over tot de beoordeling van de vordering.

De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt 12.300 euro en bestaat blijkens de schriftelijke toelichting op de vordering uit psychische schade, te weten: shockschade.

Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de getuigenverklaring van de benadeelde partij, blijkt dat hij ooggetuige is geweest van het steekincident. Hij heeft gezien hoe zijn broer, met wie hij een nauwe affectieve relatie heeft, voor zijn ogen werd neergestoken en is uit schrik gevlucht. De rechtbank overweegt dat voldoende onderbouwd is dat het handelen van verdachte een hevige schok en geestelijk letsel teweeg heeft gebracht, waardoor de rechtbank van oordeel is, dat de gevorderde immateriële schade (deels) voor vergoeding in aanmerking komt.

De rechtbank stelt de immateriële schade, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en rekening houdend met wat in vergelijkbare zaken wordt toegekend, vast op een bedrag van 5.000,- euro. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Het totaal toe te wijzen bedrag van 5.000,- euro dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 2 november 2024, tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict, te weten 2 november 2024, tot de dag der algehele voldoening.

Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [getuige] .

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, nu onvoldoende onderbouwd is dat sprake was van een nauwe affectieve relatie tussen het slachtoffer en de benadeelde partij.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt, en subsidiair afgewezen dient te worden vanwege het achterwege blijven van iedere onderbouwing. Volgens verdachte heeft de benadeelde ( [getuige] ) het daadwerkelijke steekincident niet gezien of niet kunnen zien omdat het buiten plaats vond. Bovendien is niet gebleken dat er sprake is van geestelijk letsel, dat naar objectieve maatstaven is vastgesteld, als gevolg van de hevige schok die dit bij [getuige] teweeg zou hebben gebracht. Daarnaast heeft de verdediging zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie, inhoudende dat onvoldoende is onderbouwd dat er sprake was van een nauwe affectieve relatie tussen het slachtoffer en de benadeelde, waardoor de benadeelde niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij een vordering heeft ingediend ten behoeve van de vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit. De rechtbank verwerpt het verweer dat de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en gaat over tot de beoordeling van de vordering.

De gevorderde materiële schadevergoeding bedraagt 369,93 euro en ziet blijkens de toelichting op de vordering het eigen risico van de zorgverzekering. De rechtbank acht deze post toewijsbaar als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade.

De gevorderde immateriële schadevergoeding bedraagt 12.300 euro en bestaat blijkens de schriftelijke toelichting op de vordering uit psychische schade, te weten: shockschade.

Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de getuigenverklaring van de benadeelde partij, blijkt dat hij ooggetuige is geweest van het steekincident. Hij heeft gezien hoe zijn neef voor zijn ogen werd neergestoken en heeft vervolgens stelpende handelingen verricht door de wond van het slachtoffer met een doek dicht te drukken. Anders dan de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van het dossier volgt dat er wel degelijk sprake was van een affectieve relatie tussen het slachtoffer en de benadeelde partij. Ter terechtzitting is dit ook voldoende onderbouwd namens de benadeelde. De rechtbank wijst hierbij onder meer op de omstandigheid dat het slachtoffer de neef is van verdachte met wie hij dagelijks contact heeft en wie hij zeer frequent ziet, alsmede de omstandigheid dat het slachtoffer de benadeelde partij enige tijd na het incident ook nog heeft ondersteund door met hem mee te gaan naar de huisarts. Voorts overweegt de rechtbank dat voldoende onderbouwd is, dat het handelen van verdachte een hevige schok en geestelijk letsel teweeg heeft gebracht, waardoor de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde immateriële schade (deels) voor vergoeding in aanmerking komt.

De rechtbank stelt de immateriële schade, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en rekening houdend met wat in vergelijkbare zaken wordt toegekend, vast op een bedrag van 5.000,- euro. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van 5.369,93 euro. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, te weten 2 november 2024, tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict, te weten 2 november 2024, tot de dag der algehele voldoening.

Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

Het standpunt van de officier van justitie.

Het onder verdachte inbeslaggenomen horloge, zoals vermeld op de beslaglijst d.d. 10 maart 2025, bleek een nep horloge te zijn en is reeds vernietigd. De officier van justitie vordert de verbeurdverklaring van het horloge.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het onder verdachte inbeslaggenomen goed.

Het oordeel van de rechtbank.

Anders dan de officier van justitie, overweegt de rechtbank dat het in beslaggenomen goed is vernietigd ingevolge het bepaalde in artikel 117, van het Wetboek van Strafrecht. Hieruit volgt dat het beslag op grond van het bepaalde in artikel 134, tweede lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering, reeds is beëindigd. Derhalve hoeft er geen beslissing meer genomen te worden ten aanzien van het op de beslaglijst van 10 maart 2025 genoemde inbeslaggenomen goed, te weten:

1 STK Horloge (Omschrijving: PL2100-2024243034-2271313 - horloge is nep, Audemars Piquet).

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

36f, 45, 57, 60a, 285, 289 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1, primair:

? poging tot moord

T.a.v. feit 2:

? bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregelen.

T.a.v. feit 1 primair, feit 2:

? Een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht

T.a.v. feit 1 primair:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 21.084,14 euro, bestaande uit 1.084,14 euro aan materiële schade en 20.000,00 euro aan immateriële schade.

De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 02 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.

T.a.v. feit 1 primair:

? Schadevergoedingsmaatregel

Legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 21.084,14 euro.

Voormeld bedrag bestaat uit 1.084,14 euro aan materiële schade en 20.000,00 euro aan immateriële schade.

De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 02 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 140 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

T.a.v. feit 1 primair:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :

Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 5.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade.

De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 02 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.

T.a.v. feit 1 primair:

? Schadevergoedingsmaatregel

Legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 5.000,00 euro aan immateriële schade.

De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 02 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

T.a.v. feit 1 primair:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [getuige] :

Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [getuige] , van een bedrag van 5.369,93 euro, bestaande uit 369,93 euro aan materiële schade en 5.000,00 euro aan immateriële schade.

De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 02 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.

T.a.v. feit 1 primair:

? Schadevergoedingsmaatregel

Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [getuige] , van een bedrag van 5.369,93 euro.

Voormeld bedrag bestaat uit 369,93 euro aan materiële schade en 5.000,00 euro aan immateriële schade.

De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 02 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 61 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

T.a.v. de voorlopige hechtenis:

Wijst af het verzoek tot opheffing cq. schorsing van de voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. M.E. Bartels, voorzitter,

mr. A.C. van Rossum en mr. J. Bloebaum, leden,

in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Freese - de Haas, griffier,

en is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.