Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOBR:2025:5832

Op 19 September 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 01/012193-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:5832. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
01/012193-24
Datum uitspraak:
19 September 2025
Datum publicatie:
18 September 2025

Indicatie

De verdachte heeft met haar personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden en dat heeft geresulteerd in een botsing met het slachtoffer. Het slachtoffer is dusdanig ernstig gewond geraakt door deze aanrijding dat hij daarna is overleden. Verdachte is daarnaast veroordeeld voor het rijden onder invloed. De rechtbank ziet aanleiding in de persoonlijke omstandigheden van verdachte om af te wijken van oriëntatiepunten. De rechtbank legt een taakstraf voor de duur van 240 uur op. Daarnaast legt de rechtbank een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 24 maanden met een proeftijd van 3 jaren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch

Strafrecht

Parketnummer: 01.012193.24

Datum uitspraak: 19 september 2025

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2005] ,

wonende te [adres] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 07 augustus 2025.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

Feit 1, primair:

zij op of omstreeks 25 juni 2023 te Deurne, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de Griendtsveenseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend: -onder invloed van alcohol een personenauto te besturen en/of -(na het inhalen van een fietser) de personenauto naar rechts (de fietssuggestiestrook op) te sturen en/of

-(vervolgens) de personenauto niet tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was en/of -(vervolgens) met de door haar bestuurde personenauto tegen een voor haar op dezelfde weg in dezelfde richting rijdende bestuurder van een fiets aan te rijden en/of te botsen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;

Feit 1, subsidiair:

zij op of omstreeks 25 juni 2023 te Deurne, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Griendtsveenseweg, -onder invloed van alcohol een personenauto heeft bestuurd en/of -(na het inhalen van een fietser) de personenauto naar rechts (de fietssuggestiestrook op) heeft gestuurd en/of -(vervolgens) de personenauto niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was en/of -(vervolgens) met de door haar bestuurde personenauto tegen een voor haar op dezelfde weg in dezelfde richting rijdende bestuurder van een fiets is aangereden en/of gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

Feit 2:

zij op of omstreeks 25 juni 2023 te Deurne, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 330 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan haarvoor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop zijde leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop zij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop haar voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.

Op 25 juni 2023 heeft op de Griendtsveenseweg in Deurne een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte is daarbij met de door haar bestuurde personenauto in botsing gekomen met een fietser, dhr. [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). Het slachtoffer is dusdanig ernstig gewond geraakt door deze aanrijding dat hij aan de gevolgen hiervan is overleden.

Het standpunt van de officier van justitie.

Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde, zoals uitgewerkt in het schriftelijk requisitoir van 5 september 2025.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft, overeenkomstig de inhoud van de aan de rechtbank overgelegde pleitnota van 5 september 2025, bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1. Verdachte heeft het slachtoffer namelijk mogelijk niet kunnen zien. Om die reden kan er niet gesproken worden van aanmerkelijk onzorgvuldig handelen, zoals primair ten laste gelegd. In dat licht kan er ook geen sprake zijn van een overtreding van het subsidiair ten laste gelegde. Er is geen sprake geweest van veroorzaken van gevaar en/of hinder op de weg. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die van dit vonnis deel uitmaakt.

Feit 1: feiten en omstandigheden.

De rechtbank stelt vast dat verdachte met haar auto op 25 juni 2023 rond 11:45 uur op de eenbaansweg, de Griendtsveenseweg (komende uit de richting van Deurne), reed. Tegelijkertijd reed het slachtoffer als bestuurder op een fiets op de Griendtsveenseweg, komende uit de richting van Deurne. Verdachte heeft op enig moment fietser [getuige] links ingehaald, waarna zij zich naar de rechterzijde van de weg verplaatste alwaar ze het slachtoffer van achteren aanreed. Het slachtoffer is na het ongeval naar het ziekenhuis gebracht. Ten gevolge van dit verkeersongeval en de daardoor veroorzaakte verwondingen is het slachtoffer enkele uren na het ongeval overleden.

Uit het dossier is gebleken dat de Griendtsveenseweg een rechte, doorgaande weg betreft waar een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur is toegestaan. Ter hoogte van het verkeersongeval was de Griendtsveenseweg verdeeld in drie rijsstroken, te weten: twee fietssuggestiestroken en één rijbaan. De fietssuggestiestroken werden gescheiden door een enkele onderbroken markering. Aan beide kanten van de rijbaan was een grasberm met bomenrij aanwezig. Het was daar op het moment van het ongeval vrij druk met fietsers op beide weghelften.

Opp 25 juni 2023 was het een heldere dag, het wegdek was droog en het zicht werd niet belemmerd voor verdachte. Verdachte en getuige [getuige] verklaren dat zij niet te hard heeft gereden.

Verdachte is na het ongeval onderworpen aan een ademonderzoek, waaruit is gebleken zij te veel had gedronken. De uitslag van de ademanalyse bedroeg 330 µg/1. Dit is bijna vier keer de toegestane hoeveelheid alcohol voor een beginnend bestuurder zoals verdachte.

Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?

De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte zich als deelnemer aan het verkeer zo heeft gedragen, dat het ongeval aan haar schuld te wijten is. Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid. Bij de beoordeling of daarvan sprake is, komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Schuld in de zin van artikel 6 WVW kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijke onvoorzichtigheid tot roekeloosheid als de zwaarste vorm van schuld.

De verdediging heeft gesteld dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien. Om die reden kan er volgens de verdediging geen sprake zijn van onoplettend of onvoorzichtig rijgedrag. De rechtbank verwerpt dat verweer en overweegt als volgt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het slachtoffer onder deze omstandigheden had moeten zien en derhalve een grove verkeersfout heeft begaan. Wegen zoals de Griendtsveenseweg, een smalle eenbaansweg waarbij de fietssuggestiestroken niet fysiek gescheiden zijn van de weg, vragen vanuit verkeerstechnisch oogpunt bijzondere oplettendheid van (gemotoriseerde) weggebruikers. Dit geldt in nog sterkere mate ter plaatse van het ongeval, omdat daar, zoals verdachte zelf heeft verklaard, meerdere personen fietsten op het moment dat zij een fietser inhaalde. Verdachte heeft het slachtoffer niet gezien, terwijl hij voor haar fietste en haar zicht niet belemmerd werd en zij (nog) onder invloed van alcohol was. Alleen al door de hoge concentratie alcohol in het lichaam van de verdachte zal het vermogen van de verdachte om haar auto behoorlijk te besturen beperkt zijn geweest.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er, naast de door verdachte begane verkeersfout, sprake is van bijkomende verzwarende omstandigheden (te weten het gebruik van alcohol), die het oordeel rechtvaardigen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen, waardoor het verkeersongeval aan haar schuld is te wijten. Het primair ten laste gelegde feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Feit 2.

Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde stelt de rechtbank vast dat het alcoholgehalte 330 µg/l bedroeg, hetgeen hoger is dan de wettelijk toegestane hoeveelheid van 88 µg/l voor een beginnend bestuurder. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelenoverzicht, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:

Feit 1, primair:

op juni 2023 te Deurne als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Griendtsveenseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend: - onder invloed van alcohol een personenauto te besturen en - na het inhalen van een fietser de personenauto naar rechts de fietssuggestiestrook op te sturen en - vervolgens de personenauto niet tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was en - vervolgens met de door haar bestuurde personenauto tegen een voor haar op dezelfde weg in dezelfde richting rijdende bestuurder van een fiets aan te rijden waardoor [slachtoffer] werd gedood, terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;

Feit 2:

op 25 juni 2023 te Deurne, als bestuurder van een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 330 microgram, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven;

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De hiervoor vermelde bewezenverklaarde feiten bestaan (ieder voor zich) uit één feitencomplex, waarbij de feiten zodanig met elkaar zijn verweven en zozeer in elkaar opgaan dat moet worden geoordeeld dat daar één wilsbesluit aan ten grondslag ligt. De strekking van de betreffende strafbepalingen loopt ook niet zo ver uiteen dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat verdachte één verwijt zou kunnen worden gemaakt. (Voetnoot 1) De rechtbank constateert daarom dat er sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis bij niet uitvoeren hiervan, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast bepleit de verdediging aan verdachte geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Verdachte heeft haar rijbewijs nodig voor haar werk en haar werk is erg belangrijk voor haar. Tot slot verzoekt de raadsvrouw rekening te houden met de schending van de redelijke termijn.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van de feiten.

De verdachte heeft met haar personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden waardoor zij het slachtoffer heeft aangereden. De heer [slachtoffer] is dusdanig ernstig gewond geraakt door deze aanrijding dat hij vlak daarna is overleden. De nabestaanden zullen moeten leven met het feit dat hun dierbare ten gevolge van een noodlottig ongeval is overleden. Aan hen is onherstelbaar leed toegebracht. De rechtbank realiseert zich dat verdachte dit ongeval op geen enkele manier heeft gewenst, maar dat neemt niet weg dat door het handelen van verdachte levens ingrijpend en blijvend zijn veranderd.

Persoon van de verdachte.

De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 6 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.

Op de terechtzitting is gebleken dat verdachte haar rijbewijs nodig heeft vanwege haar werk. Na het ongeval heeft verdachte zich voor een langere periode erg somber gevoeld en is er hulpverlening betrokken geweest. Verdachte heeft aangegeven dat haar werk belangrijk is geweest om weer houvast te krijgen. De rechtbank houdt hier rekening mee.

Na het incident heeft verdachte zich meermalen bereid getoond om zich open te stellen voor bemiddeling. De nabestaanden bleken hier (nog) niet aan toe te zijn. Verdachte heeft van meet af aan haar gedragingen bekend en daarover haar spijt betuigd. Ook hier houdt de rechtbank rekening mee.

De raadsvrouw heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat het reclasseringsrapport daartoe aanleiding geeft. De rechtbank overweegt echter dat uit het reclasseringsrapport van 11 augustus 2025 is gebleken dat er op dit moment geen aanknopingspunten zijn op het gebied van pedagogische mogelijkheden. De reclassering rapporteert dat verdachte een jongedame is, die in de afgelopen twee jaar snel (gedwongen) volwassen is geworden. Zij weet haar gedrag goed te organiseren en neemt verantwoordelijkheid voor haar acties. De reclassering geeft aan dat, wanneer zij twee jaar geleden hadden gerapporteerd, zij aanknopingspunten hadden gezien op het gebied van pedagogische mogelijkheden en vermoedelijk toepassing van het jeugdstrafrecht hadden geadviseerd. Op dit moment is dat echter niet aan de orde. Gelet op het advies zal de rechtbank thans het volwassenenstrafrecht toepassen, maar wel rekening houden met haar jonge leeftijd ten tijde van het ongeval. De rechtbank zal om die reden ook ten voordele van verdachte afwijken van de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.

Overschrijding van de redelijke termijn.

Ten aanzien van het tijdsverloop in deze zaak overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 6, eerste lid, EVRM waarborgt het recht van een verdachte op behandeling van haar strafzaak binnen een redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft, volgens de uitleg die de Hoge Raad aan de redelijke termijn heeft gegeven, als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de termijn is aangevangen, behoudens bijzondere omstandigheden die maken dat van deze termijn in redelijkheid kan worden afgeweken. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld.

De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn als uitgangspunt 25 juni 2023. De redelijke termijn is met ruim twee maanden overschreden. Het is voor de rechtbank namelijk volstrekt onduidelijk waarom deze zaak pas meer dan twee jaar later inhoudelijk op zitting is gepland door het Openbaar Ministerie. Daarom zal de rechtbank in strafverminderende zin rekening houden met deze overschrijding van de redelijke termijn.

De op te leggen straf.

Het oriëntatiepunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval (artikel 6 WVW) is in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar. Het oriëntatiepunt voor het rijden onder invloed met deze overschrijding als beginnend bestuurder is een geldboete van € 300,--.

De rechtbank ziet, zoals hiervoor overwogen, aanleiding in de persoonlijke omstandigheden van verdachte om af te wijken van de hiervoor genoemde oriëntatiepunten.

Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 240 uren passend en geboden. Voor het geval verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan haar vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor 120 dagen.

Met betrekking tot het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid overweegt de rechtbank het volgende. Om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten – in het bijzonder een verkeersfeit – pleegt, legt de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 24 maanden op, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft in haar oordeel meegewogen dat het Openbaar Ministerie vlak na het ongeval niet het rijbewijs van verdachte heeft ingevorderd. De rechtbank acht het, na 2,5 jaar en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, niet noodzakelijk om nu (een gedeelte van) de rijontzegging onvoorwaardelijk op te leggen.

De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie is van mening dat de vordering geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouw is het eens met de officier van justitie. De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Beoordeling.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Om die reden kan de benadeelde partij thans niet in zijn vordering worden ontvangen.

De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 Wetboek van Strafrecht;

6, 8, 175, 176 en 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Bewezenverklaring

Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.

Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:

Feit 1, primair:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, van deze wet;

Feit 2:

overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (330 µg/l).

Strafbaarheid

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Straf

Legt op:

T.a.v. feit 1 primair, feit 2:

Een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.

T.a.v. feit 1 primair, feit 2:

Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]:

De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.

De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij tot betaling van de kosten die verdachte in dit kader heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. E.C.L. Pechaczek, voorzitter,

mr. J.H.L.M. Snijders en mr. A.J. den Besten, leden,

in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,

en is uitgesproken op 19 september 2025.

Voetnoot

Voetnoot 1

HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1028.