Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOBR:2025:7469

Op 17 November 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 82.318484.24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:7469. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
82.318484.24
Datum uitspraak:
17 November 2025
Datum publicatie:
14 November 2025

Indicatie

Dodelijk arbeidsongeval. De verdachte is een bedrijf dat arbeidskrachten uitleent of ter beschikking stelt. Zij biedt in de pluimveesector haar diensten aan om pluimvee te lossen, vangen en te verladen. De verdachte is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers in het algemeen en het slachtoffer in het bijzonder. Als gevolg hiervan heeft een arbeidsongeval kunnen plaatsvinden in een kippenstal van de medeverdachten, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Het ging om een jonge vrouw die tijdens haar werk is aangereden door een zwaar voertuig. Bewezenverklaring voor het medeplegen van overtreding van de van toepassing zijnde regelgeving rondom arbeidsomstandigheden (feit 1) en voor medeplegen van dood door schuld (feit 2). De rechtbank legt op een geldboete van € 100.000,-. Aan ieder van de beide medeverdachten legt de rechtbank een geldboete van € 50.000,- op.

De rechtbank verklaart de benadeelde partijen, de nabestaanden, niet-ontvankelijk in de vorderingen.

Ter terechtzitting is gebleken dat de verzekeraar van het betrokken arbeidsmiddel de aansprakelijkheid heeft erkend. Ook is gebleken dat de gevorderde affectieschade van de nabestaanden nog niet daadwerkelijk is vergoed. De nabestaanden hebben aldus nog een vorderingsrecht ten aanzien van de verdachte en de medeverdachten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

[jw.sys.1.verdachte_voornamen] [jw.sys.1.verdachte_voorv_naam]

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Strafrecht

Parketnummer: 82.318484.24

Datum uitspraak: 17 november 2025

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres 1] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 november 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 juni 2025.

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

zij op of omstreeks 20 juli 2023 te [dorp] , in de gemeente Venray, althans in Nederland, als werkgever, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten, in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft zij, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in strijd met - artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet of onvoldoende in een inventarisatie en/of evaluatie schriftelijk vastgelegd welke risico’s (aanrijdgevaar) het vangen en/of laden door haar werknemers van pluimvee in een (donkere/slecht verlichte) werkzone (kippenstal) en het zich aldaar gelijktijdig bevinden van (bewegende) mobiele arbeidsmiddelen (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) met zich brengt,

en/of

- artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat haar werknemer(s) doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden (het vangen en/of laden van pluimvee) in de (kippen)stal en de daaraan verbonden risico’s (aanrijdgevaar) bij het gelijktijdig in die kippenstal bewegen/bevinden van mobiele arbeidsmiddelen (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte), alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken,

en/of

- artikel 8, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet niet of onvoldoende toezicht gehouden op de naleving van de instructies en/of voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van de in artikel 8, eerste lid genoemde risico’s, te weten het verrichten van werkzaamheden (het vangen en/of laden van pluimvee) door haar werknemer(s) in de directe omgeving van bewegende/rijdende mobiele arbeidsmiddelen (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte),

en/of

- artikel 19, eerste lid en tweede lid van de Arbeidsomstandighedenwet arbeid laten verrichten in het bedrijf/inrichting — een kippenstal gelegen aan de [adres 2] — door haar werknemer(s) en/of een werknemer van haar medeverdachte, terwijl zij, verdachte, en/of haar medeverdachte(n) niet onderling op doelmatige wijze samen werkten teneinde de naleving van het bij en/of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet bepaalde te verzekeren (eerste lid) en/of zij, verdachte, en/of haar medeverdachte(n) niet schriftelijk hadden vastgelegd op welke wijze werd samengewerkt, welke voorzieningen daarbij werden getroffen en/of op welke wijze daarop toezicht werd uitgeoefend (tweede lid),

en/of

- artikel 7.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit gehandeld door er niet zorg voor te dragen dat het aan haar werknemer(s) en/of de werknemer van haar medeverdachte ter beschikking gestelde arbeidsmiddel, te weten de verreiker, niet uitsluitend gebruikt werd in de (kippen)stal voor het doel en/of op de wijze waarvoor die verreiker was ingericht en/of bestemd was, immers was de gebruiksaanwijzing van de verreiker niet aanwezig in de verreiker en/of is door de bestuurder van de verreiker, te weten de werknemer van haar medeverdachte, niet de gebruiksaanwijzing van de verreiker nageleefd, immers was er door die werknemer geen gebruik gemaakt van de snelheidsbeperker en/of was er door die werknemer niet alles aan gedaan om te alle tijde goed zicht te hebben over de onmiddellijke omgeving van de verreiker, zoals werd voorgeschreven in de gebruiksaanwijzing,

en/of

- artikel 7.5, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit gehandeld door niet de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat het arbeidsmiddel, te weten de verreiker, tijdens de gehele gebruiksduur door toereikend onderhoud in een zodanige staat werd gehouden dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van haar werknemer(s) en/of de werknemer(s) van haar medeverdachte zoveel mogelijk werd voorkomen, immers ontbrak de buitenspiegel, was het kapje van de achteruitrijsignaleringslamp zwart gemaakt en/of ontbrak het akoestisch signaal bij het achteruitrijden,

en/of

- artikel 7.17c vierde lid, vijfde lid en zesde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit vrijwel niet, althans geen doeltreffende verkeersregels vastgesteld teneinde het aanrijdgevaar te voorkomen in het geval een mobiel arbeidsmiddel (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) zich bewoog binnen een werkzone waar haar werknemer(s) zich konden bevinden (vierde lid) en/of geen doeltreffende organisatorische maatregelen genomen om te voorkomen dat haar werknemer(s) zich bevonden in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) (vijfde lid) en/of - indien voor de goede uitvoering van de werkzaamheden (het vangen en/of laden van pluimvee) de aanwezigheid van haar werknemer(s) in een werkzone als bedoeld in het vijfde lid was vereist, geen doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat haar werknemer(s) door het mobiele arbeidsmiddel (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) gewond konden raken (zesde lid),

terwijl daardoor, naar zij, verdachte, en/of haar medeverdachte(n) wisten en/of redelijkerwijs moesten weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer van haar werknemer(s), in elk geval [slachtoffer 1] , ontstond of te verwachten was;

2.

zij op of omstreeks 20 juli 2023 te [dorp] , in de gemeente Venray, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, zeer/grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of onzorgvuldig en/of nalatig heeft gehandeld door haar werknemer(s), [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , arbeid te laten verrichten in een (donkere/slecht verlichte) kippenstal, in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving, te weten een verreiker (bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) zonder afdoende instructies en/of voorlichting, terwijl zij, verdachte,

- bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid heeft nagelaten de risico’s van het aanrijdgevaar bij die werkzaamheden en/of onder die omstandigheden in een (donkere/slecht verlichte) kippenstal bij het verrichten van arbeid (vangen en/of laden van pluimvee) van haar werknemer(s) en het zich daar gelijktijdig bevinden van (bewegende) mobiele arbeidsmiddelen, te weten een verreiker (bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) te inventariseren en/of in een evaluatie schriftelijk vast te leggen,

en/of

- er niet voor heeft gezorgd dat risico-beperkende maatregelen waren omschreven en/of getroffen teneinde het aanrijdgevaar door mobiele arbeidsmiddelen, te weten een verreiker (bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) voor haar werknemer(s) aldaar te beperken,

en/of

- er niet voor heeft gezorgd dat haar werknemer(s) die aldaar werkzaamheden verrichtte(n), doeltreffend werd(en) ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en/of het daaraan verbonden risico van aanrijdgevaar door mobiele arbeidsmiddelen, te weten een verreiker (bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte), alsmede over de maatregelen die erop gericht waren dit risico te voorkomen en/of te beperken,

en/of

- niet of onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van de instructies en/of voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van risico’s bij de te verrichten werkzaamheden van haar werknemer(s) in de directe omgeving van bewegende/bevindende mobiele arbeidsmiddelen (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte),

waardoor het aan de schuld van haar en/of haar medeverdachte(n) te wijten is dat haar werkneemster [slachtoffer 1] door de verreiker aan- en/of overreden is, waardoor zij zodanig (zwaar lichamelijk) letsel heeft bekomen dat zij daardoor is overleden.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft aangevoerd dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en dat de verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met andere rechtspersonen heeft gepleegd. Bij feit 1 gaat het volgens de officier van justitie om de opzetvariant.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] van beide feiten dient te worden vrijgesproken.

Het oordeel van de rechtbank.

A. De bewijsmiddelen

In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

Ten aanzien van de feiten 1 en 2.

De toedracht van het ongeval.

Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 20 juli 2023 een bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden in een kippenstal aan de [adres 2] . In de kippenstal waren twee ploegen aan het werk die kippen vingen en in kratten deden; één van de leden van deze zogenaamde vangploegen was [slachtoffer 1] (hierna te noemen: het slachtoffer). Met een verreiker plaatste de chauffeur lege kratten/korven in de stal en haalde hij volle kratten/korven uit de stal. Het slachtoffer is in de ochtend van 20 juli 2023 door de verreiker aan- en overreden en zij heeft dusdanig letsel opgelopen dat zij ter plaatse aan haar verwondingen is overleden.

[verdachte] (hierna te noemen [verdachte] ) is een bedrijf dat arbeidskrachten uitleent of ter beschikking stelt. Zij biedt in de pluimveesector haar diensten aan om pluimvee te lossen, vangen en te verladen. Het slachtoffer was op de dag van het ongeval in dienst bij [verdachte] .

Het bedrijf [medeverdachte 1] . houdt en fokt mestkuikens op in (onder meer) de betreffende kippenstal. Het bedrijf [medeverdachte 2] ontplooit dezelfde activiteiten en de chauffeur van de verreiker was in dienst van [medeverdachte 2] Beide bedrijven hebben via een beheersvennootschap dezelfde bestuurder. Zij zullen voor de leesbaarheid hierna gezamenlijk [medeverdachte 1&2] worden genoemd. [medeverdachte 1&2] heeft [verdachte] opdracht gegeven de betreffende kippenschuur leeg te ruimen op 19 en 20 juli 2023.

De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [verdachte] al dan niet opzettelijk heeft nagelaten bepaalde handelingen te verrichten en maatregelen te treffen op grond van de arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving, terwijl hierdoor - naar zij wist of redelijkerwijs moest weten - levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een werknemer ontstond of te verwachten was (feit 1). Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of [verdachte] in strafrechtelijke zin schuld heeft aan de dood van het slachtoffer (feit 2).

Overwegingen

De overwegingen.

[verdachte] is onderworpen aan de (veiligheids-)regels die zijn vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit).

De rechtbank stelt vast dat de plaats van het ongeval een arbeidsplaats was als bedoeld in artikel 1 derde lid onder g van de Arbowet en dat het slachtoffer met ingang van 4 september 2022 in de functie van junior Pluimveeverlader als werkneemster voor [verdachte] werkzaam was, zodat sprake was van een werkgever en een werknemer in de zin van artikel 1 eerste lid onder a en b van de Arbowet.

De rechtbank stelt vast dat de chauffeur van de verreiker, de heer [werknemer] , ten tijde van het bedrijfsongeval in dienst was van [medeverdachte 2] Ook hier was sprake van een werkgever en een werknemer in de zin van artikel 1 eerste lid onder a en b van de Arbowet.

De verreiker was eigendom van [medeverdachte 1] .

Ten aanzien van de concreet in de tenlastelegging (onder feit 1) genoemde veiligheidsvoorschriften, overweegt de rechtbank het volgende.

Artikel 5, eerste lid van de Arbowet.

Artikel 5, eerste lid, van de Arbowet legt aan de werkgever de verplichting op bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt.

Het vangen en laden van kippen behoorde tot de reguliere werkzaamheden die binnen het bedrijf van [verdachte] werden uitgevoerd, aangezien [verdachte] vrijwel dagelijks personeel beschikbaar stelde om deze werkzaamheden op andere locaties te verrichten. [verdachte] wordt in de tenlastelegging verweten dat zij de risico’s van het vangen en laden van kippen door medewerkers in een donkere kippenstal, waarin ook een verreiker rondrijdt, in strijd met het bepaalde van artikel 5 eerste lid Arbowet niet voldoende heeft vastgelegd.

Het document 'bijlage 2 Risico-inventarisatie en -evaluatie’ (DOC-005-02)(hierna: RI&E) is opgesteld vanuit [bedrijf] , waar [verdachte] onder valt. In dit document wordt aanrijdgevaar slechts genoemd bij het rijden met de shovel. Dit risico is niet benoemd en er worden geen maatregelen genoemd, met betrekking tot aanrijdgevaar tijdens het vangen van kippen, de werkzaamheden waarbij het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden.De rechtbank stelt vast dat het Plan van Aanpak (DOC-005-03, p. 308) betrekking heeft op werknemers van [verdachte] die een shovel besturen en niet, zoals bij de onderhavige ongevalssituatie, op een derde (chauffeur van [medeverdachte 1&2] ).

Bij de activiteit het “vangen van de kippen” is nagelaten het risico op aanrijding te benoemen en daarvoor maatregelen te treffen. Er is in het geheel nagelaten te inventariseren welke specifieke risico’s zijn verbonden aan het vangen van kippen in de directe nabijheid van een rijdende verreiker/shovel (bestuurd door derden). Datzelfde geldt voor de risicobeperkende maatregelen die in het Plan van Aanpak worden beschreven.

De rechtbank is van oordeel dat het risico op aanrijding ook omschreven had moeten worden bij de activiteit het vangen van kippen en hierbij hadden doeltreffende maatregelen opgenomen moeten worden om dit gevaar te beperken. Door na te laten dit risico op te nemen in RI&E en het Plan van Aanpak heeft [verdachte] niet voldaan aan zijn plicht om de risico’s van arbeid schriftelijk vast te leggen in een inventarisatie en evaluatie.

Gelet op het voorgaande heeft [verdachte] niet voldaan aan de verplichtingen uit artikel 5, eerste lid, van de Arbowet.

Artikel 8, eerste en vierde lid van de Arbowet.

Het eerste lid van artikel 8 Arbowet schrijft voor dat de werkgever ervoor zorgt dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken.

Het vierde lid van artikel 8 Arbowet schrijft voor dat de werkgever toeziet op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico's alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

Met betrekking tot de in deze leden bedoelde werkzaamheden en risico’s is de tenlastelegging in deze zaak specifiek toegespitst op de werkzaamheden met betrekking tot het vangen en laden van pluimvee terwijl op de arbeidsplaats ook een verreiker rondreed die werd bestuurd door een werknemer van een derde.

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] een bedrijfsreglement heeft, dat is voorzien van een bijlage ‘Werkinstructie voor laden van pluimvee’. Deze is er ook in het Bulgaars. Hierin staan de verantwoordelijkheden, de procedures en het gebruik van

de verreiker in een kippenstal. Zo staat er in de werkinstructie wel dat de medewerker de bestuurder van de frontlader (verreiker) niet in de weg mag staan en de werknemer verantwoordelijk is voor zichzelf en zijn collega’s, maar bevat de werkinstructie geen informatie over maatregelen die door [verdachte] worden getroffen ter beperking van die risico’s. De verantwoordelijkheid wordt volledig bij de werknemer neergelegd.

Verder staan in de werkinstructies instructies voor de frontlader (bestuurder van de verreiker). Deze zien echter op de situatie waarin een medewerker van [verdachte] de verreiker zou besturen. In de werkinstructie is niet beschreven hoe [verdachte] het geregeld had wanneer de klant (zoals [medeverdachte 1&2] ) zelf voor het transport van de kratten met pluimvee uit de schuur en naar de vrachtwagen zorgde.

Naast de werkinstructie heeft het slachtoffer een verplichte cursus gevolgd ‘verantwoord pluimveeladen’, een externe cursus. De rechtbank stelt vast dat de cursisten weliswaar gewaarschuwd worden voor de verreiker (shovel) en dat zij binnen een veilige werkplek moeten blijven, maar dat uit de cursus wederom niet blijkt wat die veilige werkplek is en welke maatregelen door [verdachte] worden getroffen om het risico van aanrijdgevaar te voorkomen en/of te beperken. Ook blijkt niets uit de cursus over de noodzakelijke samenwerking tussen de kippenvangers en een bestuurder van een verreiker (shovel).

De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat [verdachte] zijn werknemers niet doeltreffend heeft ingelicht over de risico’s van de werkzaamheden van de werknemers en de risicobeperkende maatregelen.

Voor zover de werknemers wel zijn ingelicht, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] onvoldoende heeft toegezien op de naleving van instructies en voorschriften als bedoeld in het vierde lid van artikel 8 Arbowet. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat geen documenten voorhanden zijn waaruit blijkt dat dit toezicht is georganiseerd en dat ook ter terechtzitting is niet gebleken dat er toezicht was op de naleving van de veiligheidsinstructies met betrekking tot het vangen van de kippen terwijl er ook een verreiker rondreed. Hoewel een vangploeg zowel bestond uit kippenvangers als een ploegbaas, kan niet worden vastgesteld de ploegbazen er adequaat op toezagen dat de veiligheidsinstructies ook werden nageleefd door de kippenvangers. Van enig toezicht op de op de bestuurder van de verreiker door [verdachte] of [medeverdachte 1&2] is helemaal niet gebleken. [medeverdachte 1&2] en [verdachte] hadden samen afspraken moeten maken over adequaat toezicht en dat is niet gebeurd.

Gelet op dit alles heeft [verdachte] niet voldaan aan de veiligheidsvoorschriften genoemd in artikel 8, eerste en vierde lid van de Arbowet.

Artikel 19 lid 1 en 2 van de Arbowet.

1 Indien in een bedrijf of een inrichting verschillende werkgevers arbeid doen verrichten, werken zij onderling op doelmatige wijze samen teneinde de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde te verzekeren.

2 Alvorens werkzaamheden behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie aanvangen zorgen de werkgevers ervoor dat schriftelijk is vastgelegd op welke wijze zal worden samengewerkt, welke voorzieningen daarbij zullen worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht zal worden uitgeoefend.

De rechtbank stelt vast dat sprake was van een situatie waarin verschillende werkgevers arbeid lieten verrichten, te weten [verdachte] en [medeverdachte 1&2] . Daarbij is [verdachte] als een soort loonbedrijf ingehuurd door [medeverdachte 1&2] en werd de vangploeg van [verdachte] blootgesteld aan het risico op aanrijding door de bestuurder van de verreiker, werknemer van de opdrachtgever [medeverdachte 1&2] .

Wat tussen beide partijen schriftelijk is vastgelegd is uitsluitend de opdrachtbevestiging. Deze was opgemaakt tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . Deze opdrachtbevestiging zag op de locatie, het aantal mestkuikens, de prijs en aanvangsdatum en tijd van de werkzaamheden.

Niet is gebleken van afspraken over coördinatie bij de uit te voeren werkzaamheden tussen beide werkgevers die werknemers gelijktijdig op dezelfde arbeidsplaats, arbeid lieten verrichten.

Er zijn geen gegevens of bescheiden ter inzage aangeleverd, waaruit blijkt op welke wijze het risico op aanrijdgevaar was geborgd wanneer niet een werknemer van [verdachte] de verreiker bestuurde, maar een derde. Dat daarover geen expliciete – schriftelijke – afspraken zijn gemaakt tussen [verdachte] en de bedrijven [medeverdachte 1&2] is namens de vertegenwoordiger van [verdachte] ook bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat [medeverdachte 1&2] en [verdachte] ieder voldeden aan het toezicht dat er binnen de keten was (ieder voor hun eigen specifieke werkzaamheden binnen de keten), nog niet maakt dat de samenwerking voldoende is geborgd. Hierover hadden expliciet afspraken gemaakt moeten worden, die toegespitst waren op de specifieke situatie van [medeverdachte 1&2] en [verdachte] om doelmatig te kunnen zijn. Gelet op dit alles heeft [verdachte] niet voldaan aan de verplichtingen genoemd in artikel 19, eerste en tweede lid van de Arbowet.

Artikel 7.3, tweede lid van het Arbobesluit.

Artikel 7.3, tweede lid van het Arbobesluit luidt als volgt:

“Om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers oplevert, worden de arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers worden gesteld, uitsluitend gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd.”

Artikel 7.5 lid 1 Arbobesluit. Dit artikel schrijft voor dat de nodige maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de arbeidsmiddelen tijdens de gehele gebruiksduur door toereikend onderhoud in een zodanige staat worden gehouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen.

De rechtbank stelt vast dat de verreiker, een arbeidsmiddel als hiervoor bedoeld, niet aan de hiervoor genoemde vereisten voldeed. Het voertuig vertoonde serieuze gebreken en werd door de chauffeur ervan niet uitsluitend gebruikt op de wijze waarvoor zij ingericht en bestemd was. Zo was de gebruiksaanwijzing bijvoorbeeld niet aanwezig en werd deze niet nageleefd, ontbraken de linker buitenspiegels, was het akoestisch signaal uitgeschakeld en heeft de chauffeur onvoldoende zicht gehad doordat de ruiten en spiegels vervuild waren. Ook was er geen snelheidsbeperking ingeschakeld.

De verdediging heeft voor de beschuldigingen ten aanzien van de verreiker en de gedragingen van de chauffeur van de verreiker naar [medeverdachte 1&2] gewezen en heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] artikel 7.3, tweede lid, en artikel 7.5, eerste lid Arbobesluit heeft overtreden.

De rechtbank verwerpt het verweer. De staat van arbeidsmiddelen en de wijze waarop die worden gebruikt, zou minst genomen onderwerp van gesprek moeten zijn geweest tussen [verdachte] en [medeverdachte 1&2] in het kader van hun samenwerking. Nu zij in de onderhavige situatie beiden werkgever waren van respectievelijk het slachtoffer en de chauffeur, waren zij er ook beiden verantwoordelijk voor dat de verreiker in de betreffende stal aan alle eisen voldeed en dat de chauffeur deze op veilige wijze gebruikte. Dat de verreiker en de chauffeur door [medeverdachte 1&2] werden geleverd, ontslaat [verdachte] niet van die verplichting. Het waren immers de werknemers van [verdachte] die in de kippenstallen aan het werk waren en werden blootgesteld aan de risico’s van het rijden met de verreiker in diezelfde omgeving.

Gezien het voorgaande heeft [verdachte] niet voldaan aan de vereisten van artikel 7.3 lid 2 en artikel 7.5 lid 1 Arbobesluit

Artikel 7.17c vierde lid, vijfde lid en zesde lid Arbobesluit.

Het laatste verwijt ziet op het overtreden van artikel 7.17c van het Arbobesluit door het

- kortgezegd - niet hebben van een veilige verkeersinrichting van het terrein waardoor aanrijdgevaar wordt voorkomen. Zoals hiervoor over de RI&E al is overwogen, is gebleken dat [verdachte] heeft nagelaten in kaart te brengen welke specifieke risico’s het vangen en laden van pluimvee met zich meebracht als tegelijkertijd in diezelfde ruimte een mobiel arbeidsmiddel bestuurd werd (door derden). Er waren ook geen risicobeperkende maatregelen getroffen en geen doeltreffende verkeersregels afgesproken. De rechtbank stelt vast dat bijvoorbeeld geen markeringen of looplijnen in de betreffende stal waren aangebracht. Er waren geen doeltreffende (fysieke) maatregelen genomen om te voorkomen dat werknemers zich bevonden in de werkzone van de verreiker. Ook hierin is [verdachte] tekort geschoten, zeker nu het vangen van kippen in het donker gebeurde. Ook hier geldt weer dat het feit dat de verreiker en de chauffeur door de bedrijven [medeverdachte 1&2] werden geleverd, [verdachte] niet vrijstelt van de verplichting om te zorgen voor een veilige verkeersinrichting. [verdachte] en de bedrijven [medeverdachte 1&2] waren hiervoor gezamenlijk verantwoordelijk, te meer nu zij onderling geen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van die verantwoordelijkheid.

De bewijsverweren met betrekking tot de voorschriften als bedoeld in feit 1 worden door de bewijsmiddelen en voormelde overwegingen weerlegd.

Levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid.

De vraag is of [verdachte] wist, althans redelijkerwijs moest weten dat als gevolg van haar nalaten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemer kon ontstaan of te verwachten was.

Het aanrijdgevaar in een donkere kippenstal met een bewegende zware verreiker is een evident risico voor de werknemers die kippen vangen. Dat dit aanrijdgevaar ernstige schade aan de gezondheid en levensgevaar kan veroorzaken is evident. Van dit risico was [verdachte] zich bewust, getuige de waarschuwingen die zij de werknemers gaf in de externe cursus. [verdachte] was in verband hiermee onder meer verplicht om de specifieke risico’s van deze werkzaamheden te inventariseren en risicobeperkende maatregelen te treffen, werknemers daarover te instrueren en toezicht op de naleving daarvan te houden.

Het is ook evident dat wanneer dergelijke risico’s van arbeid onvoldoende worden geïnventariseerd en geëvalueerd en dus maatregelen achterwege worden gelaten die gericht zijn op het voorkomen en ondervangen van dergelijke gezondheids- en veiligheidsrisico’s, ongelukken kunnen gebeuren met ernstige gezondheidsschade of de dood tot gevolg.

Het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van haar werknemers was de verantwoordelijkheid van [verdachte] als werkgever.

Niettemin heeft [verdachte] geen afspraken gemaakt met [medeverdachte 1&2] voor een doeltreffende samenwerking en het waarborgen van het naleven van de Arbowet- en -regelgeving. Evenmin heeft [verdachte] er voldoende zorg voor gedragen dat ( [medeverdachte 1&2] ervoor zorgde dat) de verreiker in juiste staat verkeerde en op de juiste manier werd gebruikt en dat sprake was van een veilige verkeersinrichting.

[verdachte] is zelf op al deze en andere punten tekortgeschoten, waardoor gezondheids- en levensgevaar ontstond voor haar werknemer. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] redelijkerwijs moest weten dat dit gevaar als gevolg van haar nalaten kon ontstaan. Op 20 juli 2023 heeft dit risico zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt. Toen is het slachtoffer tijdens haar werk aan- en overreden door een verreiker en om het leven gekomen.

Toerekening.

De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon, zoals [verdachte] , als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de verboden gedragingen in redelijkheid aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedragingen.

Op 20 juli 2023 was het slachtoffer bezig om in dienst van [verdachte] kippen te vangen.

Zoals eerder ook vermeld is [verdachte] een bedrijf dat in de pluimveesector haar diensten aanbiedt om pluimvee te lossen, vangen en te verladen. De werkzaamheden die het slachtoffer verrichtte, behoren daar dus ook toe.

Het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van de kippenvangers is de verantwoordelijkheid van [verdachte] als werkgever. Zoals hiervoor is overwogen, is [verdachte] hierin op verschillende punten zelf tekort geschoten. Gelet op de aard van de geconstateerde gedragingen kunnen de strafbare feiten derhalve zonder meer aan [verdachte] als rechtspersoon worden toegerekend.

Opzet.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat [verdachte] niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht die volgt uit de Arbowet en het Arbobesluit.

Voor een bewezenverklaring van opzet, hoeft dat opzet alleen gericht te zijn geweest op de gedraging zelf, in dit geval een nalaten. Het opzet hoeft niet gericht te zijn geweest op het niet naleven van een wettelijke verplichting.

Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, heeft [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak nagelaten de benodigde maatregelen te treffen en zodoende de op haar rustende zorgplicht na te leven. In dit nalaten ligt het opzet op de gedraging besloten; het verweer van afwezigheid van alle schuld wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank moest [verdachte] redelijkerwijs weten dat als gevolg van dat nalaten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers, onder wie het slachtoffer, kon ontstaan.

De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] het onder 1 ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan.

Medeplegen.

Volgens bestendige rechtspraak (HR 28 februari 2006, LJN AU9096; HR 10 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV5575) kan een kwaliteitsdelict worden medegepleegd en is niet vereist dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict.In deze strafzaak was sprake van een situatie waarin verschillende werkgevers arbeid lieten verrichten, te weten [verdachte] en [medeverdachte 1&2] . Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij daarmee in bewuste en nauwe samenwerking besloten tot het geven van de opdracht tot het vangen en laden van kippen en daarmee tot het laten verrichten van deze werkzaamheden door een vangploeg onder de omstandigheden in de stal zoals deze uit de bewijsmiddelen is gebleken en zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen. [verdachte] en de bedrijven [medeverdachte 1&2] hebben in nauwe en bewuste samenwerking niet voldaan aan de op hen rustende zorgplicht die volgt uit de Arbowet en het Arbobesluit. Zij hebben onderling geen afspraken gemaakt over de veiligheidsrisico’s en het toezicht, wat zij beide wel hadden moeten doen. De rechtbank is van oordeel dat het nalaten van zowel [verdachte] als [medeverdachte 1&2] van voldoende gewicht is geweest om tot een bewezenverklaring van medeplegen van dit nalaten te komen. Medeplegen vereist naar het oordeel van de rechtbank niet altijd een doen, maar kan ook uit nalaten bestaan. Zeker in het geval zoals het onderhavige waarbij indien één van beide zich wel aan haar zorgplicht had gehouden en hierover afspraken met de medepleger had gemaakt, de strafbare gedraging (in zijn gehele omvang) niet had plaatsgevonden.

Dood door schuld (feit 2).

Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet het ten minste gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onoplettendheid, onachtzaamheid en/of onzorgvuldigheid en/of nalatig handelen van de zijde van [verdachte] . Vast moet komen te staan dat [verdachte] anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kon handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd. Voorts moet komen vast te staan dat tussen de gemaakte fouten en het gevolg voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat.

Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank vastgesteld dat [verdachte] tekort is geschoten in het treffen van maatregelen met het oog op de veiligheid en gezondheid van haar werknemers. Gezien de vaststellingen van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde, heeft [verdachte] zelfs in strijd met de Arbowet- en -regelgeving risicobeperkende maatregelen achterwege gelaten, terwijl zij redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers te verwachten viel.

[verdachte] heeft haar werkneemster kippen laten vangen in een donkere stal van de bedrijven [medeverdachte 1&2] , waarin een zware verreiker reed, die eigendom was van [medeverdachte 1] . en die werd bestuurd door een werknemer van [medeverdachte 2] , zonder dat de risico’s die dergelijke arbeid voor de vangploeg en dus voor deze werkneemster met zich bracht, voldoende waren geïnventariseerd. Voorts waren er geen, althans onvoldoende maatregelen getroffen om het aanrijdgevaar tegen te gaan. Er waren onvoldoende inlichtingen gegeven aan de vangploeg over het aanrijdgevaar en er werd niet op toegezien dat instructies en voorschriften die er wel waren, werden nageleefd. Zoals hiervoor overwogen, is het nalaten van [verdachte] verwijtbaar en was het ook vermijdbaar, [verdachte] had zich immers aan de Arbowet- en -regelgeving kunnen en moeten houden. Het nalaten heeft geleid tot het aan- en overrijden van het slachtoffer en daarmee tot haar overlijden.

Ook ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1&2] , op dezelfde wijze als hiervoor reeds is overwogen t.a.v. feit 1.

Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat het aan de schuld van [verdachte] , tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1&2] , is te wijten dat het slachtoffer is aan- en overreden en is komen te overlijden (feit 2). De rechtbank duidt het handelen van [verdachte] tezamen en in vereniging gepleegd, als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam, onzorgvuldig en nalatig.

Het verweer van de verdediging dat het causale verband tussen het nalaten van [verdachte] en het dodelijke gevolg niet wettig en overtuigend is bewezen, omdat de aanrijding primair te herleiden is tot het rijgedrag van de werknemer van [medeverdachte 1&2] en de wijze van inzet van de verreiker door [medeverdachte 1&2] , verwerpt de rechtbank. Datzelfde geldt voor het verweer van afwezigheid van alle schuld, omdat de verdachte door haar inspanningen de maximaal c.q. in redelijkheid te vergen zorg zou hebben betracht om een ongeval te voorkomen. Deze verweren worden weerlegd door de bewijsmiddelen en hetgeen de rechtbank in al het voorgaande heeft overwogen over de verantwoordelijkheid van [verdachte] als werkgever van het slachtoffer. Het ongeval is het directe gevolg van de hiervoor vastgestelde normschendingen door [verdachte] .

De conclusie.

Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte

1.

op 20 juli 2023 te [dorp] ,

als werkgever, opzettelijk, heeft nagelaten, in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop berustende bepalingen,

immers heeft zij, tezamen en in vereniging met anderen, in strijd met - artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet of onvoldoende in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastgelegd welke risico’s (aanrijdgevaar) het vangen en laden door haar werknemers van pluimvee in een donkere/slecht verlichte werkzone (kippenstal) en het zich aldaar gelijktijdig bevinden van bewegende mobiele arbeidsmiddelen (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) met zich brengt,

en

- artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat haar werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden (het vangen en laden van pluimvee) in de (kippen)stal en de daaraan verbonden risico’s (aanrijdgevaar) bij het gelijktijdig in die kippenstal bewegen/bevinden van mobiele arbeidsmiddelen (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte), alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken,

en

- artikel 8, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet niet of onvoldoende toezicht gehouden op de naleving van de instructies en/of voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van de in artikel 8, eerste lid genoemde risico’s, te weten het verrichten van werkzaamheden (het vangen en/of laden van pluimvee) door haar werknemers in de directe omgeving van bewegende/rijdende mobiele arbeidsmiddelen (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte),

en

- artikel 19, eerste lid en tweede lid van de Arbeidsomstandighedenwet arbeid laten verrichten in het bedrijf/inrichting - een kippenstal gelegen aan de [adres 2] - door haar werknemers en een werknemer van haar medeverdachte, terwijl zij, verdachte, en haar medeverdachten niet onderling op doelmatige wijze samen werkten teneinde de naleving van het bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet bepaalde te verzekeren (eerste lid) en zij, verdachte, en haar medeverdachten niet schriftelijk hadden vastgelegd op welke wijze werd samengewerkt, welke voorzieningen daarbij werden getroffen en op welke wijze daarop toezicht werd uitgeoefend (tweede lid),

en

- artikel 7.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit gehandeld door er niet zorg voor te dragen dat het aan de werknemer van haar medeverdachte ter beschikking gestelde arbeidsmiddel, te weten de verreiker, uitsluitend gebruikt werd in de (kippen)stal op de wijze waarvoor die verreiker was ingericht, immers was de gebruiksaanwijzing van de verreiker niet aanwezig in de verreiker en is door de bestuurder van de verreiker, te weten de werknemer van haar medeverdachte, niet de gebruiksaanwijzing van de verreiker nageleefd, immers was er door die werknemer geen gebruik gemaakt van de snelheidsbeperker en was er door die werknemer niet alles aan gedaan om te alle tijde goed zicht te hebben over de onmiddellijke omgeving van de verreiker, zoals werd voorgeschreven in de gebruiksaanwijzing,

en

- artikel 7.5, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit gehandeld door niet de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat het arbeidsmiddel, te weten de verreiker, tijdens de gehele gebruiksduur door toereikend onderhoud in een zodanige staat werd gehouden dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van haar werknemers en de werknemer van haar medeverdachte zoveel mogelijk werd voorkomen, immers ontbrak de buitenspiegel en ontbrak het akoestisch signaal bij het achteruitrijden,

en

- artikel 7.17c vierde lid, vijfde lid en zesde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit geen doeltreffende verkeersregels vastgesteld teneinde het aanrijdgevaar te voorkomen in het geval een mobiel arbeidsmiddel (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) zich bewoog binnen een werkzone waar haar werknemers zich konden bevinden (vierde lid) en geen doeltreffende organisatorische maatregelen genomen om te voorkomen dat haar werknemers zich bevonden in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte)(vijfde lid) en

- indien voor de goede uitvoering van de werkzaamheden (het vangen en laden van pluimvee) de aanwezigheid van haar werknemers in een werkzone als bedoeld in het vijfde lid was vereist -, geen doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat haar werknemers door het mobiele arbeidsmiddel (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) gewond konden raken (zesde lid),

terwijl daardoor, naar zij, verdachte, en haar medeverdachten redelijkerwijs moesten weten, dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een van haar werknemers, [slachtoffer 1] , ontstond of te verwachten was;

2.

op 20 juli 2023 te [dorp] , tezamen en in vereniging met anderen, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam en onzorgvuldig en nalatig heeft gehandeld door haar werknemers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , arbeid te laten verrichten in een donkere/slecht verlichte kippenstal, in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving, te weten een verreiker (bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) zonder afdoende instructies en voorlichting, terwijl zij, verdachte,

- bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid heeft nagelaten de risico’s van het aanrijdgevaar bij die werkzaamheden en onder die omstandigheden in een donkere/slecht verlichte kippenstal bij het verrichten van arbeid (vangen en laden van pluimvee) van haar werknemers en het zich daar gelijktijdig bevinden van bewegende mobiele arbeidsmiddelen, te weten een verreiker (bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) te inventariseren en in een evaluatie schriftelijk vast te leggen,

en

- er niet voor heeft gezorgd dat risico-beperkende maatregelen waren omschreven en getroffen teneinde het aanrijdgevaar door mobiele arbeidsmiddelen, te weten een verreiker (bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte) voor haar werknemers aldaar te beperken,

en

- er niet voor heeft gezorgd dat haar werknemers die aldaar werkzaamheden verrichtten, doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en het daaraan verbonden risico van aanrijdgevaar door mobiele arbeidsmiddelen, te weten een verreiker (bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte), alsmede over de maatregelen die erop gericht waren dit risico te voorkomen en te beperken,

en

- niet of onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen en beperken van risico’s bij de te verrichten werkzaamheden van haar werknemers in de directe omgeving van bewegende/bevindende mobiele arbeidsmiddelen (een verreiker bestuurd door een werknemer van haar medeverdachte),

waardoor het aan de schuld van haar en haar medeverdachten te wijten is dat haar werkneemster [slachtoffer 1] door de verreiker aan- en overreden is, waardoor zij zodanig letsel heeft bekomen dat zij daardoor is overleden.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een geldboete van € 100.000,-.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de zorg die de verdachte heeft betracht richting de nabestaanden en dat de verdachte na het ongeval diverse maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen. Ook is benadrukt dat in de afgelopen 30 jaar nooit eerder een ongeval als het onderhavige is gebeurd.

Namens de verdachte is tot slot verzocht in de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de bedrijfsomstandigheden van de verdachte waaronder haar draagkracht.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

[verdachte] is als werkgever verantwoordelijk voor de veiligheid van haar werknemers. Uit het onderzoek is gebleken dat [verdachte] opzettelijk heeft verzuimd ervoor zorg te dragen dat de arbeidsomstandigheden aan de in acht te nemen veiligheidsnormen voldeden en aldus dat haar werknemers in een veilige omgeving en op een veilige manier hun werk konden verrichten. [verdachte] heeft meerdere voorschriften die de veiligheid en de gezondheid van haar werknemers dienden, overtreden. Hiermee is [verdachte] ernstig tekort geschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers in het algemeen en het slachtoffer in het bijzonder. Het is deze nalatigheid die ertoe heeft geleid dat het bewezenverklaarde bedrijfsongeval heeft kunnen plaatsvinden, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.

Het slachtoffer was op moment van het ongeval 25 jaar oud en was moeder van vier kinderen. Zij was als arbeidsmigrante samen met haar moeder, stiefvader en partner aan het werk op het moment dat zij verongelukte. De dood en het gemis van het slachtoffer hebben veel leed veroorzaakt. Haar moeder, stiefvader en partner hebben machteloos moeten toekijken terwijl zij overleed. Vier kinderen zullen moeten opgroeien zonder hun moeder. De rechtbank realiseert zich dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken.

De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 oktober 2025 over de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.

De rechtbank stelt, anders dan de verdediging, geen overschrijding van de redelijke termijn vast. De redelijke termijn is namelijk aangevangen op 6 februari 2024, toen de bestuurder van de verdachte is verhoord. De rechtbank zal vonnis wijzen op 17 november 2025. Dat is binnen de termijn van 2 jaar, die als uitgangspunt geldt.

Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een geldboete van € 100.000,- een passende straf.

De vorderingen van de benadeelde partijen, de nabestaanden van het overleden slachtoffer.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht, in navolging van hetgeen de raadsman van de benadeelde partijen ter terechtzitting van 3 november 2025 heeft aangevoerd, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft zich wat betreft de ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in de vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Beoordeling.

Ter terechtzitting is gebleken dat de verzekeraar van het betrokken arbeidsmiddel de aansprakelijkheid heeft erkend. Ook is gebleken dat de gevorderde affectieschade van de nabestaanden nog niet daadwerkelijk is vergoed. De nabestaanden hebben aldus nog een vorderingsrecht ten aanzien van de verdachte en de medeverdachten.

Bij deze stand van zaken zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, zoals dat ook is verzocht door de raadsman van de benadeelde partijen.

De benadeelde partijen kunnen deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal voor ieder van de in het dictum te noemen benadeelde partijen bepalen dat deze niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.

De rechtbank zal tevens voor ieder van de benadeelde partijen bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

23, 47, 51, 57, 307 van het Wetboek van Strafrecht;

1, 2, 6 van de Wet op de economische delicten;

5, 8, 19, 32 van de Arbeidsomstandighedenwet;

7.3, 7.5, 7.17c van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

DE UITSPRAAK
De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

feit 1:medeplegen van overtreding van het bepaalde bij en krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

feit 2:medeplegen van aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon.

verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf: een geldboete ter hoogte van 100.000,00 (honderdduizend) euro.

Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen:

- [benadeelde partij 1] ;

- [benadeelde partij 2] ;

- [benadeelde partij 3] ;

- [benadeelde partij 4] ;

- [benadeelde partij 5] ;

- [benadeelde partij 6] ;

- [benadeelde partij 7] ;

Bepaalt voor ieder van voormelde benadeelde partijen dat deze niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.

Bepaalt voor ieder van voormelde benadeelde partijen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. E.M. Vermeulen, voorzitter,

mr. M. Langstraat en mr. N.A. Schipper, leden,

in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,

en is uitgesproken op 17 november 2025.

De jongste rechter is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.