De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 juni 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1 primair:
een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 5 november 2020 te
Nistelrode, gemeente Bernheze, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte(n) en/of
een of meer van diens mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open
vuur twee personenauto’s (te weten een Mercedes-Benz E 350 D met kenteken
[kenteken 1] en/of een Renault Megane met kenteken [kenteken 2] ) in brand gestoken, ten
gevolge waarvan die voornoemde personenauto’s, die geparkeerd stonden naast
een woning/woonwagen, en/of de naastgelegen woning/woonwagen gelegen aan
[adres] te Nistelrode, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand,
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer belendende
woningen/woonwagens, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]
en/of een of meer anderen zich in die woningen bevindende personen,
te duchten was,
welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 4 november 2020 tot en met
5 november 2020, te Nistelrode en/of Veldhoven en/of Son en Breugel en/of
Sint-Oedenrode, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in
Nederland,
opzettelijk heeft uitgelokt door het toezeggen van giften en/of beloften en/of het
verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen,
te weten door die onbekend gebleven personen
- te benaderen en/of te vragen om voornoemde personenauto’s in brand te steken,
- inlichtingen te verschaffen over de locatie en/of de herkenning/aanduiding en/of
de bereikbaarheid van de in brand te steken personenauto’s,
- instructies te geven voor het in brand steken van die personenauto’s en/of
- een geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen;
t.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 5 november 2020 te Nistelrode, gemeente Bernheze, in elk geval
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft gesticht door
open vuur in aanraking te brengen met twee personenauto’s (te weten een
Mercedes-Benz E 350 D met kenteken [kenteken 1] en/of een Renault Megane met
kenteken [kenteken 2] ), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die
voornoemde personenauto’s, die geparkeerd stonden naast een
woning/woonwagen, en/of de naastgelegen woning/woonwagen gelegen aan [adres]
te Nistelrode, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan,
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer belendende
woningen/woonwagens, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]
en/of een of meer anderen zich in die woningen bevindende personen,
te duchten was;
t.a.v. feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 30 april
2021 te Veldhoven en/of Hollandscheveld en/of een of meer andere plaatsen in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meer (grote) hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, metamfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine,
metamfetamine en/of MDMA,
(een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
t.a.v. feit 3:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 30 april
2021 te Veldhoven en/of een of meer andere plaatsen in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen, telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van
amfetamine, metamfetamine en/of MDMA, in elk geval (een) middel(en) als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te
vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een of meer personen aan te sturen om verdovende middelen of (pre)precursoren
te vervoeren, althans inlichtingen te verschaffen met betrekking tot het transport
van verdovende middelen en/of
- het zoeken, althans het informeren, naar een of meer locaties om verdovende
middelen te produceren,
- het in ontvangst nemen en/of ter beschikking stellen van geldbedragen in het
kader van de drugshandel en/of
- het voorhanden hebben van chemicaliën en/of (pre-)precursoren zoals fosfor,
apaa(n), PMK, BMK, zoutzuur, zwavelzuur en/of
- gesprekken en/of onderhandelingen te voeren over de productie, de aankoop,
verkoop, prijzen en/of hoeveelheden van verdovende middelen en/of chemicaliën
en/of (pre-)precursoren en/of
- het voorhanden hebben en/of gebruikmaken van (crypto)telefoons;
t.a.v. feit 4:
hij, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 maart 2020 tot
en met 18 december 2020 te Veldhoven en/of een of meer andere plaatsen in
Nederland,
(telkens) zonder erkenning, althans buiten de erkenning handelend, één of meer
(vuur)wapens en/of onderdelen van vuurwapens van categorie II en/of categorie III
(waaronder revolvers, merk Rossi, model 971, kaliber 357 Magnum en/of pistolen,
merk Glock, model 17, kaliber 9x19 en/of AK(‘s)-47),
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of ter beschikking heeft
gesteld en/of heeft verhandeld,
terwijl hij hiervan een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat een tweetal uitsluitende delictscenario’s ten laste is gelegd en dat het dossier voor beide varianten aanknopingspunten biedt. Daardoor ontbreekt de bewijsrechtelijke grondslag om verdachte buiten redelijke twijfel te veroordelen als medepleger dan wel als uitlokker.
Ten aanzien van feiten 2, 3 en 4 heeft de raadsman aangevoerd dat het wettelijk bewijsminimum niet wordt gehaald. Het bewijs voor deze feiten berust op de inhoud van berichtenwisselingen gevoerd tussen door aan verdachte toegeschreven accounts met derden. Er zijn onvoldoende andere bewijsmiddelen die deze berichten ondersteunen.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het onderdeel ‘pistolen, merk Glock, model 17, kaliber 9x19 en/of AK(‘s)-47’ en – als gevolg daarvan – ook van het onderdeel ‘terwijl hij hiervan een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt’. Verder heeft hij het verweer gevoerd dat verdachte niet de beschikkingsmacht over de wapens heeft gehad.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feiten 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen. De rechtbank zal nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs.
Het bewijs voor de aan de verdachte tenlastegelegde feiten is in beslissende mate gebaseerd op de gegevens die zijn verkregen uit de hack van de versleutelde berichtenservice SkyECC en Encrochat, en daarnaast op gegevens die zijn verkregen uit de communicatiedienst Signal. Het procesdossier bevat een door de politie gemaakte selectie van een grote hoeveelheid aan berichten die verzonden en ontvangen zijn door de gebruikers van verschillende aan verdachte toegeschreven accounts. Volgens de verdediging wordt de lat van het wettelijk vereiste bewijsminimum door het gebruikmaken van deze berichten niet gehaald, omdat die berichten “andere geschriften” zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub 5, Sv en er om die reden geen zelfstandige betekenis of bewijswaarde aan die berichten kan toekomen. Er zijn andere bewijsmiddelen nodig om die berichten tot een wettig bewijsmiddel te maken, waarbij steeds zelfstandig en objectief steunbewijs nodig is om aan het bewijsminimum te kunnen voldoen. Volgens de verdediging ontbreken die andere bewijsmiddelen, zodat reeds om die reden de verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De in het procesdossier opgenomen crypto- en Signalberichten zijn aan te merken als andere geschriften in de zin van artikel 344, eerste lid, sub 5, Sv. Op grond van dat wetsartikel kunnen dergelijke geschriften alleen als bewijs gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Eén (ander) bewijsmiddel kan volstaan en dat bewijsmiddel mag ook weer een ander geschrift zijn. Aan het verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen worden geen zware eisen gesteld, in die zin dat het verband door de rechter niet uitdrukkelijk hoeft te worden aangegeven. Dit betekent dat (in dit geval) een bericht van de ene communicatiedienst tevens steun kan vinden in een ander bericht van dezelfde of andere communicatiedienst.
Op grond van het procesdossier heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat de verdachte in deze zaak en andere onbekend gebleven personen meermalen en op verschillende momenten naar elkaars accounts berichten hebben verstuurd en ontvangen. Hierbij zijn regelmatig afbeeldingen van witte blokken, kristallen of pegels verstuurd, die de inhoud van die berichten ondersteunen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er meerdere bewijsmiddelen uit meerdere bronnen aanwezig zijn en dat daarmee aan het wettelijk vereiste bewijsminimum is voldaan. Het door de verdediging gevoerde verweer wordt dan ook verworpen.
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de gebruiker is van een aantal Encrochat- en Sky(ECC)-accounts, waaronder het account 3FIJ3E. De aard en inhoud van de communicatie maken dat, behoudens duidelijke aanwijzingen voor het tegendeel, één persoon de gebruiker is van een dergelijk account. Dat volgt temeer uit de aanduiding door andere gebruikers van een soortgelijk (PGP-)account, die er eveneens van uitgaan dat de gebruiker van een ander account steeds dezelfde persoon is. De accounts zijn ook afgeschermd met een wachtwoord, logischerwijs normaal gesproken alleen bekend bij de gebruiker van een account. Omdat daarbij niet zelden serieuze strafbare feiten aan de orde komen in een dergelijke communicatie, valt ook in beginsel niet te verwachten dat derden daartoe toegang zal worden verleend.
Ten aanzien van feit 1
De gebruiker van account 3FIJ3E is duidelijk de persoon die -onder andere- informatie aan onbekend gebleven derden verschaft die (exact) overeenkomt met de korte tijd later gepleegde brandstichtingen aan twee auto’s en daarbij die derden een geldelijke beloning in het vooruitzicht stelt. Verdachte was ten tijde van de brandstichting de (enige) gebruiker van dit account.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wijzen zodanig op de betrokkenheid van verdachte bij het delict, dat van hem een redelijke verklaring mag worden verlangd om die betrokkenheid te weerleggen. Hij heeft zich echter bij gerichte vragen daaromtrent op het zwijgrecht beroepen en heeft deze verklaring niet willen geven, hoewel hij daartoe wel in de positie verkeerde. Die proceshouding versterkt de overtuigingskracht van de aanwezige bewijsmiddelen.
Uit de inhoud van de chats blijkt dat verdachte de onbekend gebleven derden heeft aangestuurd en hen een geldbedrag heeft toegezegd. Dat leidt tot de conclusie dat de rechtbank uitlokking van brandstichting bewezen acht.
Ten aanzien van feit 4
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de periode van 31 maart 2020 tot en met 16 oktober 2020 chatgesprekken heeft gevoerd over – kort gezegd – de handel in vuurwapens. De verdachte heeft foto’s van vuurwapens gedeeld en gesprekken gevoerd over verschillende soorten (o.a. automatische) vuurwapens, waaronder revolvers, pistolen, en AK’s-47. In de chatgesprekken heeft de verdachte zijn tegencontacten laten weten dat hij vuurwapens kan regelen en wat de prijzen zijn. Ook wordt er gesproken over de levering van de wapens. Hieruit blijkt dat de verdachte als tussenpersoon gesprekken over de aan- en verkoop van wapens heeft gevoerd en daarmee heeft gehandeld als wapenmakelaar. Tevens heeft verdachte geen erkenning om wapens te verhandelen.
Gezien de rol van de verdachte als tussenhandelaar, heeft hij als tussenpersoon ook de beschikkingsmacht over deze vuurwapens gehad, omdat hij door deze vuurwapens te verkopen zou bepalen waar deze naartoe zouden gaan. Het verweer dat verdachte niet de beschikkingsmacht heeft gehad, stuit daarop af.
Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte van dit handelen een gewoonte heeft gemaakt. Deze strafverzwarende omstandigheid zal dus ook bewezen worden verklaard.
Op basis van de inhoud van de chatgesprekken zal de onder feit 4 bewezenverklaarde periode beperkt worden tot de periode van 31 maart 2020 tot en met 16 oktober 2020.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. feit 1 primair:
onbekend gebleven personen, op 5 november 2020 te Nistelrode, gemeente Bernheze, tezamen en in vereniging,
opzettelijk brand hebben gesticht, immers hebben die onbekend gebleven personen toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur twee personenauto’s (te weten een Mercedes-Benz E 350 D met kenteken [kenteken 1] en een Renault Megane met kenteken [kenteken 2] ) in brand gestoken, ten gevolge waarvan die voornoemde personenauto’s, die geparkeerd stonden naast een woonwagen, gelegen aan [adres] te Nistelrode, zijn verbrand,
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een belendende woonwagen, en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ,
te duchten was,
welk feit hij, verdachte, in de periode van 4 november 2020 tot en met 5 november 2020, in het arrondissement Oost-Brabant,
opzettelijk heeft uitgelokt door het toezeggen van giften en beloften en het verschaffen van inlichtingen, te weten door die onbekend gebleven personen
- te benaderen en te vragen om voornoemde personenauto’s in brand te steken,
- inlichtingen te verschaffen over de locatie en de herkenning/aanduiding en de bereikbaarheid van de in brand te steken personenauto’s,
- instructies te geven voor het in brand steken van die personenauto’s en
- een geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen;
t.a.v. feit 2:
van 26 maart 2020 tot en met 30 april 2021 te Veldhoven en Hollandscheveld en/of een of meer andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
t.a.v. feit 3:
van 26 maart 2020 tot en met 30 april 2021 te Veldhoven en een of meer andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van amfetamine, metamfetamine en/of MDMA, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
- een of meer personen aan te sturen om verdovende middelen of (pre)precursoren te vervoeren, en
- het zoeken naar een of meer locaties om verdovende middelen te produceren,
- het in ontvangst nemen en/of ter beschikking stellen van geldbedragen in het kader van de drugshandel en
- het voorhanden hebben van chemicaliën en (pre-)precursoren zoals fosfor, apaa(n), PMK, BMK, zoutzuur, zwavelzuur en
- gesprekken en onderhandelingen te voeren over de productie, de aankoop, verkoop, prijzen en/of hoeveelheden van verdovende middelen en chemicaliën en (pre-)precursoren en
- het voorhanden hebben en gebruikmaken van (crypto)telefoons;
t.a.v. feit 4:
van 31 maart 2020 tot en met 16 oktober 2020 te Veldhoven en/of een of meer andere plaatsen in Nederland, telkens zonder erkenning, één of meer vuurwapens van categorie II en/of categorie III (waaronder revolvers, merk Rossi, model 971, kaliber 357 Magnum en/of pistolen, merk Glock, model 17, kaliber 9x19 en AK(‘s)-47), voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en ter beschikking heeft gesteld en heeft verhandeld, terwijl hij hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsman als strafmatigende omstandigheden aangevoerd dat artikel 63 Sr van toepassing is, dat de redelijke termijn met ongeveer drie maanden is overschreden en dat er bij verdachte niet langer sprake is van een pro-criminele houding. Dit blijkt ook uit de justitiële documentatie en het reclasseringsadvies waarin het recidivegevaar wordt ingeschat als laag.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitlokken van brandstichting (feit 1). Het initiatief tot het plegen van het strafbare feit ging dus uit van verdachte. Zijn strafbaar gedrag heeft tot direct gevolg gehad dat twee auto’s bij de woonwagen van zijn ex-partner in brand werden gestoken. Hiertoe heeft hij giften en beloften toegezegd en voor de brandstichting noodzakelijke inlichtingen verschaft. Daarbij heeft verdachte een aantal belangrijke details aan de uitvoerders doorgegeven, zoals het adres van de woonwagen, de locatie van de auto’s en een omschrijving van auto’s. Als gevolg van de brandstichting hebben niet alleen de auto’s brandschade opgelopen, maar dat geldt ook voor de woonwagen. Het lijkt er sterk op dat de brandstichting heeft plaatsgevonden omdat verdachte wraak wilde nemen op zijn ex-partner. Verdachte heeft moedwillig getracht zijn ex-partner (en haar familie) op deze manier angst aan te jagen en heeft hierdoor (als gevolg) een levensbedreigend gevaar voor een aantal personen in het leven geroepen. Uit de invoelbare slachtofferverklaring van de ex-partner blijkt dat deze brandstichting bij haar en haar familie langdurig voor veel onrust, angst en gevoelens van onveiligheid heeft gezorgd. Het is goed voorstelbaar dat dit ook voor de omwonenden geldt. Uit het gemak waarmee in de cryptoberichten wordt gesproken over het stichten van brand, leidt de rechtbank af dat verdachte zich niets heeft aangetrokken van de impact en het verwerpelijke van zijn gedrag. Voor een dergelijk (zeer) gevaarzettend en ernstig feit worden doorgaans forse onvoorwaar-delijke gevangenisstraffen opgelegd.
Verder heeft verdachte zich langdurig en op ruime schaal schuldig gemaakt aan de productie van en handel in harddrugs en aan de voorbereidingshandelingen daartoe (feiten 2 en 3). Het is algemeen bekend dat harddrugs schade toebrengen aan de gezondheid van gebruikers daarvan. Met de handel in harddrugs wordt snel grof geld verdiend, iets wat kan leiden tot ontwrichting van de economische, sociale en bestuurlijke structuren. Daarnaast gaat de handel in harddrugs, mede vanwege de grote winsten, gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verder wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van synthetische drugs vrijwel altijd illegaal gedumpt. De afvalstoffen hebben een verwoestend effect op het grondwater en de natuur. De productie van en handel in synthetische harddrugs dienen dan ook krachtig te worden bestreden. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de hiervoor genoemde gevaren. Verdachte heeft zich niet bekommerd over de gevolgen van zijn handelen voor mens en maatschappij, maar heeft zich kennelijk alleen maar laten leiden door eigen financieel gewin. De rechtbank rekent verdachte dit stevig aan.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie. Verdachte is betrokken geweest bij de handel in vuurwapens door op te treden als tussenhandelaar bij de aankoop en/of verkoop van vuurwapens. Dit (als gewoonte) handelen met betrekking tot vuurwapens, in het bijzonder automatische vuurwapens zoals een of meer AK’s-47, vindt de rechtbank zeer zorgelijk. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en is daarom bij wet verboden. Vanwege het hoge gevaarzettende karakter rekent de rechtbank verdachte ook het begaan van dit feit duidelijk aan.
Persoon van verdachte
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting geen openheid van zaken heeft willen geven, ondanks dat er veel belastend bewijs tegen hem was. Hij heeft daardoor geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden willen nemen. Uit de verstuurde cryptoberichten blijkt verder dat verdachte het gebruik van geweld niet schuwt. Uit de manier waarop hij zich uitlaat over het toepassen van geweld op personen en het feit dat is gebleken dat het niet slechts bij grootspraak blijft (zie feit 1 primair), maakt de rechtbank op dat verdachte blijkbaar geen respect heeft voor de lichamelijke integriteit van anderen.
Artikel 63 Sr
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat artikel 63 Sr van toepassing is. Anders dan door de verdediging is aangevoerd, brengt dit wetartikel niet met zich mee dat de rechtbank zich moet afvragen hoe zij gestraft zou hebben als de nieuwe feiten samen met de reeds afgedane strafbare feiten zouden zijn berecht. Artikel 63 Sr schrijft de strafrechter slechts voor dat de rechtbank de verplichting heeft om het toepasselijke strafmaximum in acht te nemen dat aan de orde zou zijn geweest indien beide zaken tegelijkertijd en gevoegd zouden zijn behandeld. Desondanks is de recente veroordeling door het gerechtshof tot 6 jaar gevangenisstraf in strafmatigende wijze meegenomen bij het bepalen van de uiteindelijke straf.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft zich ook rekenschap gegeven van de redelijke termijn. De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht, waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in verband met het bewezenverklaarde feiten grotendeels in voorlopige hechtenis verkeerde, te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Dat kan anders zijn als sprake is van bijzondere omstandigheden. Voorbeelden zijn de ingewikkeldheid van de zaak en de invloed van de verdediging op het procesverloop.
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 2 april 2024, zijnde de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. Tussen 2 april 2024 en de datum van het eindvonnis (21 november 2025) ligt een periode van ruim 19 maanden. De langere behandelduur is echter veroorzaakt door de verdediging, met name de vorige raadsman van verdachte. Namens verdachte zijn (achtereenvolgens) meerdere onderzoekswensen ingediend, waaronder het horen van diverse (nog te identificeren) getuigen. Toen de onderszoekshandelingen waren afgerond en een datum voor de inhoudelijke behandeling was gepland, gaf de toenmalige raadsman – zonder (reële) nadere onderbouwing – aan drie maanden niet beschikbaar te zijn. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak niet is overschreden.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij straffen die door andere rechtbanken of gerechtshoven in min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Bij de brandstichting is sprake geweest van feiten en omstandigheden die duidelijk strafverhogend zijn betrokken bij de uiteindelijke straftoemeting.
Verdachte heeft ernstige strafbare feiten gepleegd, waarvoor vergelding op zijn plaats is. Uit een oogpunt van generale en speciale preventie moet er ook een duidelijk signaal worden gegeven dat dergelijk delictgedrag volstrekt onaanvaardbaar is.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met de juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van 10 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 primair).
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij vordert een bedrag van in totaal € 132.054, bestaande uit € 129.554 materiële schadevergoeding en € 2.500 immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten:
€ 43.500,- (auto’s);
€ 78.650,- (reparatie dak);
€ 7.404,- (reparatie vloer).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd tot een bedrag van € 68.404,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de schade aan de auto’s, het vervangen van de vloer en de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag geheel kan worden toegewezen. De schade aan het dak is daarentegen onvoldoende onderbouwd en moet worden gematigd tot een (geschat) bedrag van € 15.000,-.
Het standpunt van de verdediging.
Gezien de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de gevorderde materiële schade, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling.
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is de kostenpost ‘auto’s’ onder de huidige omstandigheden voldoende onderbouwd met de door de benadeelde overgelegde stukken. Op basis het polisblad gaat de rechtbank ervan uit dat benadeelde rechthebbende is van de auto’s. Daarnaast heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de hoogte van de geschatte aankoopprijs, en evenmin ter zake de restwaarde. De rechtbank acht deze schadepost dan ook voor het volledige bedrag van € 43.500,- toewijsbaar.
Ook de kostenpost ‘reparatie vloer’ acht de rechtbank geheel toewijsbaar. Deze kosten zijn ter terechtzitting nader toegelicht door de raadsvrouw van de benadeelde partij, namelijk dat de vloer van nylon was – en dus erg ontvlambaar. Uit het dossier volgt dat de woning brandschade heeft opgelopen. Daarmee staat de schade in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal het bedrag van de schadepost ‘reparatie dak’ slechts gedeeltelijk toewijzen. Er is weliswaar een offerte bij de vordering gevoegd, maar die is van recente datum en onvoldoende duidelijk gespecificeerd. De rechtbank is van oordeel dat het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de kostenpost alsnog nader te onderbouwen en verdere bespreking van die vordering in beginsel een volwaardige conclusiewisseling tussen partijen rechtvaardigt, maar dat die thans een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren. De rechtbank zal wel gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid en acht, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, een schadebedrag van € 15.000,- in elk geval aan de orde en daarmee passend. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij ten aan zien van de schadepost niet-ontvankelijk in de vordering.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen de aard en ernst van de normschending in combinatie met de totale impact die de brandstichting op de benadeelde moeten hebben gehad. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en met de hoogte van de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Alles overwegende begroot de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 2.500,-.
Conclusie
De rechtbank acht de vordering toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, tot een bedrag van € 68.404,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
DE UITSPRAAK
- verklaart het onder feiten 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair:
uitlokken van medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
t.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
t.a.v. feit 3:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen en zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
t.a.v. feit 4:
handelen in strijd met artikelen 9, eerste lid, 26, eerste lid, en 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot wapens van categorie II en/of categorie III, en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een gewoonte maken
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
t.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4:
Een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Teruggave van het inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
1. STK GSM (omschrijving: wit, merk: Apple iPhone),
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: [verdachte] (zijnde verdachte).
t.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 68.404,00 euro, bestaande uit 65.904,00 euro materiële schadevergoeding en 2.500,00 euro immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
De rechtbank legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 68.404,00 euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 325 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 65.904,00 euro materiële schadevergoeding en 2.500,00 euro immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
t.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van 3.500,00 euro, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van 3.500,00 euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 16 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
t.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van 2.500,00 euro, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van 2.500,00 euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 12 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
t.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 5] , van een bedrag van 2.500,00 euro, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 5] , van een bedrag van 2.500,00 euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 12 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. M.E. Bartels en mr. R.J. Heuft, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 21 november 2025.