De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 juli 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
-een mes aan die [slachtoffer 1] heeft getoond en/of
-tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat als zij gaat gillen hij, verdachte, haar neer gaat steken, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
-met kracht die [slachtoffer 1] een toilethokje in heeft geduwd en/of dit toilethokje op slot heeft gedaan en/of
-meerdere malen, althans eenmaal met een mes een stekende beweging in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en/of
-meerdere malen, althans eenmaal tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, verdachte, seks met haar wil, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
-meerdere malen, althans eenmaal tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij een blowjob wil, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
-de borst(en) van die [slachtoffer 1] heeft aangeraakt en/of betast,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te Eindhoven, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten, door:
-aan [slachtoffer 1] een mes te tonen en/of
-tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat als zij gaat gillen hij, verdachte, haar neer gaat
steken, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
-die [slachtoffer 1] met kracht een toilethokje in te duwen en/of dit toilethokje op slot
te doen en/of
-meerdere malen, althans eenmaal met een mes een stekende beweging in de
richting van die [slachtoffer 1] te maken en/of
-meerdere malen, althans eenmaal tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij, verdachte,
seks met haar wil, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
-meerdere malen, althans eenmaal tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij een blowjob wil, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
-het aanraken en/of betasten van de borsten van die [slachtoffer 1] ;
T.a.v. feit 2 primair:
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit een woning, gelegen aan de
[adres] :
-een of meerdere goederen en/of geldbedragen, in elk geval enig goed/geldbedrag,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren)/geldbedrag(en) onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming:
-(met een ruitentikker) een ruit heeft ingetikt en/of ingeslagen en/of spullen heeft klaargezet en/of uit een kast heeft gehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2 subsidiair:
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te Eindhoven, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of raam, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt.
Bewijs.
Inleiding.
Op 30 mei 2024 komt bij de politie een melding binnen dat een vrouw in het gebouw van Fontys Hogeschool te Eindhoven zou zijn aangevallen door een man met een mes en dat zij daarbij gewond is geraakt. Wanneer de politie ter plaatse komt, verklaart de vrouw, [slachtoffer 1] (hierna te noemen: aangeefster) dat de man seks met haar wilde. Verdachte wordt niet aangetroffen.
Ongeveer twee uur later ontvangt de politie een melding dat er op het terrein van [slachtoffer 3] in Eindhoven een inbreker zou zijn betrapt.
Ter plaatse wordt verdachte aangetroffen en aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de feiten die onder feit 1 primair en feit 2 primair aan verdachte ten laste zijn gelegd wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 bij gebrek aan wettig bewijs.
Subsidiair is onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden voor feit 1 primair.
De intentie tot seksueel binnendringen kan niet worden vastgesteld.
Als de rechtbank voldoende wettig bewijs aanwezig acht, refereert de verdediging zich ten aanzien van feit 1 subsidiair aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het voor de diefstal vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet kan worden vastgesteld vanwege een gebrek aan bewijs daarvoor. De verdediging verzoekt verdachte dan ook vrij te spreken van hetgeen onder feit 2 primair ten laste is gelegd. Ten aanzien van feit 2 subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking en opsomming daarvan in de bijlage.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair.
Op basis van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangeefster op 30 mei 2024 in de toiletruimte van het kantoorgebouw van Fontys Hogeschool te Eindhoven door verdachte met een mes is bedreigd. Verdachte heeft haar in het toilethokje geduwd, hij heeft de deur op slot gedaan en meermaals in de Engelse taal gezegd dat hij seks met haar wilde en dat aangeefster hem een blowjob moest geven. Verdachte maakte met het mes vooruitduwende dan wel stekende bewegingen in de richting van aangeefster en aangeefster is daarbij gewond geraakt aan haar hand.
Betrouwbaarheid en geloofwaardigheid aangifte.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig.
Op dit punt is geen verweer gevoerd door de raadsman.
Steunbewijs.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, ziet de rechtbank in het dossier voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
Haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige aan wie aangeefster kort na het incident heeft verteld wat er was gebeurd en die daarbij beschrijft in welke toestand aangeefster verkeerde. Daar komt bij dat de verklaring van aangeefster op belangrijke punten wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen, in het bijzonder de beschrijving van de camerabeelden en het bloed op de blouse van verdachte.
Poging tot verkrachting.
Verdachte heeft aangeefster bedreigd met een mes en meermalen tegen haar gezegd dat hij seks met haar wilde. Verdachte heeft zijn broek naar beneden gedaan en aangeefster betast, onder andere bij haar borsten.
De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden gezien dan als een begin van uitvoering van het misdrijf van verkrachting.
Conclusie.
Feit 1 primair (poging tot verkrachting) is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 primair.
Verdachte wordt op heterdaad betrapt wanneer hij op de [adres] in Eindhoven in een woning inbreekt. De medewerkers horen glasgerinkel, gaan bij het appartement kijken en zien verdachte over de reling van het balkon hangen. Verdachte wordt in de woning aangehouden en onder hem wordt een ruitentikker aangetroffen. De ruit van de balkondeur is kapot en in de woning stond een kastje open waarvan de inhoud gedeeltelijk op de grond lag.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 primair betoogd dat geen sprake is van een oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, nu niet kan worden vastgesteld wat de intentie was van verdachte toen hij de woning binnentrad.
De rechtbank acht de poging tot diefstal met braak wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich er niets meer van kan herinneren maar dat hij denkt dat hij op zoek was naar goederen om in zijn drugsgebruik te kunnen voorzien.
Het feit dat verdachte in het bezit was van een ruitentikker, dat hij in de woning werd aangetroffen, in combinatie met de gebroken ruit, de open kast en de goederen op de grond, wijst op het begin van de uitvoering van de diefstal en past bij de hierboven weergegeven verklaring van verdachte. Verdachte had in de woning niets te zoeken en er zijn geen aanwijzingen dat een ander dan verdachte de ruit van de woning kapot heeft gemaakt.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, eventueel in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1 primair:
op 30 mei 2024 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1]
- een mes aan die [slachtoffer 1] heeft getoond en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat als zij gaat gillen hij, verdachte, haar neer gaat steken en
- met kracht die [slachtoffer 1] een toilethokje in heeft geduwd en dit toilethokje op slot heeft gedaan en
- meerdere malen met een mes een stekende beweging in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en
- meerdere malen tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, verdachte, seks met haar wil en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij een blowjob wil en
- de borst van die [slachtoffer 1] heeft betast,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. feit 2 primair:
op 30 mei 2024 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een woning, gelegen aan de [adres] goederen en/of geldbedragen, die aan [slachtoffer 2] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen/geldbedragen onder zijn bereik te brengen door middel van braak,
- met een ruitentikker een ruit heeft ingeslagen en spullen uit een kast heeft gehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Oplegging van straf en maatregelen.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna te noemen: tbs-maatregel). De officier van justitie acht oplegging van een contact- en/of locatieverbod niet noodzakelijk gelet op de geëiste straf en tbs-maatregel. Indien de rechtbank tot een lagere strafoplegging komt, verzoekt de officier van justitie wel een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor het gebied rond Fontys Hogeschool te Eindhoven op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat er geen belang is bij het opleggen van een tbs-maatregel, aangezien verdachte in Nederland geen leven en bestaan heeft opgebouwd, geen hechting met de samenleving of werk heeft en zijn vrienden en familie niet in Nederland wonen. Verdachte wil niet resocialiseren in Nederland. Daarnaast dient verdachte nog een straf in Duitsland uit te zitten en moet hij daar nog worden berecht voor een ander strafbaar feit.
De verdediging verzoekt de rechtbank een straf op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf.
Voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna te noemen: GVM) ziet de verdediging geen mogelijkheden. Ten aanzien van een op te leggen contact- en/of locatieverbod refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, maar merkt daarbij wel op dat dergelijke verboden overbodig zijn, nu verdachte aangeefster of de locatie niet bewust heeft opgezocht en hij aangeefster verder ook niet kent.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot verkrachting onder bedreiging met een mes en poging tot diefstal door middel van braak. Verdachte verkeerde onder invloed van verdovende middelen toen hij – kort gezegd – aangeefster op haar werk in een toilethokje duwde, haar bedreigde met een mes, zei dat hij seks met haar wilde en haar borst betastte. Ongeveer twee uur later is verdachte op het balkon van een woning van [slachtoffer 3] in Eindhoven geklommen, heeft daar een ruit vernield en is de woning binnen gegaan. Verdachte verklaart aan deze incidenten geen enkele herinnering te hebben door zijn schizofrenie en drugsgebruik.
Verdachte heeft met de poging verkrachting een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en hij heeft haar lichamelijke integriteit daarmee aangetast. De bedreigingen met het mes en het doel waarmee de bedreigingen werden geuit hebben een grote indruk op haar gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de ter terechtzitting door de echtgenoot van aangeefster voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Daarnaast heeft verdachte met de gepleegde poging tot diefstal overlast voor de betrokkenen veroorzaakt en geen respect getoond voor andermans eigendom.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte beschikt over justitiële documentatie in Duitsland voor diefstallen (met geweld).
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de door een psycholoog en psychiater opgestelde Pro Justitia Rapportages en het reclasseringsadvies.
Uit de Pro Justitia Rapportage psychologisch onderzoek d.d. 28 augustus 2025, opgesteld door drs. B.Y. van Toorn (GZ-psycholoog), blijkt onder meer het navolgende:
[p. 22] Betrokkene lijdt aan schizofrenie en aan afhankelijkheid van crack-cocaïne. Antisociale gedragskenmerken gaan het gedrag sterker beïnvloeden als hij in gebruik of psychotisch is. (…) Ten tijde van het ten laste gelegde was betrokkene sterk ontregeld.
3) Beïnvloedde de eventuele psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde?
Indien en voor zover bewezen, was dit naar inschatting het geval. (...) Indien en voor zover bewezen, wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
[p. 23] Met behulp van een gestructureerd klinisch oordeel wordt de kans op toekomstig wederrechtelijk handelen als hoog ingeschat, waarbij geweld richting anderen niet uitgesloten kan worden. De kans op toekomstig seksueel gewelddadig gedrag wordt met behulp van een gestandaardiseerde risicotaxatie als matig tot hoog ingeschat. (…)
Betrokkene heeft geen inbedding in de Nederlandse maatschappij, geen relevante sociale contacten en beschikt niet over zaken als een woning, dagstructuur of inkomen. (…) Hierdoor zal hij eerder terugvallen in middelengebruik en zal de kans op recidive verder oplopen. (…) Geadviseerd wordt om betrokkene een behandeling op te leggen gericht op het aanvaarden van de invloed van de schizofrenie op zijn leven, gericht op de ernstige verslavingsziekte en ook op de zedenproblematiek/geweld naar vrouwen, indien hiervan sprake zou zijn. Naar inschatting zijn voorwaardelijke juridische kaders niet haalbaar, en wordt geadviseerd om betrokkene een behandeling op te leggen binnen het juridisch kader van de TBS met verpleging van overheidswege.
Uit de Pro Justitia Rapportage psychiatrisch onderzoek d.d. 7 april 2025, opgesteld door prof. dr. D.J. Vinkers (psychiater), blijkt onder meer het navolgende:
[p. 20] Vraag 1. Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven?
Antwoord 1. Ja, namelijk schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cocaïne. (…) Dit was ook zo ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
(…) Vraag 3. Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens onderzochtes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde (zodanig dat dat mede daaruit verklaard kan worden)?
Antwoord 3. Ja.
[p. 21] Door zijn schizofrenie is betrokkene kwetsbaar en verslaafd geraakt aan het gebruik van (crack)cocaïne. Ten tijde van het ten laste gelegde was betrokkene door het gebruik van cocaïne grenzeloos impulsief en gericht op directe behoeftebevrediging. Hij was niet meer in staat om zijn gedrag te controleren en zijn (ziekte) inzicht was ook in enige mate beperkt. (…) Geadviseerd wordt om betrokkene de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) in een (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
(...) Uit de risico-instrumenten HKT-30, de SAPROF en de klinische inschatting blijkt dat betrokkene een hoog risico heeft op recidive van gewelddadig en grensoverschrijdend gedrag (in het algemeen), met name als hij niet adequaat psychiatrisch behandeld wordt en cocaïne blijft gebruiken. Betrokkene heeft wel enig ziekte-besef en accepteert hulpverlening, maar hij is in het verleden al enkele keren gestopt met medicatie en behandeling.
[p. 22] (…) Als de strafmaat geen bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel toestaan, wordt een Tbs-maatregel met voorwaarden of (als dat vanwege de strafmaat ook niet mogelijk is), een Tbs-maatregel met dwangverpleging.
Uit het reclasseringsadvies tbs met voorwaarden d.d. 27 oktober 2025, opgesteld door L. van Galen en M. de Veer, blijkt onder meer:
Betrokkene kan zich er naar eigen zeggen niets meer van herinneren en neemt aan dat het klopt wat er in de aangifte staat. In Nederland werd betrokkene nooit eerder veroordeeld, maar uit informatie uit pro Justitia dubbel onderzoek blijkt dat er in Duitsland nog sprake is van een openstaande zaak die veel gelijkenissen vertoont met de huidige zaak. Op basis hiervan concludeert de reclassering dat er sterke aanwijzingen zijn voor een beginnend delictpatroon ten aanzien van zedendelicten. Het risico op recidive wordt door de reclassering als hoog ingeschat.
Er is sprake van problemen op nagenoeg alle leefgebieden. Middelengebruik, psychosociaal functioneren en houding vormen de belangrijkste risicofactoren. Er is onvoldoende zicht op het leefgebied seksualiteit. Ten tijde van de delictpleging was betrokkene vermoedelijk nog niet zo lang in Nederland. Hij had werk gevonden via een uitzendbureau dat ook zijn huisvesting regelde. Doordat een huisgenoot in zijn directe omgeving cocaïne gebruikte viel betrokkene zelf ook terug in problematisch cocaïnegebruik. Het lukte hem vervolgens niet meer om dit gebruik te kunnen reguleren. Uit bloedonderzoek bleek dat betrokkene ten tijde van zijn aanhouding onder invloed van cocaïne was. Het sociaal netwerk van betrokkene is beperkt. Moeder wordt aangemerkt als belangrijke bron van steun, maar zij woont in Engeland en het is bij de reclassering onduidelijk of zij ook een bron van bescherming betreft. Uit pro Justitia dubbel onderzoek blijkt dat betrokkene gediagnosticeerd wordt met schizofrenie en er wordt gesteld dat er bij betrokkene sprake is van een langdurige en ernstige verslavingsproblematiek aan crack cocaïne. Volgens beide gedragsdeskundigen is een langdurige en klinische behandeling noodzakelijk om de kans op recidive te kunnen verminderen. Zonder adequate behandeling en begeleiding wordt de kans op een terugval in problematisch middelengebruik en het hiermee direct samenhangende delictgedrag als hoog ingeschat. (…)
Advies over tbs met voorwaarden
Wij adviseren negatief over tbs met voorwaarden. Wij zien geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Betrokkene is niet intrinsiek gemotiveerd voor behandeling en begeleiding. Hij komt onbetrouwbaar en berekenend over op de reclassering en geeft geen volledige openheid van zaken. Het afbreukrisico wordt als hoog ingeschat. Er kan geen invulling worden gegeven aan de voorwaarden, omdat betrokkene is afgewezen voor een klinische behandeling bij FPK Assen.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over als het gaat om de vaststelling van psychische stoornissen bij verdachte, de verminderde toerekenbaarheid en het recidiverisico.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en heeft zij gekeken naar straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De oriëntatiepunten en jurisprudentie dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De op te leggen maatregel.
Met de psycholoog is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. Het opleggen van een behandel- en begeleidingskader in een minder dwingend kader, zoals door de psychiater wordt voorgesteld, acht de rechtbank, in navolging van de psycholoog en de reclassering, niet reëel.
De verdediging heeft – kort gezegd – aangevoerd dat er voor de Nederlandse samenleving geen belang is bij het opleggen van een tbs-maatregel aan verdachte. De rechtbank ziet dat anders. De rechtbank acht het onder feit 1 primair bewezenverklaarde feit dermate ernstig, dat het noodzakelijk is dat het recidivegevaar moet worden terug gedrongen en de maatschappij tegen verdachte moet worden beschermd zolang het recidivegevaar nog hoog is.
Wanneer verdachte na het uitzitten van zijn gevangenisstraf Nederland verlaat zonder een behandeling voor zijn problematiek te hebben ondergaan, zal hij nog altijd een gevaar vormen voor anderen in het land waar hij besluit naar af te reizen en zich mogelijk te vestigen. Verdachte onbehandeld in vrijheid stellen acht de rechtbank onverantwoord.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de tbs-maatregel op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit 1 primair betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Tijdens het begaan van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde was sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast is sprake van een hoog recidiverisico, waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel vereist.
Voorts merkt de rechtbank op dat feit 1 primair een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat de reclassering adviseert aan verdachte een GVM op te leggen. Met deze maatregel kan verdachte, na beëindiging van de tbs-maatregel, in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering.
Ondanks het advies van de reclassering acht de rechtbank een aan de tbs-maatregel aansluitende GVM in deze zaak niet noodzakelijk en zal deze dan ook niet opleggen. De rechtbank ziet hiertoe geen noodzaak gelet op de verwachte duur van de tbs-maatregel, het feit dat deze in de regel pas wordt beëindigd als het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht en het gebrek aan binding met Nederland van verdachte.
Contact- en locatieverbod.
Namens aangeefster is verzocht een contactverbod met haar aan verdachte op te leggen. Daarnaast is verzocht een locatieverbod voor (de omgeving van) Fontys Hogeschool te Eindhoven op te leggen.
Gelet op de verwachte duur van de tbs-maatregel en het feit dat binnen deze maatregel rekening wordt gehouden met de belangen van het slachtoffer in het kader van een mogelijk verloftraject, acht de rechtbank een contact- en locatieverbod niet noodzakelijk.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij vordert een bedrag van 401,56 euro aan materiële schadevergoeding en een bedrag van 5.000,00 euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair verzoekt de verdediging de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Indien het subsidiair ten laste gelegde bewezen wordt verklaard verzoekt zij het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen tot 1.500,00 euro en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar nu deze voldoende is onderbouwd. Het toe te wijzen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2024 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
DE UITSPRAAK
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair:
poging tot verkrachting
t.a.v. feit 2 primair:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen.
t.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
t.a.v. feit 1 primair:
terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
t.a.v. feit 1 primair:
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 5.401,56 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 62 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 401,56 euro materiële schadevergoeding en 5.000,00 euro immateriële schadevergoeding.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
t.a.v. feit 1 primair: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 5.401,56 euro, bestaande uit 401,56 euro materiële schadevergoeding en 5.000,00 euro immateriële schadevergoeding.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de (proces)kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. A. van der Hilst en A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 24 november 2025.