Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOBR:2025:7750

Op 27 November 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 82.183660.23, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:7750. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
82.183660.23
Datum uitspraak:
27 November 2025
Datum publicatie:
27 November 2025

Indicatie

Onderzoek Houtsnip. Dodelijk arbeidsongeval. Verdachte is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers in het algemeen en het slachtoffer in het bijzonder. Als gevolg hiervan heeft een arbeidsongeval plaats kunnen vinden, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Bewezenverklaring voor het overtreden van de van toepassing zijnde regelgeving rondom arbeidsomstandigheden (feit 1) en dood door schuld (feit 2). De rechtbank legt op een geldboete van € 100.000,-- waarvan € 25.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Team strafrecht

Parketnummer: 82.183660.23

Datum uitspraak: 27 november 2025.

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres 1] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 november 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 juni 2025.

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

ten aanzien van feit 1:

zij op of omstreeks 10 juni 2022 te Tilburg, als werkgever, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of daarop rustende bepalingen, terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers, te weten [slachtoffer] , ontstond of te verwachten was, immers

heeft zij, in strijd met artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet, bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie of een vergelijkbaar document schriftelijk vastgelegd welke risico’s het werken met (gehoornde) stieren behelst, en/of,

heeft zij, in strijd met 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet, er niet voor gezorgd dat diens medewerkers, althans in ieder geval [slachtoffer] , doeltreffend werd(en) ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten het uitladen van een gehoornde stier vanuit een vrachtwagentrailer en de daaraan verbonden risico’s en/of alsmede over de maatregelen die erop gericht waren deze risico’s te voorkomen of te beperken, en/of,

heeft zij in strijd met artikel 7.3, eerste en derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, bij de keuze van het arbeidsmiddel, dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld, te weten een vrachtwagentrailer voor het transporteren van runderen, geen rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de arbeid, de omstandigheden waaronder deze werkzaamheden moeten worden verricht, de op de arbeidsplaats al bestaande gevaren en/of met de gevaren die daaraan zouden kunnen worden toegevoegd door het gebruik van dit arbeidsmiddel, zoals deze (had moeten) blijk(t)(en) uit de risico-inventarisatie en - evaluatie en/of heeft een arbeidsmiddel dat niet geschikt is voor het uitvoeren van en het werk of heeft daartoe het arbeidsmiddel onvoldoende aangepast, en/of,

heeft zij in strijd met artikel 7.4, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, er niet voor gezorgd dat de vrachtwagentrailer, zijnde een arbeidsmiddel, zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht was en/of zodanig gebruikt werd, dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed zoals getroffen worden en/of bekneld raken door/tussen een onderdeel van het arbeidsmiddel en/of door een getransporteerd rund, zoveel mogelijk was voorkomen, en/of,

heeft zij in strijd met artikel 3.2, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, er niet voor gezorgd dat, met name bij het laden en /of lossen van gehoornde stieren, de vrachtwagentrailer zodanig was ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en/of onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk was voorkomen;

ten aanzien van feit 2:

zij op of omstreeks 10 juni 2022 te Tilburg, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam, onzorgvuldig en/of nalatig heeft gedragen, door bij het lossen van een stier vanuit een vrachtwagentrailer, een werknemer, genaamd [slachtoffer] , werkzaamheden te laten verrichten met een arbeidsmiddel, te weten een vrachtwagentrailer, waarbij het gevaar bestond dat hij door een ongewilde gebeurtenis getroffen kon worden en/of bekneld kon raken door/tussen een onderdeel van het arbeidsmiddel en/of door een getransporteerd (gehoornde) rund, bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, te weten het

transporteren van een gehoornde stier en/of het gebruik van een ongeschikt arbeidsmiddel, terwijl zij, de risico's die de arbeid voor die werknemer(s) met zich meebracht niet, althans onvoldoende heeft geïnventariseerd, en/of hierover heeft ingelicht, en/of geen, in elk geval onvoldoende maatregelen heeft getroffen om dat gevaar om te worden getroffen door een gehoornde stier en/of bekneld te raken door/tussen een onderdeel van het arbeidsmiddel tegen te gaan, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de werknemer ( [slachtoffer] ) bij het transporteren/lossen van de gehoornde stier zodanig letsel heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beslissing

De bewijsbeslissing.

Inleiding.

Op 10 juni 2022 is de heer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) overleden tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden. Het slachtoffer was als chauffeur van vee in dienst bij verdachte. Ten tijde van het ongeval was hij 23 koeien en één (gehoornde) stier aan het lossen bij slachthuis [bedrijf] , gelegen aan de [adres 2] te Tilburg. Nadat de koeien gelost waren, opende het slachtoffer een schot in het interieur van de trailer. Achter dat schot stond de stier. Tijdens het lossen draaide de stier zich om en viel het slachtoffer meermaals aan met zijn hoorns. Ondanks snel en voortvarend handelen van omstanders zoals [getuige 1] was het leven van het slachtoffer niet meer te redden.

Verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat zij, als werkgever van het slachtoffer, handelingen heeft verricht en/of nagelaten om de risico’s en gevaren op de arbeidsplaats te voorkomen of te beperken. Daarnaast wordt haar verweten dat de dood van het slachtoffer aan haar schuld te wijten is.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

Het standpunt van de verdediging.

Op de in de pleitnota genoemde gronden en de daarop gegeven aanvullingen ter terechtzitting van 13 november 2025 heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit. Er zou sprake zijn geweest van een noodlottig ongeval dat voor verdachte niet voorzienbaar was. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging – zakelijk weergegeven – en onder meer bepleit dat de enkele omstandigheid dat een door de werkgever zelf op schrift gestelde risico inventarisatie en – evaluatie (hierna: RI&E) ten tijde van het ongeval niet kon worden overgelegd niet betekent dat zij deze risico’s niet had geïnventariseerd en geëvalueerd. Daarnaast kan uit het ontbreken van de RI&E niet worden afgeleid, aldus de verdediging, dat de werknemers van verdachte onvoldoende waren ingelicht over de voornoemde risico’s. De wettelijk vertegenwoordigers van verdachte hebben ter terechtzitting naar voren gebracht dat dergelijke risico’s mondeling veelvuldig besproken worden. Ten slotte was ook de door de verdachte aan de werknemer terbeschikkinggestelde vrachtwagencombinatie naar het oordeel van de wettelijk vertegenwoordigers van verdachte een geschikt arbeidsmiddel om (gehoornde) stieren mee te vervoeren.

Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging onder meer gelet op de ten aanzien van feit 1 verweerde gronden vrijspraak bepleit.

Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt voor het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

Ter terechtzitting heeft de verdediging een aantal verweren gevoerd. Voor zover de rechtbank hierna niet op die verweren zal responderen, heeft de rechtbank die verweren als bewijsverweren aangemerkt. Die verweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor de afzonderlijke feiten heeft gebruikt en zoals die in de bij dit vonnis behorende bewijsbijlage zijn opgenomen. Er zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de rechtbank doen twijfelen aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de bewijsmiddelen.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.

Overwegingen ten aanzien van feit 1.

De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat op 10 juni 2022 een ongeval heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer werd, nadat hij de vrachtwagencombinatie inliep en het schot openmaakte waar deze stier zich achter bevond, aangevallen door een door hem vervoerde gehoornde stier. Over deze feitelijkheden van het ongeval bestaat tussen verdachte en het Openbaar Ministerie geen verschil van mening.

Verdachte is gebonden aan veiligheidsvoorschriften, die zijn vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit).

Niet in geschil is dat de plaats van het ongeval een arbeidsplaats is als bedoeld in de Arbowet. Tevens staat niet ter discussie dat het slachtoffer een werknemer was van verdachte in de zin van de Arbowet en dat de vrachtwagencombinatie waar het slachtoffer in reed ten tijde van het ongeval een arbeidsmiddel is in de zin van deze wet dat aan verdachte toebehoorde en door verdachte aan het slachtoffer ter beschikking was gesteld ten behoeve van het transport van runderen naar het slachthuis in Tilburg.

In de Arbowet is verankerd dat werknemers het recht hebben op een veilige en gezonde werkplek. De primaire verantwoordelijkheid voor het inrichten van een dergelijke werkplek rust op de feitelijke werkgever, die verplicht is een arbobeleid te voeren dat gericht is op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers.

Artikel 32 Arbowet bevat de strafbepaling die inhoudt dat het de werkgever verboden is om handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.

Artikel 1 van de Wet op de Economische Delicten bepaalt onder andere dat overtreding van artikel 32 Arbowet een economisch delict is.

De vraag die beantwoord moet worden is of verdachte tekort is geschoten in haar zorgplichten als bedoeld in de Arbowet en het Arbobesluit jegens haar werknemers, onder wie het slachtoffer, en daarmee strafbaar heeft gehandeld. De rechtbank zal daarom nu individueel ingaan op de door verdachte overtreden zorgplichten.

Artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.

Artikel 5, eerste lid van de Arbowet legt aan de werkgever de verplichting op, bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt.

De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft een onderzoek ingesteld naar de door verdachte terbeschikkinggestelde gegevens en bescheiden. Op de vraag van de onderzoekers of er een RI&E aanwezig was, antwoordde (zelfstandig bevoegde) bestuurder [naam] dat zij waren aangesloten bij de organisatie ‘Sectorinstituut transport en logistiek’ en overhandigde hen een van die organisatie afkomstig document met als locatie ‘ [verdachte] vermeld. Op de vraag of er een aanvullende RI&E was antwoordde hij, kortgezegd, dat deze er niet was maar dat ze wel bezig waren met een chauffeurshandboek.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het door verdachte overgelegde document niet de specifieke risico’s behorende bij het laden, transporteren en lossen van runderen (en in het bijzonder gehoornde stieren) in kaart bracht. Hierdoor zijn de door de werknemer te nemen veiligheidsmaatregelen ook niet beschreven in een plan van aanpak om de bestaande risico’s te beperken. Verdachte heeft hiermee artikel 5 van de Arbowet overtreden.

Artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 8, eerste lid, van de Arbowet legt aan de werkgever onder meer de verplichting op dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken.

Nu de bovenstaande risico’s niet schriftelijk zijn vastgelegd in een RI&E (artikel 5, eerste lid van de Arbowet) heeft er naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot deze risico’s ook geen doeltreffende inlichting kunnen plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijke inlichting immers slechts doeltreffend zijn als de werkgever de risico’s en de daarop te treffen maatregelen daadwerkelijk in kaart heeft gebracht.

Dat verdachte als werkgever in deze specifieke branche niet heeft voldaan aan haar verplichtingen jegens haar medewerkers blijkt daarnaast uit het feit dat het algemeen bekend is dat het werken met stieren veiligheidsrisico’s met zich brengt. In het bijzonder is het gevaar van het werken met gehoornde stieren algemeen bekend. Het is dan ook onbegrijpelijk dat verdachte deze risico’s niet (schriftelijk) in kaart heeft gebracht en (voor de werknemer raadpleegbare) veiligheidsinstructies heeft opgesteld en hier niet voortdurend aandacht voor heeft gevraagd.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt immers ook niet dat de chauffeurs daadwerkelijk en concreet werden ingelicht over de risico’s en mogelijke risicobeperkende maatregelen. Er zijn juist indicaties dat dit niet het geval was. Zo verklaart getuige [getuige 2] , die al 20 jaar bij het bedrijf werkte en het slachtoffer had ingewerkt, op de vraag welke instructies de chauffeurs krijgen als zij runderen moeten lossen als volgt: “Eigenlijk geen instructies. Dat doe je naar eigen inzicht. (…)” Uit de verdere antwoorden van deze getuige op vragen van de rechter-commissaris (zoals deze in de bewijsmiddelen worden gebezigd) blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook dat nieuwe chauffeurs feitelijk bezien vrij werden gelaten in hun manier van laden en lossen.

Door de verdediging is betoogd dat de bestuurders van verdachte, kortgezegd, voortdurend in contact stonden met hun chauffeurs. Zij zouden hen, door middel van onder andere (dagelijks) telefoneren en koffiemomenten, wel degelijk doeltreffend hebben ingelicht over de risico’s en de te nemen veiligheidsmaatregelen. De rechtbank acht de door de verdediging geschetste situatie gelet op de getuigenverklaring van [getuige 2] op dit punt en hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende aannemelijk en bovendien onvoldoende doeltreffend. De rechtbank schuift het verweer dan ook terzijde.

Artikel 7.3, 7.4 en 3.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Artikel 7.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit legt aan de werkgever onder meer de verplichting op om bij de keuze van de arbeidsmiddelen rekening te houden met de uit de RI&E gebleken specifieke kenmerken van de arbeid. In artikel 7.4 van het Arbobesluit is onder meer voorgeschreven dat een arbeidsmiddel zodanig is ingericht en zodanig wordt gebruikt dat het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen of producten wordt voorkomen. Ten slotte schrijft artikel 3.2 van het Arbeidsomstandigheden besluit onder meer voor dat arbeidsplaatsen veilig toegankelijk zijn en veilig kunnen worden verlaten.

Zoals hiervoor overwogen, beschikte verdachte niet over een (deugdelijke en/of schriftelijke) IR&E. Hieruit blijkt al dat verdachte bij de keuze van haar arbeidsmiddel onvoldoende aantoonbaar rekening heeft gehouden met de gevaren die het transporteren van (gehoornde) stieren met zich brengt. Immers waren die gevaren en de te nemen veiligheidsmaatregelen onvoldoende in kaart gebracht.

De rechtbank constateert verder aan de hand van het dossier dat de door verdachte gehanteerde werkwijze niet als veilig beschouwd kan worden. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat van het werken met runderen een inherent gevaar uitgaat, omdat deze dieren onvoorspelbaar gedrag kunnen vertonen. Dit geldt in het bijzonder voor stieren, die een gewicht van tussen de 750 en 1500 kilo hebben en door hun geslacht een agressiever karakter hebben. Dit uitgangspunt wordt ook door meerdere deskundigen en getuigen in het dossier bevestigd.

De vrachtwagencombinatie waar het slachtoffer in reed, vereiste dat de chauffeur de vrachtwagen in ging en handmatig de ijzeren pin van het schot lostrok waar de stier zich achter bevond. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie, waarbij een chauffeur zich in dezelfde ruimte en zodanig dicht op een mogelijk agressief gehoornde stier bevindt, inherent zeer gevaarlijk is. Zoals helaas bij het ongeval is gebleken, was de veiligheid van de medewerker, vanaf het moment dat het schot werd geopend, op geen enkele wijze meer te waarborgen. Het is de verantwoordelijkheid van verdachte om een alternatieve en veilige werkwijze voor de chauffeurs te realiseren en hen op deze werkwijze te (blijven) wijzen. Dat heeft verdachte nagelaten. Van een onvoorzienbaar ongeval is dan ook geen sprake.

De enkele omstandigheid dat het slachtoffer bij het lossen van de stier niet áchter het schot –met de handen aan het schot dat als bescherming zou dienen - is gaan staan, zoals hij volgens de verdediging wel zou hebben geleerd tijdens zijn inwerkperiode, maar naast het schot is gaan staan en het schot kennelijk aan de zijwand van de trailer had vastgemaakt (waardoor er geen ruimte was achter het schot te staan), doet aan het voorgaande oordeel niet af. In dit kader herhaalt de rechtbank dat geen doeltreffende inlichting heeft plaatsgevonden over de wijze van het lossen van (gehoornde) stieren. Los daarvan zou het gebruik van het metalen schot bij een aanval van een stier het gevaar te worden getroffen door voorwerpen onvoldoende voorkomen. Uit het procesdossier volgt immers dat runderen tegen het schot – waarachter de chauffeur zich zou begeven - zouden kunnen duwen met als mogelijk gevolg beknellingsgevaar tussen dat schot en de zijwand van de trailer. Dit wordt ondersteund door het feit dat er kennelijk ook vrachtwagentrailers zijn, waarbij er bij het openen van het schot een soort driehoekruimte ontstaat waar een medewerker in kan staan, zodat hij bij een aanval van een stier niet bekneld kan raken tussen het schot en de zijwand van de trailer. Een dergelijke driehoek-constructie ontbrak in de vrachtwagentrailer van het slachtoffer. Ook de stelling dat de stier mogelijk niet had aangevallen als het slachtoffer achter het schot had gestaan omdat hij dan buiten de zichtlijn van de stier stond, vindt in het dossier onvoldoende steun en houdt geen rekening met de specifieke kenmerken van de arbeid en het betreffende dier. Stieren zijn, zoals hiervoor al is overwogen, onberekenbaar en gevaarlijk. Het is zeker niet uitgesloten dat het transport en/of het uitladen van een stier bij het slachthuis zijn gedrag negatief beïnvloedt door bijvoorbeeld stress. Zo is ook de door de verdediging gehoorde deskundige [deskundige] van oordeel dat het arriveren bij een slachthuis een situatie is waarbij een chauffeur extra zou moeten opletten omdat dit het gedrag van een stier kan beïnvloeden. De veiligheid van de medewerker kan en mag niet worden gebaseerd op aannames van verdachte. Het is juist de plicht van de werkgever om de (mogelijke) gevaren te identificeren en (zoveel mogelijk) te voorkomen.

Het opzet van verdachte.

De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van opzettelijke overtreding van in artikel 1 van de Wet op de economische delicten aangewezen voorschriften is kleurloos opzet vereist. Opzet hoeft daarmee slechts gericht te zijn op de gedraging zelf, in dit geval een nalaten.

Het opzet hoeft er niet op gericht te zijn dat daardoor een wettelijke verplichting niet wordt nageleefd. Verdachte wordt geacht bekend te zijn met de verplichtingen tot het naleven van de op haar rustende zorgplichten op grond van de Arbowet en het Arbobesluit. In het nalaten van verdachte die zorgplichten na te leven, ligt het opzet besloten.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte opzettelijk gehandeld in strijd met artikel 5 eerste lid, artikel 8 eerste lid van de Arbowet, artikel 7.3 eerste en derde lid van het Arbobesluit, artikel 7.4 derde lid van het Arbobesluit en artikel 3.2 van het Arbobesluit. Dit alles terwijl zij redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers ontstond of te verwachten was. Immers was het gevaar van het werken met (gehoornde) stieren binnen de branche algemeen bekend. Ondanks dat verdachte deze gevaren kende heeft zij willens en wetens onvoldoende maatregelen genomen om de risico’s van het vervoer van een (gehoornde) stier te voorkomen of te beperken. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het eerste tenlastegelegde feit in de opzettelijke variant.

Overwegingen ten aanzien van feit 2.

Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon ook anders handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Overigens moeten de aard en de ernst van de gevolgen van het tenlastegelegde bij de beoordeling van de mate van schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe tragisch dat gevolg ook is. Wel dient vast komen te staan dat tussen de gemaakte fout en de dood voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat, terwijl tot slot voor culpoze strafbaarheid de voorzienbaarheid nog steeds als een voorwaarde geldt.

De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van feit 1, volgt dat er sprake is van schuld aan de zijde van verdachte als hiervoor bedoeld. Er is vastgesteld dat verdachte de werkgever was van het slachtoffer in de zin van de Arbowet. Bovendien is gebleken dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de op haar op grond van de Arbowet rustende zorgplichten en redelijkerwijs moest vermoeden dat er levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers, waaronder het slachtoffer, te verwachten viel. Door het nalaten van verdachte heeft het kunnen gebeuren dat het slachtoffer in zijn vrachtwagen is aangevallen door een gehoornde stier waardoor hij is te komen overlijden. Verdachte heeft nagelaten om een concrete RI&E op te stellen, de werknemer doeltreffend in te lichten over de aan zijn werkzaamheden verbonden risico’s en heeft ten aanzien van het laden en lossen van (gehoornde) stieren nagelaten om een veilige werkomgeving voor haar medewerkers te creëren. Het causale verband tussen de aanval van de stier – aan de gevolgen waarvan het slachtoffer is overleden – en het nalaten van verdachte is hiermee gegeven.

Door het voorgaande tezamen en in onderling verband bezien, heeft verdachte de op haar rustende zorgplicht voor de veiligheid van haar werknemers, waaronder die van het slachtoffer, vermijdbaar en verwijtbaar geschonden. Verdachte heeft daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig gehandeld. Verdachte had de risico’s en de gevolgen zoals die zich hebben voorgedaan toen het ongeval gebeurde, kunnen en moeten voorzien en had anders kunnen en moeten handelen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van dood door schuld zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.

Kunnen de feiten aan de verdachte rechtspersoon worden toegerekend?

De rechtbank overweegt dat de vraag of een gedraging redelijkerwijs kan worden toegerekend aan een rechtspersoon dient te worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij is het van belang of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon.

De rechtbank stelt vast dat de hierna bewezenverklaarde gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Immers zijn de handelingen, waaronder het lossen van de stier op het bedrijfsterrein van [bedrijf] in Tilburg, begaan door een persoon die bij de rechtspersoon in dienst was. Ook de tekortkomingen van het bestuur ten aanzien van de Arbowet betreffen gedragingen die passen bij de normale bedrijfsvoering van verdachte en zijn haar ook dienstig geweest. De feitelijke gang van zaken werd door de rechtspersoon aanvaard. Daartoe verwijst de rechtbank naar al hetgeen hiervoor is overwogen.

Slotconclusie.

Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bewezen zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

ten aanzien van feit 1:

op 10 juni 2022 te Tilburg, als werkgever, opzettelijk, handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en daarop rustende bepalingen, terwijl daardoor, naar zij wist, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een werknemer, te weten [slachtoffer] , ontstond of te verwachten was, immers

heeft zij, in strijd met artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet, bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie of een vergelijkbaar document schriftelijk vastgelegd welke risico’s het werken met (gehoornde) stieren behelst, en,

heeft zij, in strijd met 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet, er niet voor gezorgd dat haar medewerkers, waaronder [slachtoffer] , doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten het uitladen van een gehoornde stier vanuit een vrachtwagentrailer en de daaraan verbonden risico’s alsmede over de maatregelen die erop gericht waren deze risico’s te voorkomen of te beperken, en,

heeft zij in strijd met artikel 7.3, eerste en derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, bij de keuze van het arbeidsmiddel, dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld, te weten een vrachtwagentrailer voor het transporteren van runderen, geen rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de arbeid, de omstandigheden waaronder deze werkzaamheden moeten worden verricht, de op de arbeidsplaats al bestaande gevaren en met de gevaren die daaraan zouden kunnen worden toegevoegd door het gebruik van dit arbeidsmiddel, zoals deze hadden moeten blijken uit de risico-inventarisatie en - evaluatie

heeft zij in strijd met artikel 7.4, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, er niet voor gezorgd dat de vrachtwagentrailer, zijnde een arbeidsmiddel, zodanig ingericht was en zodanig gebruikt werd, dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed zoals getroffen worden door een getransporteerd rund, zoveel mogelijk was voorkomen, en,

heeft zij in strijd met artikel 3.2, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, er niet voor gezorgd dat, met name bij het laden en lossen van gehoornde stieren, de vrachtwagentrailer zodanig was ontworpen, uitgerust, in bedrijf gesteld, en gebruikt, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen;

ten aanzien van feit 2:

zich op 10 juni 2022 te Tilburg, aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam, onzorgvuldig en nalatig heeft gedragen, door bij het lossen van een stier vanuit een vrachtwagentrailer, een werknemer, genaamd [slachtoffer] , werkzaamheden te laten verrichten met een arbeidsmiddel, te weten een vrachtwagentrailer, waarbij het gevaar bestond dat hij door een ongewilde gebeurtenis getroffen kon worden, bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, te weten het transporteren van een gehoornde stier en het gebruik van een ongeschikt arbeidsmiddel, terwijl zij, de risico's die de arbeid voor die werknemer met zich meebracht niet heeft geïnventariseerd en hem hierover niet heeft ingelicht en geen maatregelen heeft getroffen om dat gevaar om te worden getroffen door een gehoornde stier tegen te gaan, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de werknemer ( [slachtoffer] ) bij het transporteren/lossen van de gehoornde stier zodanig letsel heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden.

Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 100.000,--.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft – zakelijk weergegeven en onder meer – de rechtbank verzocht om rekening te houden met de financiële gevolgen van de stillegging in 2023, de schending van de redelijke termijn, de omstandigheid dat het gaat om een familiebedrijf, de impact van het overlijden van het slachtoffer en het onderhouden van contact met de nabestaanden, de na het ongeval getroffen maatregelen en het ontbreken van relevante eerdere veroordelingen. Voorts heeft de verdediging bepleit dat sprake is van eendaadse samenloop zoals bedoeld in artikel 55, tweede lid Wetboek van Strafrecht. Gelet hierop heeft zij de rechtbank verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de bedrijfsomstandigheden van rechtspersoon.

De ernst van de bewezenverklaarde feiten.

Op 10 juni 2022 heeft zich een bedrijfsongeval voorgedaan, waarbij een werknemer door ernstig nalaten van verdachte om het leven is gekomen na te zijn aangevallen door een gehoornde stier. Uit verklaringen blijkt dat stieren alleen al door het gewicht gevaarlijk zijn, dat niets een stier tegen houdt, dat stieren onbetrouwbaar zijn en dat het gedrag ineens kan omslaan in agressief gedrag, Kortom, stieren kunnen levensgevaarlijke dieren zijn. Verdachte is verantwoordelijk voor de veiligheid van haar werknemers. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte onvoldoende aan haar zorgplicht heeft voldaan en heeft nagelaten de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen, waardoor het dodelijke ongeval heeft kunnen plaatsvinden. Ten onrechte zijn de gevaren en risico’s van het werken met (gehoornde) stieren niet geïnventariseerd. Ten gevolge hiervan zijn de medewerkers over de risico’s en de te treffen veiligheidsmaatregelen onvoldoende doeltreffend ingelicht. Het gekozen arbeidsmiddel is onvoldoende geschikt geweest voor het veilig transporteren en lossen van (gehoornde) stieren. De verantwoordelijkheid voor het veilig werken met (gehoornde) stieren is door verdachte ten onrechte geheel bij haar werknemers gelegd.

De wijze waarop verdachte uitvoering heeft gegeven aan haar Arbobeleid, bestaande uit vrijwel dagelijks telefonisch contact hebben met haar werknemers en koffiemomenten op het bedrijf, is volstrekt onvoldoende om de gezondheid en de veiligheid van haar werknemers te beschermen. Het enkele gegeven dat het dossier aanwijzingen bevat dat andere veetransportbedrijven op een vergelijkbare wijze werken doet hier niets aan af. Met andere woorden: dat iedereen in de branche onveilig werkt, maakt niet dat het daarmee veilig wordt.

Het dodelijke ongeval heeft grote impact gehad op de nabestaanden van het slachtoffer. Ter terechtzitting waren onder andere de echtgenote van het slachtoffer en zijn broer aanwezig. De echtgenote van het slachtoffer heeft op invoelbare wijze verteld wat de impact van het arbeidsongeval en overlijden van [slachtoffer] op haar en de overige nabestaanden van het slachtoffer is geweest en heeft aandacht gevraagd voor veiliger vervoer van dieren, opdat andere gezinnen dit leed niet zal overkomen.

De rechtbank realiseert zich dat onherstelbaar leed aan de nabestaanden is toegebracht en dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken.

Het justitiële verleden van de rechtspersoon.

De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 27 oktober 2025, waaruit blijkt dat in het recente verleden verdachte niet onherroepelijk is veroordeeld.

De redelijke termijn en de ouderdom van de feiten.

Ter terechtzitting van 13 november 2025 is door de verdediging aangevoerd dat deze zaak een oude zaak is. Voor zover de raadsvrouw daarmee bedoeld heeft een beroep te doen op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte de verwachting dat het Openbaar Ministerie jegens hem een strafvervolging zal instellen redelijkerwijs pas kon hebben op 28 oktober 2024. Immers werd toen aan haar advocaat kenbaar gemaakt dat het Openbaar Ministerie voornemens was om een dagvaarding uit te brengen. De rechtbank realiseert zich anderzijds wel dat het ongeval inmiddels meer dan drie jaar geleden is gebeurd en dat dit tijdsverloop niet aan de verdediging te wijten is. Immers wist de verdediging op 28 oktober 2024 pas dat er een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank zal dit tijdsverloop in het voordeel van verdachte meewegen in de strafmaat.

De samenloop van de feiten.

De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, op grond waarvan alleen artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet dient te worden toegepast. De rechtbank overweegt dat het feitencomplex bij feit 1 en feit 2 weliswaar gelijkluidend is, maar dat het beschermd belang van beide feiten onderling wezenlijk verschilt. Feit 1 is een economisch delict dat specifiek betrekking heeft op voorschriften waaraan een werkgever zich moet houden ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers tijdens hun werkzaamheden in het algemeen. Feit 2 is een commuun delict waarin het door schuld veroorzaken van de dood strafbaar is gesteld. Hierbij vormt het menselijk leven het beschermd belang. De uiteenlopende belangen maken dat niet kan worden gesproken van hetzelfde feit. Daarnaast betrekt de rechtbank hierbij de omstandigheid dat de onder feit 2 tenlastegelegde overtreding van artikel 307 Sr een schuldmisdrijf betreft terwijl het onder feit 1 tenlastegelegde overtreden van artikel 32 Arbowet een opzettelijk begaan misdrijf betreft. Er is dus geen sprake van een eendaadse samenloop.

De stillegging van het bedrijf in 2023.

De verdediging heeft de rechtbank verzocht om in haar strafoplegging rekening te houden met de financiële gevolgen van de stillegging van het bedrijf in 2023. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding nu de stillegging niet het gevolg is geweest van het arbeidsongeval maar van het gegeven dat haar werknemers een jaar later nog steeds op een gevaarlijke wijze (gehoornde) runderen loste. Dergelijke constateringen pleiten ook niet in het voordeel van verdachte, nu zij kennelijk in het dodelijke ongeval niet binnen korte termijn aanleiding heeft gezien om haar werkwijze aan te passen. Verdachte is wat betreft de stillegging naar het oordeel van de rechtbank dan ook (wederom) getroffen door de gevolgen van haar eigen tekortkomingen als werkgever.

De strafmaat.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 100.000,- waarvan € 25.000 ,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Door een deel van deze geldboete voorwaardelijk op te leggen hoopt de rechtbank te bewerkstelligen dat een gevaarlijke situatie zoals die zich heeft voorgedaan in de onderhavige zaak, zich niet opnieuw voordoet.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de verdediging verzocht, ligt gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen niet in de rede.

De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

14a, 14b, 14c, 23, 51, 57, 307 van het Wetboek van Strafrecht

1, 2, 6 van de Wet op de Economische Delicten

5, 8, 16, 32 van de Arbeidsomstandighedenwet

3.2, 7.3, 7.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

DE UITSPRAAK
De rechtbank:

- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;

- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;

- verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert de misdrijven:

ten aanzien van feit 1:

Overtreding van het bepaalde bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon

ten aanzien van feit 2:

Aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon.

- verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:

Een geldboete ter hoogte van € 100.000,-- [honderdduizend euro] waarvan € 25.000,-- [vijfentwintigduizend euro] voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. S.H.C. Merkx, voorzitter,

mr. J.G. Vos en mr. R.J. Heuft, leden,

in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,

en is uitgesproken op 27 november 2025.