Artikel 10. Aanwijzing opstapplaats
1. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verstrekken van aangepast vervoer
2. De ouders dragen er zorg voor dat de leerling naar en op de opstapplaats wordt
begeleid als dit noodzakelijk is.
3. Burgemeester en wethouders wijzen geen opstapplaats aan als door de ouders
4. Burgemeester en wethouders wijzen geen opstapplaats aan als het gebruik van
8.1.
In het besluit van 29 juli 2024 en op de zitting heeft het college nader toegelicht dat voor opstapplaatsen is gekozen – waar voorheen de kinderen van en naar hun woning en school werden vervoerd – uit financiële en praktische overwegingen. Het oude systeem had namelijk tot gevolg dat kinderen die als eerste van huis werden opgehaald en als laatste teruggebracht, regelmatig een onnodig langer reistijd konden hebben. Voorts is door de toename van aantal kinderen dat gebruik maakt van het leerlingenvervoer – inmiddels 100 leerlingen in Haaksbergen – het plannen ingewikkeld en kostbaar geworden.
9. De voorzieningenrechter acht dit beleid vooralsnog niet onredelijk. Verzoeker heeft dit ook niet betwist.
10. De voorzieningenrechter ziet zich daarmee enkel voor de vraag gesteld of verzoeker heeft aangetoond dat het voor hem onmogelijk is, of dat het tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden, om
[minderjarige 1]
naar de aangewezen opstapplaats te begeleiden, zoals is bepaald in artikel 10, derde lid, van de Verordening.
11. De voorzieningenrechter heeft respect voor het feit dat verzoeker en zijn echtgenote de zorg op zich hebben genomen voor hun kleinkinderen. De voorzieningenrechter is echter voorlopig van oordeel dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat het voor hem als verzorger onmogelijk zou zijn om
[minderjarige 1]
naar de opstapplaats te brengen of tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling
volgt dat de begeleiding tijdens het leerlingenvervoer in beginsel de verantwoordelijkheid is van de (pleeg)ouders.
Ook heeft het college erop gewezen dat uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat van (pleeg)ouders in beginsel kan worden verwacht dat zij hun kind vergezellen naar de opstapplaats.
Verzoeker heeft weliswaar gesteld dat dit niet mogelijk is voor hem – onder verwijzing naar de medische situatie van zijn vrouw, de situatie rondom de ex van zijn dochter en de omstandigheid dat hij
[minderjarige 3]
niet alleen thuis kan laten – maar hij heeft (ook ter zitting) onvoldoende concreet gemaakt waarom deze omstandigheden ertoe leiden dat
[minderjarige 1]
niet naar de opstapplaats kan worden begeleid. Zo heeft verzoeker bijvoorbeeld niet concreet gemaakt waarom het onmogelijk is
[minderjarige 3]
mee te nemen naar de opstapplaats. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat zij wel mee kan als in september zou worden beslist dat
[minderjarige 3]
ook naar de school in
[plaats]
gaat en beide kinderen dan naar de opstapplaats moeten. Waarom dat nu ook niet zou kunnen is niet duidelijk geworden. Verzoeker heeft eveneens onvoldoende onderbouwd waarom
[minderjarige 3]
niet even alleen bij oma zou kunnen blijven in de tijd dat hij
[minderjarige 1]
naar de opstapplaats moet brengen.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter onbesproken laten of -als alternatief voor de begeleiding naar de opstapplaats-
[minderjarige 1]
daar zelf lopend of fietsend naar toe zou kunnen gaan.
12. Resumerend ziet de voorzieningenrechter in wat verzoeker heeft gesteld en de beschikbare gegevens dan ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden.