uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
1. [naam] (verder: [verzoekster 1] ) uit [Plaats] ), en
2. [naam] verder: [verzoekster 2] ), uit [Plaats] ,
gezamenlijk aan te duiden als verzoeksters, gemachtigde: mr. V. Wösten ,
Gedeputeerde Staten van Overijssel (verder: GS), gemachtigde: mr. R. Reinders.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] (verder: [derde-partij] ), uit [Plaats] , gemachtigde: ing. B.H. Wopereis .
Totstandkoming van het besluit
2. Op 11 januari 2010 heeft verweerder aan de Maatschap [naam] (verder: de maatschap), te [Plaats] , een vergunning verleend voor het op het [naam perceel] houden van een maximaal aantal vleesvarkens, vrouwelijk jongvee, melk- en kalfkoeien en paarden.
Op 28 september 2016 heeft verweerder aan de maatschap een revisievergunning verleend voor het veranderen en in werking hebben van de melkvee- en varkenshouderij voor een maximaal aantal vleesvarkens, vrouwelijk jongvee, melk- en kalfkoeien en paarden.
In of omstreeks augustus 2022 heeft [derde-partij] de veehouderij van de maatschap overgenomen. Dhr. [naam] (verder: [naam] ) is bedrijfsleider in het bedrijf geworden.
3. Op 30 augustus 2022 hebben verzoeksters (mede namens omwonenden) gevraagd om die vergunning met toepassing van artikel 5.4 lid 2 en lid 1 onder c en d van de Wet natuurbescherming (Wnb) gedeeltelijk in te trekken. De aanvraag heeft betrekking op het intrekken van de Wnb-vergunning voor zover het de melkrundveetak van [derde-partij] betreft. Volgens hen levert het bedrijf een relatief hoge bijdrage aan de optredende stikstofschade op het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied Vecht en Beneden Regge.
Op 16 september 2022 hebben toezichthouders van verweerder een onderzoek ingesteld bij [derde-partij] . Door de toezichthouders is geconstateerd, dat er geen rundvee meer aanwezig is, de drie rundveestallen (jongveestal 4, oude ligboxenstal 5 en nieuwe ligboxenstal 8) niet meer in gebruik zijn voor de huisvesting daarvan en de inrichting daarvoor ook is verwijderd. [naam] heeft daarbij verklaard, dat [derde-partij] van plan is de ligboxenstal 8 te verbouwen voor het houden van vleesvarkens.
Verweerders voornemen om de aanvraag van verzoeksters te honoreren is op 8 november 2022 gepubliceerd in het Provinciaal Blad van de provincie Overijssel.
[derde-partij] heeft daartegen op 13 december 2022 bij verweerder een zienswijze ingediend. In deze zienswijze heeft [derde-partij] haar (ver)bouwplannen geschetst en aangegeven dat:
daarvoor op 15 maart 2022 (door de maatschap) een omgevingsvergunning bouwen en milieu is aangevraagd bij B&W van Dalfsen,
een nieuwe Wnb-aanvraag nog zal volgen, en
de grondslag voor gedeeltelijke intrekking van de bestaande Wnb-vergunning ontbreekt.
4. Bij het bestreden besluit van 15 februari 2023 heeft verweerder (alsnog) geweigerd om de Wnb-vergunning gedeeltelijk (de rundveetak) in te trekken. Met in achtneming van het toetsingskader als beschreven in de zogenoemde Logtsebaanuitspraak d.d. 20 januari 2021 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft verweerder daarbij overwogen – kort samengevat – dat die intrekking gelet op de rechtszekerheid een te vergaande maatregel is, omdat:
dit slechts leidt tot een zeer klein effect voor een bedrijf dat op 5,8 km afstand zit van het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied nu ook andere bedrijven daar zorgen voor stikstofdepositie, en
andere passende maatregelen mogelijk zijn.
5. Verzoeksters hebben tegen het besluit van 15 februari 2022 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 25 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
de gemachtigde van verzoeksters,
de gemachtigde van GS, bijgestaan door [naam] ,
de gemachtigde van [derde-partij] , bijgestaan door [naam] .
Overwegingen
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter gaat op grond van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de beroepsprocedure – niet kan worden afgewacht. Hij let daarbij op de belangen van partijen, waarbij hij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit.
7. De voorzieningenrechter kan naast de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening direct een uitspraak doen op het beroep. Dit wordt “kortsluiten” genoemd en staat in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. De mogelijkheid tot kortsluiten bestaat, als nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak in beroep. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze zaak zich, gelet op de complexiteit en het principiële karakter ervan, daarvoor niet leent en zal van die mogelijkheid dan ook geen gebruik maken.
8. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is slechts plaats als een zwaarwegend spoedeisend belang maakt dat het voor een verzoeker onevenredig bezwaarlijk zou zijn om de beslissing in de beroepsprocedure te moeten afwachten. Er moet daarmee bovendien een onomkeerbare situatie of onherstelbaar nadeel kunnen worden voorkomen. Van een dergelijke situatie is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
Het verzoek om een voorlopige voorziening ziet – kort samengevat – op het waar mogelijk reduceren of voorkomen van de toename van stikstofdepositie. De gedeeltelijke intrekking van de Wnb-vergunning draagt daar volgens verzoeksters aan bij, mits deze wordt gerealiseerd voordat B&W van Dalfsen de omgevingsvergunning verlenen die [derde-partij] heeft aangevraagd om daarmee de rundveestal(len) te kunnen verbouwen en weer in gebruik te nemen.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat -zoals ter zitting is besproken- een schorsing van de weigering om de Wnb-vergunning (gedeeltelijk) in te trekken nog niet betekent dat die vergunning daarmee (gedeeltelijk) is ingetrokken. Verzoeksters hebben aangegeven dat een schorsing van het besluit van verweerder niettemin een belangrijk signaal zou zijn voor verweerder en ook B&W van Dalfsen bij het beoordelen van de gevraagde omgevingsvergunning. Daargelaten wat de betekenis zou zijn van een dergelijk signaal is de voorlopige voorzieningenprocedure naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarvoor niet bedoeld.
Voor zover verzoeksters beogen te bereiken dat in het kader van deze voorlopige voorziening een verdergaande maatregel wordt getroffen, bijvoorbeeld de bepaling dat de Wnb-vergunning van [derde-partij] tot de beslissing in de hoofdzaak geacht moet worden (gedeeltelijk) te zijn ingetrokken, ziet de voorzieningenrechter voor een dergelijke ingrijpende beslissing geen aanleiding. Hij overweegt daartoe dat niet is gebleken dat, als moet worden gewacht op een uitspraak in de beroepsprocedure, er voor verzoeksters en de natuurbelangen waarvoor zij opkomen een onomkeerbare situatie zal ontstaan waarbij zij niet meer kunnen bereiken wat zij willen of onherstelbare schade aan de natuur in een Natura 2000-gebied wordt toegebracht.
9. Aan de vraag of het bestreden besluit evident onrechtmatig is komt de voorzieningenrechter gelet op het vorenstaande niet toe.
Beslissing
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: