5.1.
De curator spreekt
[gedaagden]
aan tot vergoeding van de saneringskosten in hun hoedanigheid van (voormalig) statutair bestuurder dan wel feitelijk bestuurder. Ten tijde van de aankoop van het pand in 2009 was
[gedaagde 2]
statutair bestuurder.
[gedaagde 2]
heeft in de onderhavige procedure niet specifiek gemotiveerd bestreden dat hij sinds zijn aftreden als statutair bestuurder, feitelijk het beleid van Megahome Beheer is blijven bepalen.
5.2.
Als grondslag voor de bestuurdersaansprakelijkheid van
[gedaagden]
heeft de curator aangedragen dat sprake is van onrechtmatig handelen als bedoeld in artikel 6:162 BW, althans onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:9 BW. De rechtbank zal deze grondslagen hierna achtereenvolgens behandelen.
Geen bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW
5.3.
Voor (mede-)aansprakelijkheid van
[gedaagden]
als (feitelijk) bestuurders van Megahome Beheer op grond van artikel 6:162 BW, is vereist dat zij zodanig onzorgvuldig hebben gehandeld dat hen daarvan persoonlijk een ernstig verwijt treft.
Deze hoge drempel voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat het handelen en nalaten van
[gedaagden]
in hun hoedanigheid van (feitelijk) bestuurder als uitgangspunt wordt toegerekend aan Megahome Beheer . Daar komt bij dat in zijn algemeenheid moet worden voorkomen dat bestuurders hun beleid in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten leiden.
Of de bestuurders persoonlijk een dergelijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank valt aan
[gedaagden]
geen ernstig persoonlijk verwijt te maken van de schade die de boedel lijdt als gevolg van de brand in de boerderij.
5.4.1.
Niet ter discussie staat dat de boerderij was bestemd om op nog onbekende termijn te worden gesloopt in het kader van de toekomstige herontwikkeling van het bewuste perceel.
[gedaagden]
hebben toegelicht dat zij er op basis van een zakelijke afweging van de risico’s en kosten bewust voor gekozen hebben om geen opstalverzekering af te sluiten voor dit pand. Zij hebben ook geen opstalverzekering afgesloten voor de overige objecten binnen de portefeuille van de Megahome -groep. Dat de boerderij nog niet was gesloopt, was volgens
[gedaagden]
ingegeven door de verwachting dat de instandhouding van de bebouwing zou bijdragen aan de bereidheid van de gemeente tot medewerking aan de herontwikkeling van de kavel.
5.4.2.
Uit de door de curator gestelde feiten volgt niet dat
[gedaagden]
een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de keuze om Megahome Beheer zelf het risico te laten dragen van eventuele brandschade en de boerderij vooralsnog niet te slopen.
5.4.3.
Dat de bestuurders uit kosten- en batenafweging geen opstalverzekering hebben afgesloten voor dit pand, brengt in dit geval geen persoonlijk ernstig verwijt mee. Ten eerste gold geen wettelijke verplichting om de opstal te verzekeren. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat zich met betrekking tot de boerderij schade had kunnen voordoen die Megahome Beheer niet zelf kon dragen, of die op zichzelf het risico op faillissement meebracht. Dit nog los van het feit dat onzeker is of de onderhavige saneringskosten (geheel) zouden zijn gedekt onder een opstalverzekering gelet op de aard van de schade en het feit dat de schade is ontstaan tijdens het faillissement.
5.4.4.
Ook kan de bestuurders geen ernstig verwijt worden gemaakt van de zakelijke afweging om het pand niet te slopen, maar te behouden. De curator heeft niet weersproken dat het voorlopige behoud van de boerderij voor Megahome Beheer nuttig kon zijn met het oog op de later benodigde medewerking van de gemeente aan de realisatie van nieuwbouw op de kavel. Anders dan de curator betoogt, bracht de instandhouding van de boerderij ook geen ontoelaatbare gevaarzetting met zich mee waarvan
[gedaagden]
een ernstig verwijt zou kunnen worden gemaakt. Het gevaar dat zich heeft verwezenlijkt – verspreiding van asbestvezels – was het gevolg van de brand. De oorzaak van de brand is kennelijk niet gelegen in de staat van de boerderij. Naar zeggen van partijen wordt eerder uitgegaan van brandstichting. Dit risico was op voorhand niet zo evident, dat
[gedaagden]
een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de keuze om het pand niet te slopen. Daarbij weegt ook mee dat
[gedaagden]
maatregelen hadden getroffen om het risico op schade te beperken: de boerderij was afgeschermd met een hekwerk, de nutsvoorzieningen waren afgesloten en er werd toezicht gehouden door buren aan wie het erf in gebruik was gegeven. Bovendien hadden zich voorafgaand aan het faillissement nooit vergelijkbare schadevoorvallen voorgedaan met betrekking tot het vastgoed van de Megahome -groep, zo hebben
[gedaagden]
onweersproken aangevoerd.
5.4.5.
Anders dan de curator betoogt, valt ook niet aan
[gedaagden]
te verwijten dat hij tot aan de brand niet bekend was met het bestaan van de boerderij. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake was van een zodanig gevaarlijke situatie, dat op
[gedaagden]
de verantwoordelijkheid rustte om zeker te stellen dat de curator op de hoogte was van de aanwezigheid van de boerderij. Op basis van een binnen de Megahome -groep gehanteerde lijst met onroerende zaken die door
[gedaagde 1]
aan de curator is overhandigd, is bij de curator kennelijk het misverstand ontstaan dat op het bewuste perceel geen opstal aanwezig was; het perceel werd op de lijst omschreven als ‘onbebouwd’, wat binnen de Megahome -groep enkel gold als aanduiding dat zíj daarop nog geen woningen had gerealiseerd, maar waaruit de curator heeft afgeleid dat in het geheel geen bebouwing op het perceel stond (dus ook geen oude bebouwing). Niet gesteld of gebleken is echter dat
[gedaagden]
zich bewust waren van het misverstand bij de curator, laat staan dat zij de curator bewust op het verkeerde been hebben gezet.
Geen bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW
5.5.
Ook het subsidiaire beroep van de curator op artikel 2:9 BW slaagt niet. De curator heeft dit beroep niet van een zelfstandige feitelijke motivering voorzien. In de voorgaande overwegingen ligt besloten dat de omstandigheden die de curator heeft aangedragen, niet maken dat het gevoerde bestuur als onbehoorlijk moet worden aangemerkt.
Afwijzing van de vordering
5.6.
De vordering van de curator zal worden afgewezen. Immers, niet is komen vast te staan dat
[gedaagden]
tegenover de boedel in het faillissement van Megahome Beheer aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van de brand in de boerderij.
5.7.
De rechtbank begrijpt uit het petitum van de dagvaarding dat mr. Van der Hel de vordering niet alleen heeft ingesteld in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Megahome Beheer , maar subsidiair ook in zijn hoedanigheid van curator in de overige faillissementen van vennootschappen die tot de Megahome -groep behoren.
De rechtbank oordeelt dat mr. Van der Hel ook in die hoedanigheid geen vergoeding van de saneringskosten van
[gedaagden]
te vorderen heeft. De curator heeft namelijk in het geheel niet toegelicht waarom
[gedaagden]
(wel) tegenover één van de boedels in die andere faillissementen aansprakelijk zouden zijn.
5.8.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van
[gedaagden]
tot aan deze uitspraak begroot op:
€ 2.277 aan griffierecht,
€ 3.760 aan salaris voor de advocaat (2 punten, tarief V),
in totaal € 6.037.