Rechtbank Overijssel, eerste aanleg - enkelvoudig civiel recht overig

ECLI:NL:RBOVE:2025:3777

Op 10 June 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 11338646 \ CV EXPL 24-3577, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOVE:2025:3777. De plaats van zitting was Zwolle.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
11338646 \ CV EXPL 24-3577
Datum uitspraak:
10 June 2025
Datum publicatie:
13 June 2025

Indicatie

Consumentenkoop, tweedehands auto, non-conformiteit (7:17 BW). Ontbinding overeenkomst (7:22 BW), ongedaanmakingsverbintenis, redelijke vergoeding voor gebruik (6:78 BW, 6:212 BW). Schadevergoeding (7:24 BW)

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer: 11338646 \ CV EXPL 24-3577

Vonnis van 10 juni 2025

in de zaak van

[eiseres] ,

te [woonplaats] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiseres] ,

gemachtigde: mr. S. Yadegari,

tegen

[gedaagde] B.V.,

te [vestigingsplaats] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

gemachtigden: mr. R.J. van Betten en mr. J.K. Schoonhoven.

1
Inleiding
1.1.

[eiseres] heeft een auto gekocht bij [gedaagde] . Zeven maanden na de aankoop blijkt de motor van de auto ernstig beschadigd. Deze zaak draait in de kern om de vraag of de auto bij aankoop over de eigenschappen beschikte die [eiseres] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is. Er is sprake van een gebrek aan de auto dat de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigde. Daarom moet [gedaagde] € 8.500,00 (de koopsom van € 9.000,00 minus een gebruiksvergoeding van € 500,00) aan [eiseres] betalen. Bovendien moet [gedaagde] de schade van [eiseres] ter hoogte van € 877,72 vergoeden en aan [eiseres] een deugdelijk vrijwaringsbewijs verschaffen. De kantonrechter licht haar beslissingen hierna verder toe.

2
De procedure
2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding,- de conclusie van antwoord,- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,

- de mondelinge behandeling van 10 februari 2025, waar namens [gedaagde] door mr. J.K. Schoonhoven pleitaantekeningen zijn overgelegd en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,

- de akte van [eiseres] .

2.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

3
De feiten
3.1.

Op 25 maart 2023 heeft [eiseres] een Mercedes C180 met kenteken [kenteken] uit het bouwjaar 2010 (hierna: “de auto”) gekocht voor een bedrag van € 9.000.00. De tellerstand was op dat moment 162.523 km.

3.2.

Op 18 oktober 2023 heeft de zoon van de partner van [eiseres] (hierna: de zoon) – die op dat moment in Amsterdam was – gehoord dat de motor een tikkend geluid maakte. Hij heeft de auto aan de kant gezet en de auto is vervolgens door de ANWB versleept naar de garage van Auto Plaza Westpoort (hierna: APW). Diezelfde dag heeft de partner van [eiseres] (hierna: de partner) [gedaagde] via de telefoon het tikkende geluid van de motor laten horen. [gedaagde] heeft aangegeven dat het probleem verder onderzocht moet worden en de partner verzocht om de auto naar [gedaagde] te brengen. Vervolgens heeft APW de auto onderzocht. In haar offerte van 2 november 2023 schrijft zij:

“Motor moet vervangen woorden daar de krukas versleten is. Reparatie met nieuwe lageschalen kan niet volstaan. Afgetapte hoeveelheid motor-olie 6.5 liter.”

APW schat in dat het herstel van de auto € 9.161,41 (inclusief btw) zal kosten.

3.3.

Op 3 november 2023 heeft [eiseres] de auto laten verslepen van APW naar [gedaagde] .

3.4.

Op 13 november 2023 heeft [eiseres] [gedaagde] in gebreke gesteld en haar een termijn van zeven dagen gegeven om de auto op te halen, (kosteloos) te herstellen en vervangend vervoer te regelen. [gedaagde] heeft de auto niet binnen deze termijn hersteld.

3.5.

Op 19 augustus 2024 heeft [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) in opdracht van [eiseres] de auto onderzocht. In haar rapport van 29 augustus 2024 schrijft [bedrijf] dat de auto is voorzien van een digitaal service plan. Deze geeft aan dat de auto tot en met 2021 door de garage is onderhouden en daarna niet meer. [bedrijf] geeft aan dat zij tijdens haar onderzoek achterin de auto kapotte delen van de motor heeft aangetroffen. Zij heeft geconstateerd dat de krukaslagers gesmolten zijn en dat de motorolie is afgetapt. Zij heeft een druppel motorolie uit het oliefilter opgevangen en op basis daarvan een motorolietest uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de motorolie veel vuil en roet bevat. Ook wordt er veel water en diesel in de motorolie aangetroffen. Volgens [bedrijf] is de conditie van de motorolie slecht. Midden op de teststrip zitten bovendien kleine metalen vlokken die volgens [bedrijf] van de versleten krukaslagers afkomstig zijn. [bedrijf] constateert verder dat de tellerstand ten tijde van haar onderzoek 174.081 km was. Ten slotte bevat het rapport een foto van het dashboard, die op 4 november 2023 door [eiseres] of haar partner is gemaakt. Daarop is het volgende te zien:

[afbeelding]

[bedrijf] komt aan het einde van haar rapport tot de volgende conclusies:

“De motorolie test laat zien dat de aanwezige motorolie helemaal uitgeput is. Zodra we de onderhoudshistorie raadplegen zien we dat de laatste beurt in 2021 is geweest. De auto had in 2023 een olieverversing moeten hebben. We kunnen concluderen dat er geen olieverversing heeft plaatsgevonden gezien de testwaarden. Het lijkt erop dat de onderhoudsmelding alleen is gereset. Zonder dat er olie is ververst. Dit is ook onderbouwd door een foto die mevrouw [eiseres] heeft gemaakt op 4 november toen hij de spullen uit zijn auto haalde. De auto stond toen bij de verkoper. Hier is te zien hoeveel dagen en kilometer er nog gereden kan worden tot de volgende beurt. Als we terugrekenen, is de dag van het resetten op 24 maart 2023. Hierdoor is doorgereden met oude motorolie. Door oude uitgeputte motorolie ontstaat er schade in een motor. De krukaslagers zijn de eerste die schade oplopen omdat deze de meeste krachten te verduren krijgen van de werkende motor. Precies wat we hier ervaren. De motor is niet meer te reviseren omdat de kleine ijzer vlokken in de gehele motor zijn gekomen. We adviseren een revisie motorblok te plaatsen. Of een nieuw motorblok.”

3.6.

Op 24 juni 2024 heeft [eiseres] aan [gedaagde] geschreven dat zij de koopovereenkomst wenst te ontbinden en [gedaagde] gesommeerd om de koopsom van € 9.000,00 terug te betalen.

4
Het geschil
4.1.

[eiseres] vordert na eisvermindering, samengevat, en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad dat de kantonrechter:

I

Primair

Voor recht verklaart dat de tussen partijen bestaande koopovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden en [gedaagde] veroordeelt de volledige koopsom van € 9.000,00, of – bij partiële ontbinding – een evenredig deel daarvan aan [eiseres] te betalen;

Subsidiair

De tussen partijen bestaande koopovereenkomst ontbindt op grond van non-conformiteit dan wel vernietigt op grond van dwaling en [gedaagde] veroordeelt de volledige koopsom van € 9.000,00 of – bij partiële ontbinding of vernietiging – een evenredig deel daarvan aan [eiseres] te betalen;

Meer subsidiair

[gedaagde] veroordeelt om de auto op te (laten) halen en de grebreken kosteloos te herstellen. Indien [gedaagde] de auto nog niet onder zich heeft, moet zij op straffe van de onder IV genoemde dwangsom veroordeeld worden tot het (laten) ophalen van de auto voor haar eigen rekening en het verschaffen van (gelijkwaardig) vervangend vervoer aan [eiseres] gedurende de herstelperiode;

II

[gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 9.000,00, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 998,25 en de toepasselijke wettelijke (handels)rente vanaf de datum van het verzuim, althans de datum van ontbinding, althans de datum van de dagvaarding;

III

[gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.021,49, bestaande uit onder meer onderzoekskosten, motorrijtuigenbelasting en verzekeringspremies, te vermeerderen met de toepasselijke wettelijke (handels)rente vanaf de datum van verzuim, althans de datum van ontbinding, althans de datum van de dagvaarding;

IV

[gedaagde] veroordeelt de auto onmiddellijk te vrijwaren op straffe van een dwangsom van € 500,00 per (onvoltooid deel van een) dag dat [gedaagde] geen deugdelijk vrijwaringsbewijs verschaft aan [eiseres] en [eiseres] daarmee bevrijdt van haar kentekenhouderverplichtingen (MRB en WA), een en ander tot een maximum van € 20.000,00;

V

[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, een tegemoetkoming van het salaris van de gemachtigde en de nakosten daaronder begrepen.

4.2.

[eiseres] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Zij stelt dat de motor binnen zeven maanden na de aankoop kapot is gegaan. De auto beschikte bij aankoop dan ook niet over de eigenschappen die zij als koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten en was non-conform. Bovendien was er ten tijde van de koop ook sprake van (wederzijdse) dwaling. Het stond [eiseres] daarom vrij de koopovereenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden (primair), de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te laten ontbinden of vernietigen door de kantonrechter (subsidiair), of de auto kosteloos door [gedaagde] te laten ophalen en herstellen (meer subsidiair). Bovendien is [gedaagde] in alle gevallen gehouden de koopsom van € 9.000,00 aan [eiseres] te restitueren, de door [eiseres] geleden schade van € 3.021,49 te vergoeden en [eiseres] (op straffe van een dwangsom) van een vrijwaringsbewijs te voorzien.

4.3.

[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] betwist dat de auto bij aankoop niet over de eigenschappen beschikte, die [eiseres] mocht verwachten of dat er sprake zou zijn van dwaling. Verder betwist zij (een deel van) de schade en stelt zij dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] in de zin van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voor zover [eiseres] recht heeft op enig bedrag, stelt [gedaagde] dat daarop een gebruiksvergoeding in mindering moet worden gebracht gelet op artikel 6:212 BW.

4.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

Overwegingen

5
De beoordeling

[eiseres] mocht de koopovereenkomst ontbinden

5.1.

Partijen zijn het erover eens dat de koop van de auto door [eiseres] kwalificeert als een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 lid 1 BW. Zij twisten over de vraag of de auto bij aflevering aan de overeenkomst beantwoordde.

Het kader

5.2.

De kantonrechter stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17 BW moet worden vastgesteld of de auto beantwoordt aan de koopovereenkomst. Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst als die zaak, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Een koper mag verwachten dat de gekochte zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien (artikel 7:17 BW). In het geval een tweedehandsauto wordt gekocht, waarvan de verkoper weet dat deze door de koper wordt gekocht om daarmee aan het verkeer deel te nemen, moet als regel worden aangenomen dat de auto niet beantwoordt aan de overeenkomst indien als gevolg van een daaraan klevend gebrek dat niet op eenvoudige wijze kan worden hersteld, zodanig gebruik van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren (HR 15 april 1994, ECLI:NL:HR1994:ZC1338, r.o. 3.3.2.). Verder wordt bij een consumentenkoop op grond van artikel 7:18a lid 2 BW vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien de afwijking ten opzichte van de overeenkomst zich binnen één jaar na aflevering openbaart, tenzij de verkoper anders aantoont of de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet.

De auto was non-conform

5.3.

Vast staat dat binnen een jaar na de aankoop is gebleken dat de krukaslagers van de motor gesmolten zijn. Onder verwijzing naar de rapporten van APW en [bedrijf] stelt [eiseres] dat sterk vervuilde motorolie daarvan de oorzaak is. Op grond van artikel 7:18a lid 2 BW wordt vermoed dat de vervuilde motorolie al bij aankoop al aanwezig was en dat dit de oorzaak is van de schade aan de motor, tenzij door [gedaagde] het tegendeel wordt aangetoond.

5.4.

[gedaagde] voert aan dat door toedoen van [gedaagde] de oorzaak van de schade aan de motor niet meer achterhaald kan worden en dat niet valt uit te sluiten dat de schade aan de motor is veroorzaakt door het onderzoek door APW of [bedrijf] of doordat [eiseres] de motorolie niet op tijd heeft bijgevuld. De kantonrechter is van oordeel dat zij met deze stellingen het wettelijk vermoeden onvoldoende heeft weerlegd. Niet in geschil is dat APW (en later ook [bedrijf] ) de auto pas hebben onderzocht nadat zowel [eiseres] als [gedaagde] het tikkende geluid van de motor hebben gehoord. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de schade aan de motor al eerder aanwezig was en niet door toedoen van APW of [bedrijf] is ontstaan.

Bovendien wordt de stelling dat een te laag oliepeil de schade heeft veroorzaakt, voldoende weersproken door de verklaringen van [eiseres] en de door haar overgelegde stukken. Zo volgt uit het onderzoek van APW dat er 6,5 liter motorolie is afgetapt. Vast staat dat dit een normale hoeveelheid motorolie voor dit type auto is. Bovendien voert [eiseres] aan dat op het dashboard van de auto nooit een melding is verschenen dat de motorolie bijgevuld moest worden. Door simpelweg te stellen dat het oliepeil te laag zou zijn geweest gelet op het aantal kilometers dat [eiseres] met de auto heeft gereden, heeft [gedaagde] niet aangetoond dat de door [eiseres] aangedragen oorzaak van de schade aan de motor niet waar kan zijn. Te meer nu uit het door [eiseres] overgelegde rapport van [bedrijf] volgt dat de motorolie daadwerkelijk vervuild was én dat vervuilde motorolie ertoe kan leiden dat krukaslagers smelten en de motor beschadigd raakt. De kantonrechter concludeert dan ook dat de schade aan de motor veroorzaakt is door vervuilde motorolie en dat de motorolie al bij aankoop vervuild was.

5.5.

Resteert de vraag wat [eiseres] bij de aankoop van de auto van (de kwaliteit van) de motorolie mocht verwachten. Voor een normale en veilige deelname van een tweedehands auto aan het verkeer is nodig dat de motor blijft draaien. Vast staat dat motorolie daarbij een belangrijke rol speelt. Motorolie smeert en koelt bewegende delen en voorkomt slijtage en oververhitting. [eiseres] mocht in dit geval verwachten dat de auto bij aankoop over schone motorolie beschikte. Uit de in het rapport van [bedrijf] opgenomen dashboardfoto blijkt immers dat de onderhoudsinterval in de boardcomputer is gereset omstreeks de dag van de verkoop. Volgens de fabrieksvoorschriften moet de auto om de 365 dagen een onderhoudsbeurt krijgen, waarbij de motorolie moet worden gecontroleerd en zo nodig moet worden ververst. Uit de betreffende foto van 4 november 2023 blijkt dat de auto na 140 dagen weer toe was aan de volgende onderhoudsbeurt, wat zou betekenen dat volgens de boardcomputer (365-140=) 225 dagen daarvoor (i.e. op 24 maart 2023) de laatste onderhoudsbeurt zou moeten hebben plaatsgevonden. [gedaagde] heeft ter zitting weersproken dat zij het onderhoudsinterval heeft gerest, maar tegelijkertijd wel erkend dat alleen een garage de onderhoudsinterval op het dashboard kan resetten. Op 24 maart 2024 bevond de auto zich nog bij [gedaagde] . Bij deze stand gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] de onderhoudsmelding zelf heeft gereset. [eiseres] mocht dus verwachten dat [gedaagde] de auto een onderhoudsbeurt had gegeven en dat de auto bij aankoop over schone motorolie beschikte.

5.6.

Dit geldt des te meer nu [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] specifiek ten aanzien van de motorolie een toezegging heeft gedaan, namelijk dat zij de auto voor de verkoop een onderhoudsbeurt zou geven en alle vloeistoffen, waaronder de motorolie, zou vervangen. [gedaagde] heeft dit weliswaar weersproken, maar het feit dat [gedaagde] de onderhoudsmelding op de dashboard heeft gereset in combinatie met de verklaring van de zoon dat [gedaagde] bij verkoop heeft toegezegd de vloeistoffen te controleren en zo nodig te vervangen, maken dat de kantonrechter [eiseres] volgt in haar stelling dat [gedaagde] bij de koop heeft toegezegd de auto een onderhoudsbeurt te geven en de motorolie te vervangen. Gelet op het belang van schone motorolie voor een veilige deelname aan het verkeer, het feit dat het dashboard van de auto bij aankoop aangaf dat de auto net een onderhoudsbeurt had gehad en de expliciete toezegging van [gedaagde] , concludeert de kantonrechter dat [eiseres] mocht verwachten dat de auto bij verkoop over schone motorolie beschikte. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden dat het om een dertien jaar oude auto ging met bij aankoop ruim 162.000 km op de teller wegen in dit geval niet op tegen wat [eiseres] gelet op de gedragingen en toezeggingen van [gedaagde] bij de koop mocht verwachten en doen aan het oordeel van de kantonrechter dus niet af.

5.7.

Hiervoor is overwogen de auto bij aankoop niet over schone motorolie beschikte. De kantonrechter concludeert dan ook dat de auto non-conform is. Het feit dat [eiseres] de auto zonder garantie heeft gekocht, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Zelfs in dat geval komt van [eiseres] als consumentkoper immers nog een beroep op non-conformiteit toe en is de wettelijke bescherming als genoemd onder 5.2 van toepassing.

Tussenconclusie

5.8.

Omdat de auto non-conform was en [gedaagde] na de sommatie van [eiseres] (zie 3.4) niet binnen een redelijke termijn tot herstel van de auto is overgegaan, stond het [eiseres] vrij om de koopovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden op grond van artikel 7:22 BW. Dit heeft zij gedaan bij brief van 24 juni 2024. Dit betekent dat de primair gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.

[gedaagde] moet de koopsom minus een gebruiksvergoeding aan [eiseres] betalen

5.9.

Omdat [eiseres] de koopovereenkomst op 24 juni 2024 heeft ontbonden, rust op beide partijen per die datum een ongedaanmakingsverbintenis (artikel 6:271 BW). Dit houdt in dat [eiseres] de auto weer aan [gedaagde] moet teruggeven en dat [gedaagde] de koopsom van € 9.000,00 moet terugbetalen. Ter zitting is gebleken dat [eiseres] de auto inmiddels al aan [gedaagde] heeft teruggegeven en daarmee aan haar eigen ongedaanmakingsverplichting heeft voldaan, zodat in principe alleen voor [gedaagde] de verplichting tot het terugbetalen van de koopsom resteert.

5.10.

[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de koopovereenkomst wordt ontbonden, [eiseres] een gebruiksvergoeding aan haar moet betalen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] de auto zeven maanden heeft gebruikt en daar ruim 12.000 km mee heeft gereden. In de tussentijd is de auto minder waard geworden. [eiseres] is daarom aan [gedaagde] op grond van artikel 6:212 BW een gebruikersvergoeding verschuldigd voor het voordeel dat zij (ten koste van [gedaagde] ) door het gebruik van de auto heeft genoten. Dat voordeel moet worden berekend aan de hand van een (lineaire) afschrijving over een bepaalde periode, aldus [gedaagde] .

5.11.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De waardevermindering van de auto komt gelet op wat is bepaald in artikel 7:10 lid 3 en 4 BW niet voor risico van [eiseres] . Uit artikel 7:10 lid 3 BW volgt dat als de koper op goede gronden het recht op ontbinding van de koopovereenkomst inroept, de zaak voor risico van de verkoper blijft. Op grond van 7:10 lid 4 BW komt de achteruitgang van de zaak door toedoen van de koper ook voor risico van de verkoper. De koper wordt pas schadeplichtig indien hij vanaf het moment dat hij redelijkerwijs rekening moet houden met het feit dat hij de zaak moet teruggeven, niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het behoud van de zaak heeft gezorgd. Dat die situatie zich hier heeft voorgedaan is niet gesteld of gebleken.

5.12.

Wel biedt artikel 6:78 BW in samenhang met artikel 6:212 BW (ongerechtvaardigde verrijking) grond voor het toekennen van een redelijke vergoeding aan [gedaagde] voor het gebruik van de auto door [eiseres] .  (Voetnoot 1) De kantonrechter begrijpt de stellingen van [gedaagde] zo dat [eiseres] zonder problemen zeven maanden gebruik heeft kunnen maken van de auto en ruim 12.000 kilometer in de auto heeft kunnen rijden, zonder dat daar een vergoeding tegenover zou staan bij ontbinding van de overeenkomst en dat [eiseres] daarom een vergoeding aan haar moet betalen. Gelet hierop ziet de kantonrechter aanleiding het door [eiseres] genoten voordeel als bedoeld in artikel 6:78 BW te begroten op € 500,00. Bij deze begroting heeft de kantonrechter rekening gehouden met het feit dat [eiseres] een aanzienlijk aantal kilometers in de auto heeft gereden maar de kosten met betrekking tot de auto (zoals belastingen en verzekeringen) zelf heeft betaald. De redelijke vergoeding van € 500,00 zal de kantonrechter in mindering brengen op de door [eiseres] terug te betalen koopsom. [gedaagde] zal dus veroordeeld worden om (€ 9.000,00 - € 500,00=) € 8.5000,00 aan [eiseres] te betalen.

[gedaagde] moet aan [eiseres] een schadevergoeding van € 877,72 betalen

5.13.

Op grond van artikel 7:24 BW heeft [eiseres] in principe recht op schadevergoeding overeenkomstig afdeling 9 en 10 van titel 1 van boek 6 BW, aangezien hiervoor is vastgesteld dat sprake is van een afgeleverde zaak die niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten.

Schorsing kenteken, sleepdienst en parkeerkosten

5.14.

[eiseres] vordert allereerst een schadevergoeding van € 88,05 voor het schorsen van het kenteken van de auto, € 44,02 voor het parkeren van de auto in Amsterdam en € 181,50 voor het slepen van de auto van Amsterdam naar [gedaagde] . [gedaagde] heeft deze kosten niet weersproken, zodat deze bedragen zullen worden toegewezen zoals gevorderd.

Motorrijtuigenbelasting

5.15.

Verder stelt [eiseres] dat zij recht heeft op een schadevergoeding omdat zij tot 18 februari 2024, de datum van de schorsing van het kenteken van de auto, motorijtuigenbelasting van € 150,00 per maand heeft voldaan. Voor zover [eiseres] stelt dat zij al vanaf het moment van de aankoop van de auto (25 maart 2023) schade heeft geleden, is de kantonrechter met [gedaagde] van oordeel dat de motorrijtuigenbelasting over de maanden waarin [eiseres] ongestoord van de auto gebruik heeft kunnen maken geen schade is. Het gaat dan over de periode 25 maart 2023 tot 18 oktober 2023.

5.16.

Resteert de motorrijtuigenbelasting die [eiseres] heeft betaald vanaf 18 oktober 2023 tot 18 februari 2024, van bij elkaar opgeteld (5 maanden x € 150,00 =) € 750,00. Hoewel [gedaagde] deze schade niet heeft betwist, heeft zij zich wel verweerd met de stelling dat haar een beroep op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW toekomt. [eiseres] is namelijk pas op 18 februari 2024 tot schorsing van het kenteken overgegaan, terwijl zij het tikkende geluid al op 18 oktober 2023 heeft waargenomen en APW de auto al in november 2023 heeft onderzocht. [eiseres] had dus redelijkerwijs al eerder tot schorsing kunnen overgaan. Dat de kosten zijn opgelopen is daarom deels aan [eiseres] te wijten. De kantonrechter zal de schade daarom evenredig, in zin van 50/50, tussen partijen verdelen. Zij oordeelt dat [gedaagde] gehouden is om (€ 750,00/2 =) € 375,00 aan [eiseres] te betalen.

Verzekeringspremies

5.17.

Tot slot vordert [eiseres] een schadevergoeding voor de verzekeringspremies (van € 75,66 per maand) die zij heeft moeten betalen tot het moment waarop het kenteken geschorst is. Ook hier oordeelt de kantonrechter dat de verzekeringspremies voor de maanden waarin [eiseres] van de auto gebruik heeft kunnen maken niet als schade zijn aan te merken (zie 5.15). Slechts de premies vanaf 18 oktober 2023 komen dus in principe voor vergoeding in aanmerking, te weten een bedrag van (5 x 75,66 =) € 378,30. Maar gelet op wat hiervoor is overwogen (zie 5.16), geldt dat [gedaagde] ’s beroep op eigen schuld slaagt en dat de kantonrechter de schade 50/50 tussen partijen zal verdelen. Dit betekent dat [gedaagde] nog (€ 378,30/2=) € 189,15 aan [eiseres] moet voldoen.

Tussenconclusie

5.18.

Gelet op wat hiervoor is overwogen is [gedaagde] gehouden de volgende schadevergoeding aan [eiseres] te betalen:

Schorsing kenteken: € 88,05

Sleepdienst: € 181,50

Parkeerkosten: € 44,02

Motorrijtuigenbelasting: € 375,00

Verzekeringen: € 189,15 +

€ 877,72

[gedaagde] moet aan [eiseres] een deugdelijk vrijwaringsbewijs afgeven

5.19.

[eiseres] vordert een veroordeling tot onmiddellijke vrijwaring van de auto, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag (of deel daarvan), met een maximum van € 20.000,00.

5.20.

Hiervoor is overwogen dat de koopovereenkomst is ontbonden, dat partijen gehouden zijn de koop ongedaan te maken en dat [gedaagde] inmiddels weer in het bezit is van de auto. [gedaagde] is daarom op grond van artikel 27 van het Kentekenreglement gehouden aan [eiseres] een deugdelijk vrijwaringsbewijs af te geven. De kantonrechter zal haar daartoe veroordelen en daaraan een dwangsom koppelen, maar zal wel de omvang daarvan matigen en aan [gedaagde] een termijn van vijf dagen geven om aan de veroordeling te voldoen. De kantonrechter zal [gedaagde] dan ook veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis aan [eiseres] een deugdelijk vrijwaringsbewijs te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 50,00 euro per dag (een deel van een dag daaronder begrepen) dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,00.

[eiseres] heeft recht op wettelijke rente

5.21.

[eiseres] vordert zowel over de te restitueren koopsom als over het schadebedrag wettelijke (handels)rente vanaf het moment van verzuim, dan wel vanaf het moment van ontbinding, dan wel vanaf de dag van dagvaarding. Omdat hier sprake is van een ongedaanmakingsverbintenis, respectievelijk een verbintenis tot schadevergoeding is in principe slechts de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen toewijsbaar

5.22.

Ten aanzien van de wettelijke rente over de ongedaanmakingsverbintenis overweegt de kantonrechter dat deze verschuldigd is vanaf het moment van verzuim. Voor het intreden van verzuim is in beginsel een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:82 BW vereist. Bepaald moet worden wanneer [gedaagde] met zijn verbintenis tot ongedaanmaking in verzuim verkeerde. Op 24 juni 2024 heeft [eiseres] de overeenkomst ontbonden en op dat moment ontstond de verbintenis tot ongedaanmaking. Uit de stellingen van [eiseres] volgt niet dat zij [gedaagde] nadien nog een ingebrekestelling heeft gestuurd. De Hoge Raad heeft echter bepaald dat ook een dagvaarding als ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 BW kan gelden (HR 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3127, r.o. 3.5.3). De kantonrechter zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding, namelijk 30 september 2024.

5.23.

Ten aanzien van de wettelijke rente over een verbintenis tot schadevergoeding geldt dat deze toewijsbaar is op het moment dat deze verbintenis opeisbaar is en niet direct wordt nagekomen. Op dat moment is er namelijk sprake van verzuim op grond van artikel 6:83 onder b BW. De verbintenis tot schadevergoeding is opeisbaar op het moment waarop de schade geacht wordt te zijn geleden. Dat is hier het moment waarop de verschillende door [eiseres] gevorderde kosten opeisbaar werden, te weten het moment dat [eiseres] deze aan derden moest voldoen. [eiseres] heeft daarvoor geen specifieke data genoemd, maar uit haar stellingen volgt dat zij deze kosten in ieder geval ten tijde van de dagvaarding verschuldigd was. De kantonrechter zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding, namelijk 30 september 2024.

[eiseres] heeft geen recht op buitengerechtelijke incassokosten

5.24.

De vraag of [eiseres] recht heeft op de door haar gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 998,25, valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-Integraal 2013, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn.

5.25.

De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal - worden afgewezen. [eiseres] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.

De proceskosten

5.26.

[gedaagde] is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:

- griffierecht

87,00

- salaris gemachtigde

1.015,00

(2,5 punten × € 406,00)

- nakosten

135,00

Totaal

1.237,00

Beslissing

6
De beslissing

De kantonrechter

6.1.

verklaart voor recht dat de tussen partijen bestaande koopovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden;

6.2.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 8.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 30 september 2024, tot de dag van volledige betaling,

6.3.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 877,72 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 30 september 2024, tot de dag van volledige betaling,

6.4.

veroordeelt [gedaagde] om binnen een termijn van vijf dagen na betekening van het vonnis aan [eiseres] een deugdelijk vrijwaringsbewijs te verschaffen op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag (een deel van een dag daaronder begrepen) dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet met een maximum van € 5.000,00.

6.5.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.237,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,

6.6.

verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 tot en met 6.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,

6.7.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.O. Frentrop en in het openbaar uitgesproken door mr. R.F. van Aalst op 10 juni 2025.

Voetnoot

Voetnoot 1

Asser/Hijma 7-I 2024/690