Rechtbank Overijssel, voorlopige voorziening+bodemzaak civiel recht overig

ECLI:NL:RBOVE:2015:4689

Op 15 October 2015 heeft de Rechtbank Overijssel een voorlopige voorziening+bodemzaak procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is C/08/177282 / KG RK 15-675, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOVE:2015:4689. De plaats van zitting was Almelo.

Zaaknummer(s):
C/08/177282 / KG RK 15-675
Datum uitspraak:
15 October 2015
Datum publicatie:
19 October 2015

Indicatie

Wraking.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer / rekestnummer: C/08/177282 / KG RK 15-675

Beslissing van 15 oktober 2015

in de zaak van

[verzoeker],

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker tot wraking (hierna te noemen: verzoeker).

1
De procedure
1.1.

Bij brief van 14 september 2015 heeft verzoeker het verzoek gedaan tot “algemene wraking van Uw rechtbank inzake gemeenschappelijke zaken en niet integer handelen met het Openbaar Ministerie, de Politie en de Gemeente Enschede, waarbij door Uw Rechtbank en haar medewerkers elk artikel van het Europese Verdrag voor de rechten van de Mens is geschonden”.

1.2.

Mede naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 16 september 2015 (zaaknummer: AWB 15/1484), waarbij het beroep van verzoeker tegen de fictieve weigering tot het nemen van een besluit door de burgemeester van Enschede niet-ontvankelijk is verklaard, heeft verzoeker bij brief van 28 september 2015 gevorderd dat alle lopende zaken van hem worden overgedragen aan een andere rechtbank.

1.3.

De wrakingskamer heeft, gelet op het navolgende, afgezien van een mondelinge behandeling.

2
De feiten
2.1.

Op 26 september 2014 heeft in deze rechtbank, afdeling Bestuursrecht, de (voortgezette) mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroep van verzoeker tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede (hierna: het college) om handhavend op te treden tegen (vermeende) overtredingen van het bestemmingsplan “Buitengebied 1996, Herziening 70” (registratienummer: AWB 13/2382).

2.2.

De gemachtigde van het college in de hiervoor bedoelde bestuursrechtelijke zaak, J.G. Nuis, heeft bij de Regiopolitie Twente tegen verzoeker aangifte gedaan van bedreiging (ter gemelde zitting), in welk kader de griffier in voormelde zaak op 10 april 2015 telefonisch is gehoord. Naar aanleiding van deze aangifte is verzoeker opgeroepen om op 9 oktober 2015 te verschijnen voor de politierechter van deze rechtbank.

2.3.

Bij separate brieven van 23 september 2015 heeft (de advocaat van) verzoeker de officier van justitie en het bestuur van deze rechtbank verzocht de behandeling van de in 2.2. bedoelde strafzaak over te dragen aan de rechtbank Rotterdam dan wel een andere rechtbank. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd.

3
Het wrakingsverzoek
3.1.

Aan zijn verzoek tot wraking legt verzoeker, samengevat, ten grondslag dat (de organisatie van) deze rechtbank niet integer is. Volgens verzoeker is sprake van niet integer handelen van “Uw Organisatie door het verschrijven van het proces verbaal van de zitting inzake het sportpark/de Gemeente Enschede” en “vinden dergelijke positieve “verschrijvingen” ten behoeve voor de Gemeente Enschede door Uw griffie onder leiding van rechter Cornelissen ook plaats in strafprocedures”. Voorts stelt verzoeker dat de uitspraak met zaaknummer 01/640 WR019 H1 V duidelijk de verbanden weergeeft tussen de organisatie van deze rechtbank en de gemeentelijke overheden. Verzoeker stelt dat “feitelijk is aangetoond dat U en Uw griffie onder verantwoordelijkheid van de rechter zaken verdraaien ten behoeve van Uw eigen Overheid” waardoor hij deze rechtbank niet meer als onafhankelijk rechtsinstituut kan zien. Verzoeker wenst dat deze rechtbank alle zaken die betrekking hebben op zijn persoon, de gemeente Enschede, de politie en het Openbaar Ministerie aan een ander ressort overdraagt.

Overwegingen

4
De beoordeling
4.1.

Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken partij dat dat het geval is, is daarbij niet beslissend. De vrees voor partijdigheid moet, op grond van feiten of omstandigheden, objectief gerechtvaardigd zijn.

4.2.

De wrakingskamer vat de brief van verzoeker van 14 september 2015 op als een verzoek tot wraking van de gehele rechtbank. Uit het stelsel van de wrakingsprocedure kan echter worden afgeleid dat een wrakingsverzoek slechts kan worden ingediend tegen geïndividualiseerde rechters en niet tegen in abstracto aangeduide rechters. Wraking van een geheel college is niet mogelijk (Hoge Raad 18 december 1998, NJ 1999/271).

4.3.

Voor zover de brief van verzoeker van 28 september 2015 aangemerkt moet worden als een verzoek tot wraking van de rechter die het verzet van verzoeker tegen de in 1.2 bedoelde uitspraak van 16 september 2015 zal behandelen, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker dit verzoek heeft gedaan nog voordat hem bekend was welke rechter gemeld verzet zou behandelen. Bovendien heeft verzoeker geen concrete feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv naar voren gebracht waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.

4.4.

Gelet op het voorgaande dient verzoeker niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek(en). Een mondelinge behandeling van het verzoek is daarom achterwege gebleven.

Beslissing

5
De beslissing

De wrakingskamer

- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek(en) tot wraking.

Deze beslissing is gegeven door mrs. T.R. Hidma, J.H. Keuzenkamp en G.A. Versteeg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2015.

de griffier de voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.