De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte feitelijke leiding dan wel opdracht heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V., bestuurder van de later failliet verklaarde rechtspersoon [bedrijf 2] B.V., in de periode van 12 januari 2017 tot en met 8 mei 2019 opzettelijk niet voldoen en/of bewerkstelligen dat wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken en bescheiden, waardoor de afwikkeling van het faillissement is bemoeilijkt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
[bedrijf 1] B.V., als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 2] B.V., welke op 08 mei 2019 door de Rechtbank Overijssel in staat van faillissement is verklaard,
tijdens of voor het faillissement van de rechtspersoon,
te weten op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 12 januari 2017 tot en met 08 mei 2019, te Hengelo (Overijssel), in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
(telkens) opzettelijk,
niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt,
immers heeft zij, [bedrijf 1] B.V., niet de (gehele) administratie, waaronder:
- een inkoopadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een verkoopadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een voorraadadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een kasadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een bankadministratie (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een personeelsadministratie (AD-001-01, p. 17), en/of
- een administratie ten behoeve van vastleggingen voor de administratieve
verplichtingen ten aanzien van de omzetbelasting (DOC-005, p. 8 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een aangifte vennootschapsbelasting over het kalenderjaar 2017 en/of het kalenderjaar 2018 (DOC-005, p. 5 en AD-001-01, p. 17), en/of
- een jaarrekening over het kalenderjaar 2018 (DOC-005, p. 5),
gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard en/of laten bewaren, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
3. De bewijsmotivering
(Voetnoot 1)
3.1
Inleiding
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) opgericht op 12 januari 2017. De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 2] bestonden uit de verkoop van kunststof kozijnen, rolluiken, zonwering en toebehoren ten behoeve van projecten en particulieren. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel was [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) één van de bestuurders van [bedrijf 2] . (Voetnoot 2) Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel volgt dat verdachte vanaf 12 januari 2017 enig/zelfstandig bevoegd bestuurder en enig aandeelhouder is van [bedrijf 1] . (Voetnoot 3)
Op 8 mei 2019 is [bedrijf 2] bij vonnis van de rechtbank Overijssel in staat van faillissement verklaard. In het faillissement is mr. [curator] als curator aangesteld. (Voetnoot 4)
Op 1 maart 2021 heeft de curator aangifte gedaan van vermoedelijke faillissementsfraude. (Voetnoot 5)
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Niet is bewezen dat verdachte opzettelijk niet aan zijn administratieve verplichtingen heeft voldaan.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen (zie hierna), op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte het feit, met uitzondering van het ten laste gelegde opzet (zie hierna), heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 juni 2024;
de aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van [curator] van 11 oktober 2021 (AG-001, p. 138, onder 1, zevende alinea en p. 141, onder 9c);
het controlerapport van de Belastingdienst bij [bedrijf 2] B.V. van 13 juli 2020 (DOC-005, p. 169, onder 3.2.2. en p. 170, onder 3.2.4).
Verdachte wordt verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan het opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren en bewaren van een administratie door [bedrijf 1] . Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Ingeval de delictsomschrijving van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht, opzet vereist (zoals in deze casus het geval), dient ook dat opzet van de rechtspersoon te worden vastgesteld. Als die vragen bevestigend worden beantwoord, komt de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat verdachte aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven.
Daderschap van [bedrijf 1] B.V.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden zich voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. (Voetnoot 6)
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het verwijt dat [bedrijf 1] wordt gemaakt - het niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren en bewaren van de administratie - terecht is. [verdachte] heeft erkend dat [bedrijf 1] als formeel bestuurder van [bedrijf 2] voor dit verwijt verantwoordelijk is. (Voetnoot 7)
De rechtbank overweegt dat het voeren en bewaren van een administratie behoort tot een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, waarvoor [bedrijf 1] als bestuurder verantwoordelijk was. Immers, [bedrijf 1] is als bestuurder van [bedrijf 2] op grond van artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gehouden tot het voeren en bewaren van de administratie van de onderneming. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het niet voeren en bewaren van de administratie heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en dat dit aan [bedrijf 1] kan worden toegerekend.
Opzet van de rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat onder bepaalde omstandigheden het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon kan worden toegerekend. Voor het opzet van een rechtspersoon is echter niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon. (Voetnoot 8) De vraag wiens opzet kan worden toegerekend hangt af van de interne organisatie van de rechtspersoon en van de taken en verantwoordelijkheden van de betrokken natuurlijke personen. (Voetnoot 9)
De rechtbank acht in dit verband het volgende van belang.
Verdachte heeft verklaard dat sprake was van een specifieke rolverdeling binnen [bedrijf 2] . Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) was verantwoordelijk voor de administratie. (Voetnoot 10)
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij verschillende keren contact heeft gehad met de boekhouder van [bedrijf 2] , de heer [getuige] (hierna: [getuige] ). Volgens verdachte heeft [getuige] hem meerdere keren medegedeeld dat, zakelijk gezegd, de administratie van [bedrijf 2] niet op orde was en dat deze moest worden aangevuld en verbeterd. Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte] hierop heeft aangesproken en heeft aangeboden om zijn echtgenote, die kennis en ervaring heeft op het gebied van administratie, ernaar te laten kijken, maar [medeverdachte] ging daar niet op in. Vervolgens heeft [verdachte] het er naar eigen zeggen bij laten zitten en vertrouwde hij erop dat [medeverdachte] en [getuige] alsnog de administratie in orde zouden maken. (Voetnoot 11)
[getuige] heeft verklaard dat hij verdachte meerdere keren erop heeft gewezen dat verscheidene stukken ontbraken in de administratie van [bedrijf 2] en dat de administratie daarmee onvolledig was. (Voetnoot 12)
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de verklaring van verdachte, die in belangrijke mate wordt ondersteund door de verklaring van boekhouder [getuige] , volgt dat verdachte zich weliswaar niet zelf bezig hield met de administratie van [bedrijf 2] maar wel op de hoogte was van de onvolledige administratie van [bedrijf 2] . Desondanks heeft verdachte daar geen actie op ondernomen en de gang van zaken op zijn beloop gelaten. Verdachte heeft nagelaten om als enig bestuurder van [bedrijf 1] in te grijpen en de administratie op orde te brengen, terwijl [bedrijf 1] hier op grond van artikel 2:10 BW wel toe was gehouden.
In dit nalaten zit het voorwaardelijk opzet van verdachte besloten, nu hij daardoor willens en wetens de kans heeft aanvaard dat niet werd voldaan aan de wettelijke administratieplicht door [bedrijf 1] . Aangezien het hier gedragingen van verdachte betreft in zijn hiervoor genoemde hoedanigheid van enig bestuurder van [bedrijf 1] , rekent de rechtbank de gedragingen van verdachte toe aan [bedrijf 1] B.V. en leidt zij daaruit het opzet van [bedrijf 1] af.
Feitelijke leidinggeven
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de hiervoor beschreven verboden gedraging van [bedrijf 1] dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijke leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is. Daarbij kan ook een passievere rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging zodanig is bevorderd dat daaraan feitelijke leiding is gegeven, in het bijzonder wanneer verdachte redelijkerwijs bevoegd en gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming van de verboden gedraging en deze maatregel achterwege laat. Feitelijke leiding geven kan zodoende ook bestaan uit een nalaten.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het (aan [bedrijf 1] toegerekende) opzet van verdachte volgt dat hij (passief) heeft leidinggegeven aan de door [bedrijf 1] gepleegde verboden gedraging. Zowel formeel als feitelijk was verdachte verantwoordelijk voor het doen en laten van [bedrijf 1] . Door na de mededelingen van boekhouder [getuige] over de onvolledige administratie van [bedrijf 2] zaken op hun beloop te laten, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank feitelijke leiding gegeven aan de verboden gedraging van [bedrijf 1] .
Geen medeplegen
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat sprake was van een interne taakverdeling binnen [bedrijf 2] . Medeverdachte [medeverdachte] was verantwoordelijk voor het (laten) voeren en (laten) bewaren van administratie. Namens [bedrijf 1] heeft verdachte zich nauwelijks bemoeid met de administratie.
Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen. De rechtbank zal verdachte om deze reden vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het medeplegen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
[bedrijf 1] B.V., als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 2] B.V., welke op 08 mei 2019 door de Rechtbank Overijssel in staat van faillissement is verklaard,
voor het faillissement van de rechtspersoon,
te weten in de periode 12 januari 2017 tot en met 08 mei 2019, in Nederland,
opzettelijk,
niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt,
immers heeft zij, [bedrijf 1] B.V., niet de (gehele) administratie, waaronder:
- een inkoopadministratie, en
- een verkoopadministratie, en
- een voorraadadministratie, en
- een kasadministratie, en
- een bankadministratie, en
- een personeelsadministratie, en
- een administratie ten behoeve van vastleggingen voor de administratieve verplichtingen ten aanzien van de omzetbelasting
gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard en/of laten bewaren
tot het plegen van welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
9
De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: als bestuurder van een rechtspersoon, voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen of bewerkstelligen dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.
Buiten staat
Mr. J.T. Pouw, is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.