Rechtbank Overijssel, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOVE:2025:5369

Op 1 September 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 08-206444-24 (P), bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOVE:2025:5369. De plaats van zitting was Zwolle.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
08-206444-24 (P)
Datum uitspraak:
1 September 2025
Datum publicatie:
1 September 2025

Indicatie

Verdachte is schuldig bevonden van brandstichting van een personenauto, en is veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk en 180 uur taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 08-206444-24 (P)

Datum vonnis: 1 september 2025

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum verdachte] 1998 in [geboorteplaats verdachte] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1
Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 augustus 2025. De verdachte was niet aanwezig, maar zijn raadsman mr. M.J. Jansma, advocaat in Kampen, wel. Hij verklaarde uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om verdachte te verdedigen.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door de raadsman van verdachte naar voren is gebracht.

Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen [benadeelde] en [bedrijf] B.V. door mr. R. Schreudering, advocaat in Utrecht, is aangevoerd.

2
De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 13 november 2023 opzettelijk een personenauto in brand heeft gestoken terwijl daardoor gevaar is ontstaan voor goederen en personen.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

hij op of omstreeks 13 november 2023 te Zwolle, althans in Nederland,

opzettelijk brand heeft gesticht in/onder/op een personenauto (voorzien van

kenteken [kenteken] ) welke zich bevond op een parkeerhaven/parkeerplaats in een

woonwijk nabij een drietal, althans een of meerdere, woonwagens en/of woningen

en/of een of meerdere personenauto's immers heeft hij, verdachte, toen aldaar

opzettelijk

- een hoeveelheid onbekend gebleven (brandbare) vloeistof/mengsel uit een fles

in/op/over voornoemd voertuig besprenkeld en/of overgoten, en/of

- ( vervolgens) de besprenkelde en/of overgoten onderdelen van voornoemd

voertuig aangestoken/in brand gestoken/doen ontvlammen, met een brandende

lucifer, of een daarop lijkend voorwerp, in elk geval opzettelijk (open) vuur in

aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (een of

meerdere onderdelen van) die personenauto en/of zich in die personenauto

bevindende goederen geheel en/of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand

is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten: de in die

personenauto aanwezige goederen en/of nabij geparkeerde (personen)auto's en/of

nabij gelegen woonwagens en/of het wegdek, in elk geval gemeen gevaar voor

goederen te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk

letsel voor een ander, te weten een of meerdere onbekend gebleven derden te

duchten was.

3. De bewijsmotivering  (Voetnoot 1)

3.1

Inleiding

Op 13 november 2023 omstreeks 02.35 uur kregen verbalisanten de melding van een autobrand aan de [straatnaam] in Zwolle. Ter plaatse aangekomen zagen verbalisanten dat een auto, met het kenteken [kenteken] , in brand stond. Deze auto stond op naam van [bedrijf] BV. (Voetnoot 2)

Aangever [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) heeft verklaard dat hij de betreffende auto op 12 november 2023 op de parkeerplaats voor zijn woning (nummer [huisnummer 1] ) had geparkeerd. In de nacht van 13 november 2023, omstreeks 02.30 uur, vertelden de buren hem dat de auto in brand stond. Hierop heeft [benadeelde] zijn werkbus, die er direct naast stond, snel verplaatst. (Voetnoot 3)

Verdachte is op 5 maart 2024 aangehouden.

3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte niet met zekerheid is te herkennen op de camerabeelden en dat het signalement van de brandstichter (zwarte hoodie, zwarte broek en zwarte schoenen) ook niet met hem overeenkomt. Op camerabeelden is immers te zien dat verdachte andere kleren, namelijk een wit t-shirt en korte broek, droeg. Volgens de raadsman kan daarnaast uit de camerabeelden niet worden opgemaakt dat de persoon die de brand heeft gesticht via een raam de woonwagen aan de [straatnaam] [huisnummer 2] is ingeklommen. Tot slot lijkt het erop dat de fles, waarin naar later bleek motorbenzine werd aangetroffen, bewust naast de woonwagen van verdachte (nummer [huisnummer 2] ) is gegooid, om iedereen op het verkeerde been te zetten, aldus de raadsman.

Subsidiair, dus in het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van de brandstichting komt, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.

3.4

Het oordeel van de rechtbank

[benadeelde] en buurtbewoners hebben camerabeelden aan de politie verstrekt. Deze beelden zijn door de politie onderzocht.

Op de camerabeelden van [benadeelde] is te zien dat een persoon een hoeveelheid vloeistof uit een petfles over de paravan, een voertuigonderdeel dat zich tussen de motorkap en de voorruit bevindt, giet en vervolgens met waarschijnlijk een brandende lucifer ontsteekt. Hierdoor ontstaat een heftige brand. (Voetnoot 4)

Op de camerabeelden van de bewoners aan de [adres 2] met zicht op de woonwagens aan de [straatnaam] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , is te zien dat een persoon bij de [straatnaam] [huisnummer 2] vandaan kwam. De persoon klom over een schutting in de richting van de openbare weg. De verlichting bij nummer [huisnummer 2] sprong aan. De persoon liep richting de woonwagen aan de [straatnaam] [huisnummer 1] en bleef ter hoogte van dat perceel staan. De persoon stak iets in de brand en rende vervolgens naar de zijkant van de [straatnaam] [huisnummer 2] . De persoon klom op dezelfde locatie, bij nummer [huisnummer 2] , over de schutting als waar hij vandaan kwam. De persoon verdween achter de schutting. De verlichting bij nummer [huisnummer 2] sprong weer aan. Er werd nog iets over de schutting gegooid in de richting van de bosjes aan de [adres 2] . De persoon klom bij de woonwagen op nummer [huisnummer 2] door het raam naar binnen. (Voetnoot 5)

Over de persoon op de camerabeelden is geverbaliseerd dat hij een erg smal (Voetnoot 6) of slank postuur (Voetnoot 7) heeft.

Verdachte heeft een magere/tengere lichaamsbouw. (Voetnoot 8)

Verbalisanten zagen ter hoogte van het punt waar de persoon over de schutting is gegaan een lege fles op de grond liggen. Deze fles is in beslag genomen. (Voetnoot 9)

Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft onderzocht of op de fles DNA aanwezig is. Dit onderzoek wees uit dat DNA op de buitenzijde van de fles aanwezig is, wat afkomstig kan zijn van minimaal twee personen; [Vader verdachte] en minimaal één onbekende persoon. Met betrekking tot de bewijskracht staat in het rapport dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van [Vader verdachte] en een willekeurige onbekende persoon dan wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van twee willekeurige onbekende personen. (Voetnoot 10)

Op grond van deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat het DNA dat is aangetroffen op

de fles van [Vader verdachte] is. [Vader verdachte] is de (in [datum] overleden) vader van

verdachte. (Voetnoot 11)

Sinds het overlijden van vader [Vader verdachte] woont verdachte met zijn minderjarige broertje (14 jaar) en zusje (12 jaar) in de woonwagen aan de [straatnaam] [huisnummer 2](Voetnoot 12) Zij waren daar in de nacht van 12 op 13 november 2023 met z’n drieën aanwezig. (Voetnoot 13)

Verdachte ontkent betrokken te zijn bij de brandstichting. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier echter geen enkel aanknopingspunt dat een ander dan verdachte de brand heeft gesticht. Niet alleen was verdachte ten tijde van de brandstichting in de nabije omgeving, maar ook komt zijn signalement (mager/tenger) overeen met dat van de brandstichter. Daarnaast is op camerabeelden te zien dat de brandstichter over de schutting bij de [straatnaam] [huisnummer 2] klimt en vervolgens via het raam de woonwagen aan de [straatnaam] [huisnummer 2] ingaat. Ook volgens zijn eigen verklaring was verdachte die nacht als enige volwassene in de woonwagen aanwezig, zodat alleen hij degene kan zijn die op de camerabeelden te zien is als degene die brand stichtte.

Tot slot is er DNA, afkomstig van de vader van verdachte, aangetroffen op een fles die is gevonden op de plek waar de brandstichter over de schutting is geklommen.

Op basis van deze omstandigheden, in hun samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de brand heeft gesticht.

Gevaar

Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de auto door de brand onherstelbaar beschadigd raakte; de gehele voorzijde van de auto, inclusief het motorompartiment, het interieur en de achterwielen, waren in ernstige mate door de inwerking van vuur/hitte aangetast. Bij de brand was volgens onderzoeker gemeen gevaar voor goederen te duchten. (Voetnoot 14)

De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van de verdachte gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Als de brand niet tijdig was geblust, en/of de werkbus niet door de aangever was weggehaald, kon de brand namelijk verder uitslaan richting nabij geparkeerde auto’s, in dit geval de werkbus van [benadeelde] .

Van te duchten levensgevaar voor personen en/of zwaar lichamelijk letsel is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is hiervoor vereist dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit gevaar daadwerkelijk te duchten was. Dit betekent dat het gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. (Voetnoot 15) Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de brand heeft plaatsgevonden in een woonwijk op een afstand van minimaal tien tot vijftien meter van een drietal woonwagens. Op grond van enkel de vaststelling van deze afstand kan de rechtbank niet tot het oordeel komen dat er voor de bewoners van die woonwagens, voor zover al aanwezig ten tijde van de brand, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar levensgevaar te duchten was. Nadere informatie, bijvoorbeeld een rapport van een branddeskundige, dat tot een ander oordeel leidt, ontbreekt in het dossier. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat in de onderhavige zaak onvoldoende is gebleken van voorzienbaar concreet gevaar voor het leven van personen en/of voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Zij zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Conclusie

De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het te duchten levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.

3.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 13 november 2023 te Zwolle,

opzettelijk brand heeft gesticht op een personenauto (voorzien van kenteken [kenteken] ) welke zich bevond op een parkeerplaats in een woonwijk nabij een drietal woonwagens en/of een auto immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk

- een brandbare vloeistof uit een fles over voornoemd voertuig gegoten, en

- vervolgens de overgoten onderdelen van voornoemd voertuig aangestoken met een brandende lucifer of een daarop lijkend voorwerp, ten gevolge waarvan onderdelen van die personenauto geheel zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten: de nabij geparkeerde auto te duchten was.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:

het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5
De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van

verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het

bewezen verklaarde feit.

6
De op te leggen straf of maatregel
6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel moeten de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een contactverbod met aangever [benadeelde] en een locatieverbod.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo heeft hij sinds 1 januari 2025 een voltijds baan. Volgens de reclassering maakt hij ook op andere fronten een positieve ontwikkeling door; middelengebruik zou niet meer aan de orde zijn en hij zou met zijn negatieve sociale netwerk hebben gebroken. De raadsman heeft verzocht om daarnaast rekening te houden met het lange tijdsverloop van de zaak en de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Gelet hierop volstaat volgens de raadsman een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf. Een locatieverbod moet niet als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke strafdeel worden verbonden, omdat verdachte zijn familie dan niet meer kan bezoeken, aldus de raadsman.

6.3

De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.

De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

Verdachte heeft, in de nachtelijke uren, een auto in een woonwijk in de brand gestoken, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De auto stond voor de woonwagen van verdachtes overbuurman [benadeelde] geparkeerd en werd door hem gebruikt. Verdachte had met hem een conflict, wat vermoedelijk een motief voor brandstichting is geweest. Brandstichting is een zeer ernstig en gevaarzettend feit, want dat veroorzaakt angst en kan grote schade opleveren. Dat de schade hier beperkt is gebleven tot een auto, die onherstelbaar beschadigd is geraakt, is een gelukkige omstandigheid, maar zeker niet te danken aan verdachte. Brandstichting zorgt daarnaast voor grote onrust en angst in de samenleving, in het bijzonder bij [benadeelde] , zijn gezin en overige omwonenden. Uit de toelichting in het voegingsformulier van [benadeelde] staat dat de gevolgen van deze gebeurtenis voor hem en zijn gezin groot zijn. Hij slaapt slecht en is constant gespannen en angstig. Andere gezinsleden kampen daar eveneens mee.

De rechtbank heeft geconstateerd dat uit de justitiële documentatie van verdachte van 13 mei 2025 is gebleken dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dat mee in het voordeel van verdachte.

Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 9 oktober

2024. Hierin staat dat verdachte sinds 2021 een positieve ontwikkeling doormaakt, al heeft hij zijn leven nog niet geheel op orde. Zo zou middelengebruik niet meer aan de orde zijn, heeft hij gebroken met zijn negatieve sociale netwerk en heeft hij momenteel werk. Hij heeft geen vaste woonplaats, maar is niet dakloos, want hij verblijft bij vrienden of in een hotel. Om problemen (met [benadeelde] ) te voorkomen gaat hij niet meer naar de woonwagen aan de [straatnaam] [huisnummer 2] toe. Volgens de reclassering is het risico op recidive desondanks aanwezig. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, waarbij er geen zwaarwegende negatieve consequenties zijn voor het opleggen van een gevangenisstraf. Verdachte is eveneens in staat een taakstraf uit te voeren.

De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat voor het bewezen verklaarde misdrijf een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd voor de duur van twee jaren koppelen.

Dit is een lichtere straf dan geëist door de officier van justitie omdat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet komt tot een bewezenverklaring van te duchten levensgevaar voor personen en/of zwaar lichamelijk letsel. Tevens weegt de rechtbank de positieve ontwikkeling van verdachte, zoals weergegeven in het reclasseringsrapport, in zijn voordeel mee. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd, zou dat teniet doen en vermoedelijk averechts werken. Het moet verdachte echter wel duidelijk zijn dat dit een geval van “eens maar nooit meer” moet zijn. Daarom is, mede ter beteugeling van het recidivegevaar, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren op zijn plaats.

De rechtbank acht het daarnaast, gelet op het belang van het slachtoffer, noodzakelijk om een locatieverbod op te leggen in de vorm van een bijzondere voorwaarde. Dit verbod zal inhouden dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet mag ophouden in de woonwijk rond de woning van [benadeelde] aan de [straatnaam] [huisnummer 1] in Zwolle, die wordt omsloten door: [locatie] , zonder dat deze wegen zelf deel uitmaken van het aangewezen gebied. Naar het oordeel van de rechtbank zal dit verbod niet met zich mee hoeven brengen dat verdachte zijn broer, broertje en zusje niet meer kan zien. Zij kunnen immers ook op een andere plaats dan hun woning contact en omgang hebben met verdachte.

De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding in het opleggen van een contactverbod met [benadeelde] , nu niet is gebleken dat verdachte heeft geprobeerd, of zal gaan proberen met [benadeelde] in contact te treden.

7
De schade van de benadeelden
7.1

De vorderingen van de benadeelde partijen

[benadeelde] en [bedrijf] B.V., allebei bijgestaan door mr. R. Schreudering, advocaat in Utrecht, hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces.

[benadeelde] heeft een bedrag van € 3.000,-- aan immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.

[bedrijf] heeft een bedrag van € 17.708,76 aan materiële schade gevorderd, te

vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Dit

bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:

voertuig € 2.403,--;

eigen risico € 500,--;

kosten financiering € 14.805,76.

7.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [benadeelde]

en [bedrijf] kunnen worden toegewezen.

7.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering dan wel dat de vordering substantieel moet worden gematigd, omdat het ontbreekt aan een voldoende onderbouwing.

Volgens de raadsman kan de door [bedrijf] gevorderde eigen risico van € 500,-- worden toegewezen. De overige schadeposten (voertuig, kosten financiering) heeft hij gemotiveerd betwist. [bedrijf] moet in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, aldus de raadsman.

7.4

Het oordeel van de rechtbank

7.4.1

De door [benadeelde] gevorderde immateriële schade

Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat schade die bestaat uit ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 van het BW geeft hiervoor een nadere regeling. Deze regeling houdt in, voor zover hier relevant:

“1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…);

b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”

Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Niet alle psychische gevolgen leveren een wettelijke grondslag voor schadevergoeding op. Meer of minder sterk psychisch onbehagen is geen geestelijk letsel en levert (op zichzelf) geen grond voor vergoeding van immateriële schade. Als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet al sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.

Namens [benadeelde] is gesteld dat als gevolg van de brandstichting slecht slaapt, gespannen en angstig is. Deze gevoelens leveren niet zonder meer een grondslag op voor immateriële schadevergoeding. Bij de vordering van [benadeelde] zijn geen concrete gegevens gevoegd waaruit kan volgen dat sprake is van geestelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending en de aard en ernst van de gevolgen daarvan evenmin meebrengen dat de schade zoals die gevorderd is, kan worden toegewezen. De rechtbank zal [benadeelde] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

7.4.2

De door [bedrijf] gevorderde materiële schade

De rechtbank zal [bedrijf] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. In het voegingsformulier wordt [naam] genoemd als vertegenwoordiger van de rechtspersoon. Een uittreksel van de rechtspersoon uit het register van de Kamer van Koophandel ontbreekt echter, zodat de rechtbank kan niet vaststellen dat [naam] vertegenwoordigingsbevoegd was. [bedrijf] kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8
De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

Beslissing

9
De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

strafbaarheid verdachte

- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;

- bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:

- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de

proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:

- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte:

- verdachte zich gedurende de proeftijd niet mag ophouden in de woonwijk rond de woning van [benadeelde] aan de [straatnaam] [huisnummer 1] in Zwolle, die wordt omsloten door: [locatie] , zonder dat deze wegen zelf deel uitmaken van het aangewezen gebied;

- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren;

- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;

- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;

schadevergoeding

- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

- bepaalt dat de benadeelde partij [bedrijf] B.V. in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

- bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.

Dit vonnis is gewezen door mr. R. ter Haar, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2025.

Buiten staat

Mr. M. Melaard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoot

Voetnoot 1

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2023525113. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Voetnoot 2

Proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2023, pagina 24.

Voetnoot 3

Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] van 13 november 2023, pagina’s 12 en 13.

Voetnoot 4

Proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig van 14 november 2023, pagina 125 onder het kopje ‘informatie vooraf’.

Voetnoot 5

Proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2024, pagina’s 31 en 32.

Voetnoot 6

Proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2023, pagina 21, derde regel van onderen.

Voetnoot 7

Proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2023, pagina 25, onder het midden.

Voetnoot 8

Proces-verbaal van bevindingen van 6 maart 2024,, pagina 69 onder het kopje ‘signalement’ bij ‘lichaamsbouw’.

Voetnoot 9

Proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2023, pagina 25, alinea 1.

Voetnoot 10

Een geschrift, te weten een door ing. M.J.W. Pouwel opgemaakt rapport van het NFI, van 7 februari 2024, pagina’s 154 tot en met 161.

Voetnoot 11

Proces-verbaal van 1 april 2024, pagina 7, laatste regel.

Voetnoot 12

Proces-verbaal van 13 november 2023, pagina 25, tweede alinea.

Voetnoot 13

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 5 maart 2024, pagina 102, onder het kopje ‘zaakgericht verhoor’, vijfde alinea.

Voetnoot 14

Proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig van 14 november 2013, pagina 127, onder het kopje ‘forensisch onderzoek (foto’s 6 t/m 19)’, pagina 128 onder het kopje ‘resume’ vierde regel en pagina 129, alinea 1.

Voetnoot 15

Hoge Raad 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1653.