1.3
De rechtbank stelt verder vast dat in de uitspraak op bezwaar van 25 juni 2020 (hierna: het bestreden besluit) niet geheel aan het beroep van eiseres tegemoet is gekomen. De rechtbank zal daarom het beroep voortzetten, zoals ook verzocht door eiseres in haar brief van 21 juli 2020. Daarbij geldt dat de aan eiseres toegekende dwangsom en proceskostenvergoeding voor het bezwaar niet in geschil zijn, zoals volgt uit het nadere stuk van eiseres van 25 maart 2021. Hierover is geen beslissing meer nodig.
2. Inhoudelijk geldt het volgende.
3. Eiseres heeft op 14 juni 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bedrijfsgebouw met kantoor voor de op- en overslag van goederen in de nabijheid van de [adres] in Rotterdam (bekend onder de naam [naam logistiek distributiecentrum] ). Als geschatte bouwkosten heeft eiseres € 5.121.900,- exclusief omzetbelasting opgegeven.
Op de aanvraag is de “Verordening leges omgevingsvergunning 2018” (hierna: Verordening) van de gemeente Rotterdam van toepassing.
4.1
Bij de beoordeling van deze grond is het volgende wettelijk kader van belang.
Op grond van artikel 2 van de Verordening worden onder de naam ‘leges omgevingsvergunning’ rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Verordening, worden – voor zover van belang – de leges omgevingsvergunning geheven naar de heffingsmaatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 1.5 van de Tarieventabel luidt:
Indien een aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning betrekking heeft op een project waarvoor de aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van de applicatie Blitts, wordt het overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.1 tot en met 1.3 berekende bedrag aan leges verlaagd met een bedrag ter hoogte van 50% van de verschuldigde bouwleges.
4.3
Verweerder heeft uiteengezet dat de onlineapplicatie Blitts bedoeld is voor vergunningaanvragen van limitatief opgesomde kleinere verbouwingen. Het gaat om vergunningen voor dakkapellen, aanbouw, bijbouw, erfafscheiding, kozijn of gevelwijziging, dakraam, zonnepaneel en asbestmelding. Via de applicatie kan in enkele stappen een omgevingsvergunning worden aangevraagd en dankzij dit voorwerk heeft de gemeente minder werk, minder kosten en kan de gemeente de vergunningaanvraag aanzienlijk sneller afhandelen, aldus verweerder.
1.2
De omzetbelasting en de kosten van het verwerven van de grond maken geen deel uit van de totale bouwkosten.
In de toelichting op de Verordening staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Artikelsgewijs
Artikel 1.1 Tarieventabel
Bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt de hoogte van de verschuldigde leges bepaald aan de hand van de in artikel 1.1.1 vastgelegde objectieve prijsbepalingsmethodiek. Daarbij gaat het altijd om de prijs die van toepassing is op de bedrijfsmatige realisatie van het aangevraagde bouwplan. Dit betekent dat het niet relevant is of de werkzaamheden door een aannemer of in eigen beheer worden uitgevoerd, dat niet relevant is of sprake is van een tijdelijke of een permanente bouwactiviteit, dat niet relevant is of gebruik wordt gemaakt van nieuwe of van tweedehands materialen en dat alle als bouwactiviteit te duiden objecten onder deze regeling vallen. (…).”
Verweerder hanteert bij de beoordeling de Richtlijn berekening bouwkosten als grondslag voor de bouwleges (hierna: Richtlijn). Daarin staat onder meer:
“Binnen de Gemeente Rotterdam wordt een richtlijn gehanteerd voor het bepalen van de Bouwkosten die de maatstaf zijn voor de heffing van bouwleges. De bouwkosten zoals opgenomen in Verordening leges omgevingsvergunning worden omschreven in de NEN 2699 (investerings- en exploitatiekosten van onroerende zaken bedoeld voor de informatieoverdracht van kosten en kwaliteitgegevens).
De bouwkosten kunnen op diverse manieren worden begroot, de begroting dienen te voldoen aan de hierboven genoemde normen. De begroting opgesteld conform de STABU-codering (gebaseerd op de STABU bestekssystematiek) voldoet hieraan. Een andere benaming voor deze begrotingsmethodiek is een zgn. MAMO-begroting (Materiaal, Arbeid, Materieel, Onderaanneming) en bestaat uit gedetailleerde / onderbouwde begrotingsregels. Met deze begroting kan men de inschrijfbegroting van de aannemer controleren op regelniveau. De voor leges opgegeven bouwkosten worden inhoudelijk gecontroleerd op prijsniveau en compleetheid. De hieronder opgenomen lijst is indicatief opgesteld en dient als leidraad voor de controle van de opgegeven bouwkosten. De indeling van de lijst komt overeen met de reguliere opbouw van een aannemersbegroting. Aan het begin van elke regel zijn de bijbehorende hoofdstukken conform de STABU-codering opgenomen. (…)”
Daaronder volgt een opsomming van diverse bouwkosten, onderverdeeld in directe bouwkosten en indirecte bouwkosten. Tot slot wordt een omschrijving gegeven van niet tot de bouwkosten behorende kosten.
5.2
Uit het hiervoor weergegeven regelgevend kader volgt dat voor de hoogte van de leges bepalend is de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd, althans voor zover de werkzaamheden zijn omschreven in de NEN 2699-norm (en dus in de Richtlijn).
Dat verweerder leges mag heffen over bouwkosten die zijn gebaseerd op normbedragen (en niet op de echte bouwkosten) volgt onder meer uit de uitspraak van de Hoge Raad van 10 mei 2019. ECLI:NL:HR:2019:689.
6. Op verweerder rust vervolgens de bewijslast dat hij de bouwkosten waarop de aanslag is gebaseerd niet te hoog heeft vastgesteld (vergelijk r.o. 6.4.3. van de uitspraak van Hof Amsterdam van 18 december 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4979).
7. Verweerder heeft bij zijn verweerschrift een berekening (‘Recapitulatie controle berekening leges’) door een kostenexpert overgelegd. Onduidelijk is echter waarop de daarin genoemde bedragen zijn gebaseerd. Zo staat onder “totaal bouwkundige werken” een bedrag van € 8.008.849,-, zonder een nadere uitsplitsing of onderbouwing daarvan. Verder zijn de genoemde indirecte bouwkosten op deze niet onderbouwde kosten van bouwkundige werken gebaseerd, zodat de rechtbank deze kosten van € 320.354,- evenmin kan volgen.
Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat bij de berekening uit is gegaan van de door eiseres overgelegde aannemingsovereenkomst, maar daarop moet volgens verweerder een drietal correcties worden toegepast om de overeengekomen aanneemsom marktconform te maken. In de berekening staat daarover het volgende:
“- de dakisolatie lijkt niet afgeprijsd in de begroting;
- - de opslagen AK, W & R wijken teveel af van normaal economische bouwverkeer;
- - kortingen ed worden niet meegenomen.”
7.1
Eiseres bestrijdt dat de dakisolatie niet is meegenomen in de begroting en wijst erop dat op pagina 20 en 21 van de kostenonderbouwing een uitgebreide opgave staat van de kosten van dakbedekkingen en ramen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiertegenover ter zitting onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waar nu uit blijkt dat de kosten van dakisolatie niet zijn meegenomen, terwijl eiseres een uitgebreide en gedetailleerde kostenonderbouwing heeft overgelegd.
Daarnaast is in de berekening van verweerder als opslag voor de berekening van de indirecte kosten een percentage van (in totaal) 4 % genomen. Dit is lager dan waarvan in de aannemingsovereenkomst is uitgegaan. Daarin is namelijk voor Algemene kosten (AK) een percentage van 5,5 % aangehouden en voor Winst en Risico (W&R) een percentage van
1,5 %. In totaal dus 7 %, hoger dan waar verweerder in zijn berekening vanuit gaat. Dan valt niet in te zien waarom de in de aannemingsovereenkomst aangehouden opslagen te laag en niet marktconform zouden zijn. Dat 1,5 % voor W&R niet marktconform is, zoals ter zitting door verweerder betoogd, heeft verweerder met een enkele verwijzing naar een percentage van 5 à 6 % dat het Economisch instituut voor de bouw hiervoor zou aanhouden, onvoldoende onderbouwd.
Tot slot is evenmin duidelijk geworden waar de door verweerder bedoelde korting uit is af te leiden. In de aannemingsovereenkomst staat nergens vermeld dat er een korting wordt gegeven en ook in de kostenonderbouwing is hierover niets terug te vinden. Dat er desondanks toch sprake van is, zoals verweerder stelt, volgt de rechtbank niet.
De slotsom is dan dat verweerder met de door hem overgelegde berekening niet aannemelijk maakt dat de in aanmerking te nemen bouwkosten € 8.329.804,- zijn, omdat hij onvoldoende heeft onderbouwd hoe vanuit de aannemingsovereenkomst van eiseres uit wordt gekomen op dit bedrag.
8. Omdat verweerder niet in zijn bewijslast is geslaagd, beoordeelt de rechtbank of eiseres de door haar voorgestane bouwkosten aannemelijk maakt. Dat is het geval.
Eiseres heeft een aannemingsovereenkomst overgelegd met daarbij een gedetailleerde kostenonderbouwing, waarin verweerder zich, op een drietal onvoldoende onderbouwde punten na, in kan vinden. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten dat de tussen twee onafhankelijke marktpartijen overeengekomen aanneemsom van € 7.950.000,- niet marktconform is.
9. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit moet worden vernietigd en de rechtbank zal de grondslag voor de legesheffing vaststellen op € 7.950.000,-.
Een heffingsmaatstaf van € 7.950.000,- leidt op basis van de Tarieventabel tot een aanslag van € 155.187,43.
10. Eiseres verzoekt verder tot een schadevergoeding, omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
11. Op grond van vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 19 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, geldt dat de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien zij niet binnen twee jaar nadat door verweerder het bezwaarschrift is ontvangen uitspraak doet. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Bijzondere omstandigheden om daarvan af te wijken zijn hier niet aan de orde. Daarbij geldt dat in dit geval geen aanleiding bestaat om de redelijke termijn te verlengen vanwege de uitbraak van het coronavirus en de ter bestrijding van dat virus genomen maatregelen. Dit is voor deze rechtbank enkel het geval bij beroepen ingediend in de periode van 1 december 2020 en 1 juni 2021 (vergelijk r.o. 7.3 van de uitspraak van deze rechtbank van 14 juni 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:5357) en dat is met dit beroep niet het geval.
12. Het bezwaarschrift is op 8 januari 2019 door verweerder ontvangen, terwijl de onderhavige uitspraak wordt gedaan op 5 juli 2021. Daarom is de redelijke termijn met ruim vijf maanden overschreden, waarbij de totale overschrijding naar boven wordt afgerond. Uitgaande van deze overschrijding heeft eiseres recht op een schadevergoeding van € 500,-. De overschrijding is geheel aan verweerder te wijten, want de behandeling van het bezwaar heeft bijna anderhalf jaar geduurd, terwijl de behandeling van het beroep iets meer dan een jaar heeft geduurd. Verweerder moet daarom de schadevergoeding betalen.
13. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
De proceskosten van het bezwaar zijn al eerder door verweerder vergoed.