Rechtbank Rotterdam, eerste aanleg - enkelvoudig bestuursrecht overig

ECLI:NL:RBROT:2025:12328

Op 3 October 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is ROT 25/6995, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBROT:2025:12328. De plaats van zitting was Rotterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
ROT 25/6995
Datum uitspraak:
3 October 2025
Datum publicatie:
21 October 2025

Indicatie

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dat betekent dat verzoeker gedurende de bezwaarfase geen bijstandsuitkering krijgt. De verblijfsvergunning van verzoeker is bij besluit van 22 november 2021 met terugwerkende kracht ingetrokken tot en met 20 juli 2021. Met de Afdelingsuitspraak van 10 juni 2024 is deze intrekking onherroepelijk geworden. Verzoeker had dan ook geen verblijfstitel meer. Ten tijde van het bestreden besluit mocht verweerder daar vanuit gaan. Er is daarom geen sprake van gelijkstelling met een Nederlander als bedoeld in artikel 11 van de Participatiewet. Het feit dat verzoeker een aanvraag om een EU-verblijfsrecht heeft ingediend maakt dit niet anders. Deze aanvraag is pas gedaan op 20 augustus 2025 en valt buiten de te beoordelen periode van 10 juni 2024 tot en met 10 augustus 2025. Dat de beslissing op bezwaar een volledige heroverweging ex-nunc behelst leidt, anders dan de gemachtigde van verzoeker op zitting heeft betoogd, niet tot verruiming van de te beoordelen periode. Omdat verzoeker geen rechthebbende meer was in de zin van artikel 11 van de Pw, diende de SVB de AIO-aanvulling van verzoeker in te trekken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 25/6995

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 oktober 2025 in de zaak tussen
[verzoeker], uit Rotterdam, verzoeker,

(gemachtigde: mr. S. Karkache),

en

de Sociale verzekeringsbank, de SVB,

(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding
1.1.

Met het besluit van 10 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de SVB het recht op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) met ingang van 10 juni 2024 ingetrokken en een bedrag van € 13.773,47 (de betaalde AIO over de periode van juni 2024 tot en met mei 2025) van verzoeker teruggevorderd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

1.2.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de tolk [naam 2] en de gemachtigde van de SVB.

Overwegingen

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?

2.1.

Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1953 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.

2.2.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft aan verzoeker een verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsvergunning Mensenhandel verleend voor de periode van 3 juni 2021 tot 3 juni 2022. De officier van Justitie heeft op 20 juli 2021 besloten om geen vervolging in te stellen. Bij besluit van 22 november 2021 heeft de IND de verblijfsvergunning ingetrokken omdat de hieraan verbonden beperking is komen te vervallen door het sepot van de officier van Justitie. Bij besluit van 25 mei 2023 heeft de IND het bezwaar van verzoeker tegen de intrekking ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 april 2024 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 mei 2023 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven (ECLI:NL:RBROT:2024:3796). Bij uitspraak van 10 juni 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) deze uitspraak bevestigd. De intrekking van de verblijfsvergunning is daarmee onherroepelijk geworden.

2.3.

Bij het bestreden besluit heeft de SVB de AIO-aanvulling met ingang van 10 juni 2024 ingetrokken en de betaalde AIO over de periode van juni 2024 tot en met mei 2025 van verzoeker teruggevorderd.

2.4.

Op 20 augustus 2025 heeft verzoeker een aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit een verblijfsrecht op grond van artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie blijkt, ingediend.

Wat vindt verzoeker?

3. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat aan hem alsnog een AIO-aanvulling wordt toegekend. Volgens verzoeker herleeft zijn recht op AIO door de aanvraag om een

EU-verblijfsrecht. Omdat sprake is van een ex-nunc beoordeling in bezwaar, dient de SVB deze nieuwe aanvraag bij haar beoordeling te betrekken.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Connexiteitsvereiste

5. In het verweerschrift heeft de SVB zich op het standpunt gesteld dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verzoeker niet, althans niet tijdig, bezwaar heeft ingediend tegen het bestreden besluit. De voorzieningenrechter stelt vast dat bij het verzoek tot voorlopige voorziening een kopie is gevoegd van het bezwaar dat verzoeker stelt te hebben ingediend bij de SVB. Ook de SVB heeft (tijdig) kennis kunnen nemen van dit afschrift, nu dit door de rechtbank is doorgezonden. Indien de SVB meent dat geen sprake is van een tijdig ingediend bezwaar, kan dit in de beslissing op bezwaar worden gemotiveerd. In het kader van het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening zal de voorzieningenrechter niet vooruitlopen op deze beoordeling en ervan uit gaan dat is voldaan aan het connexiteitsvereiste.

Is er een spoedeisend belang?

6. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft. Met de maandelijkse algemene ouderdomswet uitkering van € 61,11 kan hij de huur niet betalen. Verzoeker stelt een huurachterstand van vier maanden te hebben opgebouwd en dat het ernaar uit ziet dat door deze schuld een ontruiming zal worden gelast. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang en zal de zaak daarom inhoudelijk beoordelen.

Beoordelingskader

7. De relevante wet- en regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.

Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af?

8.1.

De te beoordelen periode loopt van 10 juni 2024 tot en met 10 augustus 2025, de datum van het intrekkingsbesluit.

8.2.

Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4212) mag de bijstandsverlenende instantie uitgaan van de juistheid van de verblijfsrechtelijke informatie zoals deze wordt verstrekt door de IND. Het is immers de primaire verantwoordelijkheid van de IND om te beoordelen of vreemdelingen rechtmatig in Nederland verblijven. De SVB heeft op grond van vaste rechtspraak een eigen verantwoordelijkheid om het rechtstreekse werkende Unierecht toe te passen en dus een onderzoeksplicht of aan het Unierecht een verblijfsrecht kan worden ontleend, tenzij de IND dit in een rechtens onaantastbaar besluit heeft vastgesteld (zie uitspraak van de Raad van 6 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2627). Het SVB heeft meerdere malen telefonisch en per brief navraag gedaan bij de IND, waarbij de IND bij brief van 4 juli 2025 kenbaar heeft gemaakt dat verzoeker vanaf 25 mei 2023 verblijfscode 98 (geen verblijfsrecht in Nederland) heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de SVB daarmee aan zijn onderzoeksplicht voldaan.

8.3.

De verblijfsvergunning van verzoeker is bij besluit van 22 november 2021 met terugwerkende kracht ingetrokken tot en met 20 juli 2021. Met de Afdelingsuitspraak van 10 juni 2024 is deze intrekking onherroepelijk geworden. Verzoeker had dan ook geen verblijfstitel meer. Ten tijde van het bestreden besluit mocht verweerder daar vanuit gaan. Er is daarom geen sprake van gelijkstelling met een Nederlander als bedoeld in

artikel 11 van de Participatiewet (Pw). Het feit dat verzoeker een aanvraag om een

EU-verblijfsrecht heeft ingediend maakt dit niet anders. Deze aanvraag is pas gedaan op

20 augustus 2025 en valt buiten de te beoordelen periode van 10 juni 2024 tot en met 10 augustus 2025. Dat de beslissing op bezwaar een volledige heroverweging ex-nunc behelst leidt, anders dan de gemachtigde van verzoeker op zitting heeft betoogd, niet tot verruiming van de te beoordelen periode. Omdat verzoeker geen rechthebbende meer was in de zin van artikel 11 van de Pw, diende de SVB de AIO-aanvulling van verzoeker in te trekken.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker gedurende de bezwaarfase geen bijstandsuitkering krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2025.

De voorzieningenrechter is verhinderd om

de uitspraak te ondertekenen

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Bijlage: wettelijk kader

Participatiewet

Op grond van artikel 11, derde lid, onder b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.

Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ

Op grond van artikel 1, eerste lid, onder b, wordt voor de toepassing van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of, buiten die termijn, in geval artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000.

Op grond van artikel 1, tweede lid, onder a, eindigt de gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, zodra de onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is beslist.

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Op grond van artikel 21, eerste lid heeft iedere burger van de Unie het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.

Vreemdelingenwet 2000

Op grond van artikel 8, aanhef en onder e, heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.