RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaak tussen
[eiser], uit [plaatsnaam], eiser
(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
de minister van Financiën
(gemachtigde: mr. H. Polat).
Samenvatting
1. De minister heeft de aanvraag van eiser om overname van geldschulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) gedeeltelijk afgewezen. Het bezwaar daartegen heeft de minister niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dat terecht gedaan. Het beroep is ongegrond.
Procesverloop
Procesverloop
2. Met het besluit van 13 maart 2023 heeft de minister de aanvraag van eiser om overname van geldschulden gedeeltelijk afgewezen op grond van de Wht.
2.1.
Met het besluit van 14 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het besluit van 13 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft beroep op de zitting van 14 april 2025 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Overwegingen
Overwegingen
3. Eiser is gedupeerde van de toeslagenaffaire. Hij heeft een aanvraag gedaan om overname van geldschulden op grond van de Wht.
4. Met het besluit van 13 maart 2023 heeft de minister de aanvraag van eiser gedeeltelijk afgewezen. De gemachtigde van eiser heeft op 15 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. In het bestreden besluit heeft de minister een ambtshalve beoordeling opgenomen over de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag.
5. Eiser betoogt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. In het kader van de hersteloperatie wordt eiser bedolven onder stukken van de Dienst Toeslagen en de minister. Het was voor hem niet duidelijk dat de brief van 13 maart 2023 een beschikking was waartegen hij bezwaar kon instellen. Eiser heeft dit besluit op 13 mei 2023 aan zijn gemachtigde gestuurd, die vervolgens op 15 mei 2023 een bezwaarschrift heeft ingediend. Eiser vindt ook dat hij ten onrechte niet is gehoord. Verder betoogt eiser dat het bezwaarschrift tevens moet worden opgevat als een herzieningsverzoek op grond van artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Eiser heeft tot slot beroepsgronden aangevoerd tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag om geldschulden over te nemen.
6. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken vanaf de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt. (Voetnoot 1) Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. (Voetnoot 2) Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. (Voetnoot 3)
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. De laatste dag van de bezwaartermijn was 24 april 2023. De minister heeft het bezwaarschrift pas daarna, op 17 mei 2023, ontvangen. De enkele omstandigheid dat eiser ook andere besluiten ontvangt in het kader van de hersteloperatie, betekent niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. In het besluit van 13 maart 2023 staat duidelijk vermeld voor welke datum en op welke wijze een bezwaarschrift kan worden ingediend. De minister mocht afzien van het horen van eiser, omdat niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht. Er was dus redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. (Voetnoot 4) Deze beroepsgronden slagen niet.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister niet bevoegd tot een ambtshalve beoordeling van het besluit van 13 maart 2023. (Voetnoot 5) De ambtshalve beoordeling moet daarom worden begrepen als een nadere uitleg over het besluit van 13 maart 2023. Omdat geen sprake is van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid en de uitleg ook geen rechtsgevolg heeft, is de ambtshalve beoordeling geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De beroepsgronden van eiser die tegen de ambtshalve beoordeling zijn gericht, kunnen daarom niet slagen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister ook niet bevoegd tot herziening van het besluit van 13 maart 2023 op grond van artikel 21a van de Awir. Op grond van die bepaling kan de Dienst Toeslagen een tegemoetkoming herzien in het voordeel van de belanghebbende. Een tegemoetkoming is in de Awir gedefinieerd als een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling. (Voetnoot 6) De minister en de Dienst Toeslagen zijn niet hetzelfde bestuursorgaan. Het besluit van 13 maart 2023 gaat ook niet over een tegemoetkoming in de zin van Awir, maar is gebaseerd op artikel 4.1 van de Wht. Het betoog van eiser hierover kan daarom niet slagen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr.I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.