Op 30 July 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van socialezekerheidsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is ROT 25/1867, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBROT:2025:9225. De plaats van zitting was Rotterdam.
Indicatie
Beroepen ‘niet tijdig beslissen’ (ntb) UWV-zaken. De rechtbank stelt in deze uitspraak de nadere beslistermijn en hoogte van de dwangsom vast die zij als uitgangspunt zal hanteren bij beroepen ntb in zaken waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is. De rechtbank maakt daarbij een onderscheid tussen beroepen die zijn ingediend door werknemers en beroepen die zijn ingediend door werkgevers. Bij een gegrond beroep ntb dient het UWV een besluit bekend te maken binnen 30 weken voor werknemersberoepen en binnen 40 weken voor werkgeversberoepen, gerekend vanaf de datum waarop de rechtbank het beroep ntb heeft ontvangen. Deze beslistermijn voldoet aan het criterium dat de beslistermijn niet onnodig lang en niet onrealistisch kort is. De hoogte van de nadere dwangsom bepaalt zij daarbij overeenkomstig het landelijk beleid van de rechtbanken op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank zal dit uitgangspunt pas toepassen bij beroepen ntb die ná deze uitspraak zijn ingesteld. Voor de al aanhangige beroepen ntb hanteert de rechtbank als uitgangspunt dat het UWV in die zaken een besluit bekend moet maken binnen acht weken voor werknemersberoepen en binnen 18 weken voor werkgeversberoepen, gerekend vanaf de dag na het verzenden van de uitspraak in die zaken. De hoogte van de dwangsom wordt daarbij bepaald op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. In deze zaak is het laatst vermelde uitgangspunt van toepassing.
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2025 in de zaak tussen
[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,
(gemachtigde: mr. C. Nobel en mr. W. Smith).
Samenvatting
Bij het UWV is sprake van een structureel tekort aan verzekeringsartsen. Hierdoor is het voor het UWV niet mogelijk om in alle zaken waarin voor een zorgvuldige beslissing een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, tijdig een besluit te nemen. Belanghebbenden dienen beroepen ‘niet tijdig beslissen’ (ntb) in om de besluitvorming bij het UWV in hun zaak te versnellen. De wet schrijft voor dat de rechtbank bij een gegrond beroep ntb een nadere beslistermijn bepaalt van in beginsel twee weken na het verzenden van de uitspraak. De rechtbank oordeelt dat gelet op de door het UWV ter zitting beschreven problematiek aanleiding is een andere beslistermijn te bepalen. De rechtbank stelt in deze uitspraak de nadere beslistermijn en hoogte van de dwangsom vast die zij als uitgangspunt zal hanteren bij beroepen ntb in zaken waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is. De rechtbank maakt daarbij een onderscheid tussen beroepen die zijn ingediend door werknemers en beroepen die zijn ingediend door werkgevers. Bij een gegrond beroep ntb dient het UWV een besluit bekend te maken binnen 30 weken voor werknemersberoepen en binnen 40 weken voor werkgeversberoepen, gerekend vanaf de datum waarop de rechtbank het beroep ntb heeft ontvangen. Deze beslistermijn voldoet aan het criterium dat de beslistermijn niet onnodig lang en niet onrealistisch kort is. De hoogte van de nadere dwangsom bepaalt zij daarbij overeenkomstig het landelijk beleid van de rechtbanken op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank zal dit uitgangspunt pas toepassen bij beroepen ntb die ná deze uitspraak zijn ingesteld. Voor de al aanhangige beroepen ntb hanteert de rechtbank als uitgangspunt dat het UWV in die zaken een besluit bekend moet maken binnen acht weken voor werknemersberoepen en binnen 18 weken voor werkgeversberoepen, gerekend vanaf de dag na het verzenden van de uitspraak in die zaken. De hoogte van de dwangsom wordt daarbij bepaald op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. In deze zaak is het laatst vermelde uitgangspunt van toepassing.
Procesverloop
Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Met de brief van 10 oktober 2024 heeft eiseres het UWV in gebreke gesteld. De rechtbank heeft op 14 februari 2025 het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvangen.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het UWV.
Beoordeling door de rechtbank
1. Als een bestuursorgaan niet tijdig beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. (Voetnoot 1)
2. Partijen zijn het erover eens dat het UWV niet binnen de geldende termijnen (Voetnoot 2) heeft beslist op de aanvraag om een herbeoordeling van 12 december 2023 van eiseres. Eiseres heeft het UWV in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan op 11 oktober 2024 door het UWV zijn meer dan twee weken verstreken. Niet gebleken is dat het UWV alsnog op de aanvraag heeft beslist. Het beroep is daarom gegrond.
Vaststelling nadere beslistermijn
3. Bij een gegrond beroep ntb moet de rechtbank bepalen binnen welke termijn het UWV alsnog een besluit bekend moet maken. Het wettelijke uitgangspunt hiervoor is een termijn van twee weken na de dag van het verzenden van de uitspraak. (Voetnoot 3) In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn of een andere voorziening treffen. (Voetnoot 4) Naar vaste rechtspraak moet deze andere termijn niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort zijn. (Voetnoot 5) Van een onrealistisch korte nadere beslistermijn is sprake als het bestuursorgaan binnen die termijn niet in staat is een beslissing te nemen met de vereiste mate van zorgvuldigheid. (Voetnoot 6) Van een onnodig lange nadere beslistermijn is sprake als het bestuursorgaan door maatregelen te nemen ook binnen een kortere termijn een zorgvuldige beslissing zou kunnen nemen.
3.1.
Bij het UWV is sprake van een structureel tekort aan verzekeringsartsen. Hierdoor is het voor het UWV niet mogelijk om in alle zaken waarin voor een zorgvuldige beslissing een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, tijdig een besluit te nemen. Dit probleem doet zich landelijk voor en kan niet op korte termijn worden opgelost. Het UWV heeft hiervoor ook al de nodige aandacht gevraagd aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). (Voetnoot 7)
3.2.
Het UWV heeft op de zitting toegelicht dat de omvang van de problematiek per UWV-kantoor verschilt en heeft de huidige situatie bij het kantoor Rotterdam beschreven. Daar is een tekort aan verzekeringsartsen op de afdeling belast met het nemen van primaire beschikkingen (de primaire afdeling) van 30 fte en op de bezwaar- en beroepsafdeling van 7,1 fte. Weliswaar geldt voor de bezwaar- en beroepsafdeling een minder groot verzekeringsartsentekort dan voorgaande jaren, maar gelet op de aanhoudende tekorten kan de achterstand van voorgaande jaren niet worden ingelopen en zal deze dus alsmaar toenemen.
In de primaire fase werd voorheen geen onderscheid gemaakt in prioritering tussen de verschillende soorten zaken. Inmiddels wordt door de grote toename van aanvragen en verzoeken om (her)beoordeling in de primaire fase een prioritering gemaakt. Daarbij wordt voorrang gegeven aan schrijnende situaties (bijvoorbeeld zaken met schulden- of woningproblematiek) en procedures die gaan om een (mogelijk) recht voor verzekerden (werknemers) op een uitkering. De verzoeken van werkgevers om een (her)beoordeling van het recht op een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) op grond van de Wet WIA hebben een lagere prioriteit ten opzichte van de zaken waarin iemand geen inkomen of recht op een uitkering heeft. De reden hiervoor is dat de door de werkgever afgedragen premie, bij een gegrond bezwaar of beroep, met terugwerkende kracht per de datum van aanvraag aan de werkgever wordt terugbetaald. De afdeling bezwaar en beroep maakte voorheen evenmin onderscheid in prioritering van de zaken, maar geeft nu voorrang aan beroepen ntb en schrijnende situaties.
Momenteel is 50% van de instroom aan beroepen een beroep ntb. Dat was in voorgaande jaren 20%. Daarbij is de verwachting dat de instroom aan beroepen ntb na oktober 2025 zelfs tot 80% zal oplopen, doordat dan het inhuren van verzekeringsartsen via zzp-constructies, verantwoordelijk voor ongeveer 20% van de beoordeling op landelijk niveau, stopt. (Voetnoot 8)
De behandelduur van een zaak bij de afdeling bezwaar en beroep bedraagt nu gemiddeld tussen één jaar en anderhalf jaar. Voor de primaire afdeling zijn geen exacte cijfers bekend, maar is die duur in elk geval niet korter. De zaken waaraan voorrang wordt gegeven, gaan uiteraard sneller, maar hoe meer zaken voorrang krijgen, des te langer wordt de behandelduur van de overige zaken. Om die reden wordt binnen het UWV intern beraad gevoerd over of de prioritering voor zaken waarin een beroep ntb is ingediend, nog langer houdbaar is.
Het UWV heeft landelijk van januari 2025 tot juni 2025 bijna € 5,5 miljoen aan dwangsommen verbeurd, waarvan € 1,5 miljoen voor rekening van kantoor Rotterdam (samen met kantoor Breda) is gekomen.
3.3.
Gelet op de door het UWV geschetste stand van zaken bij kantoor Rotterdam is sprake van een bijzonder geval (Voetnoot 9) dat aanleiding geeft een andere beslistermijn te bepalen dan de wettelijke beslistermijn van twee weken. Hoewel het zeer onwenselijk is dat wettelijke beslistermijnen worden overschreden en belanghebbenden lang op beslissingen in hun zaak moeten wachten, is het zinloos een beslistermijn te stellen die het UWV evident niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan, met als resultaat dat verbeurde dwangsommen tot hoge bedragen kunnen oplopen en worden betaald met publieke middelen. (Voetnoot 10) Bovendien ondermijnt dit de geloofwaardigheid in de rechtstaat: de mate waarin de bestuursrechter effectief rechtsbescherming kan bieden, hangt immers mede af van de naleving van rechterlijke uitspraken door de overheid. (Voetnoot 11) Hoewel het UWV in deze zaak geen beroep op overmacht doet, (Voetnoot 12) zodat de rechtbank aan een beoordeling daarvan niet toekomt, is het duidelijk dat het UWV niet onwillig is om binnen de wettelijke beslistermijnen een besluit bekend te maken. Het UWV getroost zich grote inspanningen, maar dit biedt vanwege de geschetste problematiek geen zicht op het verkorten van de gemiddelde behandelduur. De rechtbank ziet aanleiding de volgende nadere beslistermijn vast te stellen die zij als uitgangspunt zal hanteren bij beroepen ntb in zaken waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is.
3.4.
Na gegrondverklaring van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een primair besluit of een besluit op bezwaar dient het UWV alsnog een besluit bekend te maken binnen 30 weken bij een werknemersberoep en binnen 40 weken bij een werkgeversberoep, gerekend vanaf de datum waarop de rechtbank het beroep ntb heeft ontvangen. Indien deze termijn op het moment van de uitspraak van de rechtbank is verstreken, dient het UWV binnen de wettelijke termijn van twee weken na de dag van het verzenden van de uitspraak alsnog het besluit bekend te maken. Als in een individueel geval bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan een andere beslistermijn of dwangsom worden bepaald.
3.5.
De rechtbank vindt het redelijk bij de nadere beslistermijn een onderscheid te maken tussen werknemers- en werkgeversberoepen. Bij aanvragen van werknemers gaat het over hun recht op uitkering en daarmee ook over hun inkomenszekerheid. Bij aanvragen van werkgevers gaat het om de verlaging van werknemerslasten, waarbij het UWV ter zitting heeft toegelicht dat bij een geslaagd inhoudelijk beroep van de werkgever de premies met terugwerkende kracht tot aan het moment van de aanvraag aan de werkgever worden terugbetaald.
3.6.
Voor de aanvang van de beslistermijn sluit de rechtbank aan bij het moment waarop de rechtbank het beroep ntb heeft ontvangen, waarmee ook de wettelijke termijn van acht weken die de rechtbank heeft om te beslissen op het beroep ntb in de beslistermijn is verdisconteerd. (Voetnoot 13) Dit geeft de belanghebbende meer zicht op de termijn waarbinnen het UWV alsnog een besluit bekend dient te maken. Dit aanvangsmoment sluit daarnaast aan bij de toelichting van het UWV ter zitting dat de ontvangstdatum van het beroep ntb voor het UWV het moment is waarop de zaak actief in behandeling wordt genomen als dit nog niet is gebeurd.
3.7.
Een nadere beslistermijn van 30 weken voor werknemersberoepen en 40 weken voor werkgeversberoepen, gerekend vanaf de datum waarop de rechtbank het beroep ntb heeft ontvangen, voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan het criterium dat de beslistermijn niet onnodig lang en niet onrealistisch kort is. Het UWV heeft toegelicht dat de beslistermijn in de bezwaarfase tenminste één jaar (52 weken) is en dat deze termijn voor de primaire fase niet korter is. Met de vastgestelde nadere beslistermijn dient het UWV in de primaire fase bij werknemersberoepen enigszins sneller te beslissen dan de gemiddelde behandelduur van tenminste 52 weken. Zo zal in geval van een beroep ntb in de primaire fase bij een wettelijke beslistermijn van acht weken en een termijn van twee weken ingebrekestelling de verwachte behandelduur in totaal worden beperkt tot 40 weken voor werknemersberoepen. Deze aanscherping ten opzichte van de gemiddelde behandelduur vindt de rechtbank gerechtvaardigd vanwege het zwaarwegende belang van werknemers om te weten of zij recht hebben op een uitkering en daarmee of sprake is van inkomenszekerheid. De rechtbank vindt de nadere beslistermijn daarbij niet onrealistisch kort in het licht van de onder 3.2. geschetste huidige stand van zaken bij UWV-kantoor Rotterdam. Door met de nadere beslistermijn geen onderscheid te maken tussen de primaire fase en de bezwaarfase en wel tussen werknemers- en werkgeversberoepen, heeft het UWV enige ruimte om met capaciteit te schuiven en interne werkprocessen aan te passen ter verbetering van de efficiëntie.
4. Een rechterlijke dwangsom heeft tot doel dat de rechter het bestuursorgaan een effectieve prikkel oplegt om een besluit alsnog binnen de nadere termijn bekend te maken. De wetgever heeft de rechter daarom ruimte gegeven om de hoogte van de dwangsom te bepalen, zodat deze kan worden afgestemd op de omstandigheden van het geval, en leidt tot een effectieve prikkel om het besluit alsnog binnen de gestelde nadere termijn bekend te maken. (Voetnoot 14)
4.1.
Uit de toelichting van het UWV ter zitting is gebleken dat het instellen van een beroep ntb, vanwege het financiële aspect ervan, vooralsnog ertoe leidt dat de betreffende zaak met prioriteit wordt behandeld. Het UWV heeft er daarbij ook op gewezen dat de prioriteit die aan deze zaken wordt gegeven, betekent dat de behandeling van zaken waarin geen beroep ntb is ingediend, langer op zich laat wachten. Van een beroep ntb gaat dus vooralsnog voor het UWV in een individueel geval een prikkel uit om sneller te beslissen. Aan de wenselijkheid van deze prikkelwerking kan worden getwijfeld omdat het in het geheel aan zaken nadelig uitpakt voor degenen die geen beroep ntb hebben ingediend. Daarnaast is het onduidelijk hoe lang deze versnelde behandeling in het individuele geval voor het UWV nog haalbaar zal zijn, gezien de onder 3.2. beschreven behandelduur, het oplopende tekort aan verzekeringsartsen en de hoge instroom aan zaken. Naar het oordeel van de rechtbank is het echter aan de wetgever om hier desgewenst verandering in te brengen. De wetgever kan immers bepalen dat de dwangsomregeling buiten toepassing blijft in zaken waarin voor een zorgvuldige beslissing een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is. Uit Kamerstukken blijkt dat de minister van SZW naar aanleiding van het rapport van de onafhankelijke commissie toekomst arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) (Voetnoot 15) op dit moment de mogelijkheid onderzoekt om in deze zaken de dwangsomprocedure buiten werking te stellen. De rechtbank acht het aangewezen dat de minister van SZW bij dit onderzoek grote voortvarendheid betracht.
4.2.
De nadere beslistermijn die de rechtbank heeft vastgesteld, wijkt af van de beslistermijnen die deze rechtbank in eerdere beroepen ntb in zaken van het UWV heeft vastgesteld en die varieerden tussen de twee weken en vier maanden, gerekend vanaf de dag na het verzenden van de uitspraak. Het UWV wordt met de onder 3.4 weergegeven nadere beslistermijn in de gelegenheid gesteld binnen een realistische termijn alsnog een besluit bekend te maken. Voor vaststelling van de dwangsom op een symbolisch bedrag, zoals het UWV ter zitting heeft verzocht, ziet de rechtbank daarom nu geen aanleiding. De hoogte van de dwangsom bepaalt de rechtbank, overeenkomstig het landelijke beleid van de rechtbanken, op € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Geen onmiddellijke toepassing voor al aanhangige beroepen ntb
5. De hiervoor weergegeven nadere beslistermijn geldt niet voor zaken waarin de belanghebbende voorafgaand aan de datum van deze uitspraak een beroep ntb heeft ingediend. In die zaken zal de rechtbank als uitgangspunt voor de nadere beslistermijn hanteren: acht weken bij werknemersberoepen en 18 weken bij werkgeversberoepen, gerekend vanaf de dag na het verzenden van de uitspraak. Hiermee zal het UWV voor de al ingediende beroepen ntb in sommige gevallen een kortere of langere beslistermijn hebben
dan bij toepassing van de onder 3.4. genoemde beslistermijn. De rechtbank acht dit echter onvermijdelijk om het UWV in staat te stellen de werkprocessen op de onder 3.4. genoemde beslistermijn te kunnen aanpassen. De hoogte van de dwangsom stelt de rechtbank daarbij vast op € 100,- per dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,.
5.1.
Omdat in deze zaak het beroep ntb is ingediend voorafgaand aan de datum van deze uitspraak, is in deze zaak het laatst vermelde uitgangspunt van toepassing. De rechtbank zal daarom bepalen dat het UWV binnen acht weken na de dag van het verzenden van deze uitspraak alsnog een beslissing op de aanvraag van eiseres bekend maakt. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
5.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat het UWV een dwangsom verbeurt als het de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Het UWV heeft op 16 december 2024 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond. Het UWV dient binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing te nemen en verbeurt een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,- indien het dat niet tijdig doet.
8. Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De vergoeding wordt begroot aan de hand van het puntensysteem van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en de zitting bijgewoond (1 punt). De waarde per punt is € 907,-. Zaken over het niet tijdig nemen van een besluit zijn volgens vaste rechtspraak (Voetnoot 16) van licht gewicht, zodat een wegingsfactor van 0,5 moet worden toegepast. De vergoeding bedraagt daarom € 907,- (2 x € 907,- x 0,5). Het UWV moet deze vergoeding betalen.
Beslissing
Beslissing
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
draagt het UWV op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
bepaalt dat het UWV eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
veroordeelt het UWV tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres;
bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 53,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, voorzitter, en mr. D. Haan en
mr. C.J. Wolswinkel, leden, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Voetnoot
Voetnoot 1
Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voetnoot 2
Te weten een termijn van acht weken, zie artikel 102, derde lid, van de Wet WIA.
Voetnoot 3
Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
Voetnoot 4
Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
Voetnoot 5
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346 en 6 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.
Voetnoot 6
Vergelijk de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 31 juli 2018, ECLI:NL:CBB:2018:505 en de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643.
Voetnoot 7
Zie hiervoor onder meer de brieven aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 21 mei 2024, Kamerstukken II 2023-2024, 26 488, nr. 756 en 11 juni 2025, Kamerstukken II 2024-2025, 26 448, nr. 846.
Voetnoot 8
Zie hiervoor de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 11 juni 2025, Kamerstukken II 2024-2025, 26 448, nr. 846.
Voetnoot 9
In de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
Voetnoot 10
Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560 en van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6560.
Voetnoot 11
Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6560 en de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.
Voetnoot 12
In de zin van artikel 4:15 van de Awb.
Voetnoot 13
Artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb.
Voetnoot 14
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560 en
26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.
Voetnoot 15
OCTAS, ‘Toekomst van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Meer aandacht, vertrouwen en zekerheid’ van 29 februari 2024.
Voetnoot 16
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 ECLI:NL:RVS:2025:1301 r.o. 21.3.