Rechtbank Rotterdam, eerste aanleg - enkelvoudig arbeidsrecht

ECLI:NL:RBROT:2023:175

Op 13 January 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van arbeidsrecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 9310958, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBROT:2023:175. De plaats van zitting was Rotterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
9310958
Datum uitspraak:
13 January 2023
Datum publicatie:
16 January 2023

Indicatie

wg heeft niet een zodanig zwaarwichtig belang heeft bij het wijzigen van de pensioenregeling van wn dat het belang van wn bij behoud van middelloonregeling daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Vordering wn toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam

zaaknummer: 9310958 CV EXPL 21-22488

datum uitspraak: 13 januari 2023

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

[eiseres01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,

eiseres,

gemachtigde: mr. A.F. Wilson,

tegen

CMA CGM N.V. ,

vestigingsplaats: Rhoon,

gedaagde,

gemachtigde: mr. L. van Luipen.

De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘CMA CGM’ genoemd.

1
Het verdere verloop van de procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

de tussenvonnis van 15 juli 2022 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;

de akte van CMA CGM met producties;

de akte van [eiseres01] .

Overwegingen

2
De verdere beoordeling
2.1.

De kantonrechter verwijst allereerst naar de inhoud van het tussenvonnis van

4 februari 2022 en het tussenvonnis van 15 juli 2022.

In die tussenvonnissen heeft de kantonrechter overwogen dat de beoordeling of CMA CGM de arbeidsvoorwaarde ‘pensioen’ van [eiseres01] mocht wijzigen moet plaatsvinden aan de hand van artikel 7:611 BW en de zogenoemde Stoof/Mammoet-toets. In het tussenvonnis van

15 juli 2022 heeft de kantonrechter de stelling van CMA CGM dat tussen partijen sprake is van een eenzijdig wijzigingsbeding als tardief gepasseerd. Uit de laatste akten van partijen blijkt dat zij het er over eens zijn dat tussen partijen sprake is van een eenzijdig wijzigingsbeding én uit de akte van [eiseres01] blijkt dat zij het ermee eens is dat getoetst moet worden aan artikel 7:613 BW, zodat de kantonrechter terugkomt op het oordeel dat er aan de hand van de Stoof/Mammoet- toets getoetst moet worden.

2.2.

Het eenzijdig wijzigingsbeding tussen partijen is opgenomen in het pensioenreglement van Nationale Nederlanden. Dit eenzijdig wijzigingsbeding luidt als volgt:

“Uw werkgever mag deze regeling veranderen of stoppen. Dat mag hij alleen als er sprake is van ingrijpende wijzigingen van omstandigheden of zwaarwegend belang. Dit is onder andere het geval als:

De overheid sociale voorzieningen zo wijzigt, dat een wijziging van deze regeling noodzakelijk wordt;

Uw werkgever zich na afwijzing van een vrijstellingsverzoek moet aansluiten bij een bedrijfstakpensioenfonds.

Uw werkgever de kosten van deze regeling niet meer kan betalen.

In dat geval zal hij u hierover schriftelijk informeren en overleggen over de veranderingen. Deze veranderingen hebben nooit gevolgen voor het pensioen dat u al heeft opgebouwd.”

2.3.

Op grond van artikel 7:613 BW kan de werkgever slechts een beroep doen op een schriftelijk beding dat hem de bevoegdheid geeft een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen, indien hij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

De Hoge Raad heeft over deze bepaling in zijn arrest van 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1864, Fair Play) het volgende overwogen. Het gaat bij de toepassing van artikel 7:613 BW om een belangenafweging, waarbij geldt dat een arbeidsovereenkomst alleen ten nadele van de werknemer kan worden gewijzigd indien voldoende zwaarwichtige belangen aan de zijde van de werkgever dat rechtvaardigen. Bij deze belangenafweging wordt in het gegeven geval voor het doorvoeren van de wijziging vereiste gewicht van de belangen van de werkgever mede bepaald door het gewicht van de belangen die daartegenover staan.

Deze overwegingen neemt de kantonrechter bij zijn beoordeling tot uitgangspunt.

2.4.

De kantonrechter stelt voorop dat als het onmogelijk zou zijn voor CMA CGM een middelloonregeling aan te gaan voor [eiseres01] bij Nationale Nederlanden, vanwege die reden de primaire vorderingen niet toewijsbaar zouden zijn. In de tussenvonnissen heeft de kantonrechter CMA CGM in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het antwoord op de vraag of feitelijk voor [eiseres01] de middelloonregeling bij Nationale Nederlanden aangegaan kan worden. Daarnaast heeft de kantonrechter CMA CGM in de gelegenheid gesteld om, voor het geval die vraag bevestigend moet worden beantwoord, zich uit te laten over wat precies de bezwaren hiertegen zijn zijdens CMA CGM althans wat maakt dat dit niet van CMA CGM kan worden gevergd. Voor zover dit met het kostenplaatje te maken heeft, was CMA CGM in de gelegenheid dit inzichtelijk te maken. CMA CGM heeft bij akte een verklaring van Nationale Nederlanden hierover in het geding gebracht. Hierin staat – voor zover van belang – het volgende:

“(…)

Kostenstijging middelloonregeling

Bij de expiratie van het oude pensioencontract per 1 januari 2021 hebben wij in 2020 een voorstel uitgebracht voor het verlengen van het pensioencontract uitgaande van de bestaande middelloonregeling. Hierbij zijn wij uitgegaan van de marktomstandigheden in 2020. Uit de analyse van Montae en partners hebben wij begrepen dat er sprake was van een kostenstijging van 90%.

Nieuwe pensioenstelsel

De regering, werkgevers en werknemers hebben afspraken gemaakt over een aantal veranderingen in het pensioenstelsel. Deze afspraken staan in het Pensioenakkoord 2019. De beoogde inwerkingtreding van de nieuwe regels is 1 januari 2023. De geplande beoogde datum was in eerste instantie 1 januari 2022. De sociale partners en pensioenuitvoerders krijgen dan 4 jaar de tijd om pensioenafspraken aan te passen aan de nieuwe wetgeving, dus tot 1 januari 2027. Binnen het nieuwe pensioenstelsel gaat de opbouw veranderen. Het is de bedoeling dat een werkgever straks voor elke werknemer evenveel premie betaalt. Het verzekeren van een middelloonregeling is vanaf 31 december 2026 niet meer mogelijk. Voor de overgang naar de nieuwe opzet is het wel mogelijk om afspraken over overgangsmaatregelen te maken.

(…)

Middelloon voor een beperkte groep

Jullie hebben gevraagd naar de mogelijkheid om voor een beperkte groep werknemers de bestaande middelloonregeling te continueren. Dit zou dan gaan om de groep werknemers welke geboren zijn in of voor 1959. Wij hebben hierop aangegeven dat sprake is van een leeftijdsonderscheid. Leeftijdsonderscheid is juridisch niet toegestaan en is een risico. Of hiervoor een objectieve rechtvaardiging is, kan voorgelegd worden aan het College voor de Rechten van de Mens (vroegere Commissie Gelijke Behandeling). Uiteraard houden wij ons aan geldende wet- en regelgeving.

(…)”

In deze verklaring is niet te lezen dat een middelloonregeling voor [eiseres01] nu niet bij Nationale Nederlanden kan worden afgesloten. Qua kosten heeft Nationale Nederlanden geen opgave gegeven van de kosten van een middelloonregeling voor [eiseres01] .

CMA CGM heeft uit deze verklaring geconcludeerd dat Nationale Nederlanden niet meewerkt aan het aangaan van een pensioenregeling voor een groepje medewerkers op basis van hun pensioenleeftijd omdat er dan sprake zou zijn van leeftijdsdiscriminatie. De kantonrechter volgt CMA CGM hierin niet. De kantonrechter acht geen sprake van verboden ( leeftijds)onderscheid indien Nationale Nederlanden mee zou werken aan het aangaan van een pensioenregeling voor een groepje werknemers, die beter aansluit bij de specifieke behoeften en wensen van die medewerkers, in dit geval vanwege het binnenkort bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

Al met al concludeert de kantonrechter dat er in rechte niet van wordt uitgegaan dat het feitelijk onmogelijk is om voor [eiseres01] een middelloonregeling aan te gaan bij Nationale Nederlanden. Bovendien heeft CMA CGM de kantonrechter er niet van heeft overtuigd dat het aangaan van de middelloonregeling voor alleen [eiseres01] (bij Nationale Nederlanden), kostentechnisch gezien, niet van haar gevergd kan worden.

Overigens blijkt nergens uit dat een middelloonregeling voor [eiseres01] niet met terugwerkende kracht kan worden aangegaan bij Nationale Nederlanden, zodat ervan wordt uitgegaan dat dit wel het geval is.

2.5.

De kantonrechter begrijpt de gestelde belangen van CMA CGM bij wijziging van de pensioenregeling, maar blijft er - ook in het kader van artikel 7:613 BW - bij dat hoe zwaarwegend die belangen in het algemeen ook zijn, het erom gaat of die belangen opwegen tegen het belang van [eiseres01] bij behoud van de middelloonregeling als pensioenregeling tot aan haar pensioengerechtigde leeftijd of in ieder geval zo lang mogelijk. De kantonrechter is van oordeel dat in dit kader niet voldoende is dat het de bedoeling is dat de Pensioenwet wordt gewijzigd. Hoewel begrijpelijk wordt geacht dat CMA CGM daarop heeft willen anticiperen en er rekening mee heeft gehouden dat de pensioenregeling die zij bij Nationale Nederlanden had lopen af zou lopen én dat zij meerdere pensioenregelingen wilde harmoniseren, geldt dat zij rekening moest houden met de specifieke situatie van werknemers die dichtbij de pensioengerechtigde leeftijd zitten door in ieder geval voor hen te onderzoeken of zij de middelloonregeling voor hen had kunnen laten doorlopen of eventuele andere opties voor hen had moeten onderzoeken. Nergens uit blijkt dat zij rekening heeft willen houden met deze groep werknemers, waaronder [eiseres01] . Dit geldt temeer nu de nieuwe Pensioenwet nog niet is ingevoerd, en bij invoering daarvan er sprake zal zijn van overgangsrecht, dat het voor pensioenverzekeraars waarschijnlijk mogelijk maakt om tot 1 januari 2027 een middelloonregeling aan te bieden.

2.6.

Het belang van [eiseres01] bij behoud van de pensioenregeling is gelegen in zekerheid ten opzichte van onzekerheid. Hiervan kan niet zonder meer gezegd worden dat dit moet wijken voor de belangen van CMA CGM bij het afsluiten van de beschikbare premieregeling als pensioenregeling voor haar werknemers. Indien vast zou staan dat [eiseres01] er met de beschikbare premieregeling er niet of nauwelijks op achteruit gaat, dan zou het oordeel van de kantonrechter luiden dat CMA CGM de betreffende wijziging heeft mogen doorvoeren, omdat in dat geval het belang van [eiseres01] niet opweegt tegen de belangen van CMA CGM. Echter, dit is niet vast komen te staan. Hoewel CMA CGM heeft benadrukt dat er een geringe kans bestaat op een lager pensioen op de pensioendatum dan het pensioen bij voortzetting van de middelloonregeling en ter onderbouwing van dit standpunt een rapport van Montae & Partners heeft overgelegd, is [eiseres01] bij haar standpunt gebleven dat, zo begrijpt de kantonrechter, er een kans is dat de beschikbare premieregeling zich negatief zal ontwikkelen in verband met de hoogte van de rente en in dit kader de vergelijking gemaakt met een beleggingshypotheek met onzekere gevolgen. De kantonrechter kan niet zonder meer uitgaan van de conclusies van Montae & Partners, gelet op het verweer op dit punt van [eiseres01] en omdat de inschakeling van Montae & Partners geheel buiten [eiseres01] om is gebeurd.

2.7.

Wat in ieder geval vaststaat is, zoals in het eerste tussenvonnis al is opgenomen, dat onder de middelloonregeling sprake is van een gegarandeerde pensioenuitkering, terwijl onder de beschikbare premieregeling onzekerheid is ten aanzien van de hoogte van de pensioenuitkering vanaf de pensioendatum. De kantonrechter acht zich niet deskundig genoeg om een vergelijkend onderzoek te doen of zelfstandig een inhoudelijk oordeel te geven over de ontwikkeling van de beschikbare premieregeling voor [eiseres01] . Hoewel de kantonrechter in het laatste tussenvonnis CMA CGM erop heeft gewezen dat zij kan verzoeken een deskundige te benoemen heeft zij dit niet gedaan. Zij heeft in plaats daarvan een rapport in het geding gebracht van Blom Veugelers Zuiderman Advocaten Pensioenrecht. In dit rapport hebben mrs. R.J.G. Veugelers en C.A. Hoekstra aan de hand van een schets van de onderhavige situatie zowel op basis van het Stoof/Mammoet-criterium als op basis van artikel 7:613 BW geconcludeerd dat CMA CGM de pensioenregeling van [eiseres01] mocht wijzigen. Voor wat betreft de vergelijking tussen de oude situatie en de nieuwe situatie voor [eiseres01] hebben zij de conclusie uit het eerder in het geding gebrachte rapport van Montae & Partners overgenomen. [eiseres01] is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van dit rapport en heeft over dit rapport gesteld dat degenen die dit rapport hebben opgesteld niet als onafhankelijk kunnen worden beschouwd, omdat zij door CMA CGM betaald worden. Dit kan de kantonrechter niet zonder meer naast zich neerleggen. Bovendien geldt dat het aan de kantonrechter voorbehouden is om de juridische conclusies te trekken. De kantonrechter ziet in één en ander aanleiding de conclusies in het rapport niet te volgen.

Nu kennelijk geen behoefte bestaat aan het benoemen van een onpartijdige en onafhankelijke (pensioen)deskundige door de kantonrechter, zal de kantonrechter daar niet toe overgaan.

2.8.

Dit alles brengt mee dat er in rechte niet van kan worden uitgegaan dat CMA CGM een zodanig zwaarwichtig belang heeft bij het wijzigen van de pensioenregeling van [eiseres01] van een middelloonregeling in een beschikbare premieregeling dat het belang van [eiseres01] bij behoud van de middelloonregeling daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Hierbij wordt betrokken én van groot belang geacht dat [eiseres01] op geen enkele wijze is gecompenseerd voor de onzekerheid en risico’s die deze wijziging meebrengt.

2.9.

De conclusie uit al deze overwegingen is dat de primaire vordering wordt toegewezen, zoals onder de beslissing vermeld. Partijen zullen samen met Nationale Nederlanden moeten bekijken hoe de uitvoerbaarheid hiervan eruit gaat zien. Vanzelfsprekend brengt de toewijzing van deze vordering mee dat er een correctie zal moeten plaatsvinden voor wat betreft het verleden. Hoe die correctie precies moet plaatsvinden is aan partijen in overleg met Nationale Nederlanden. Een toewijzing van de primaire vordering onder 2 acht de kantonrechter onnodig.

De kantonrechter ziet bovendien aanleiding geen dwangsom aan de veroordeling te verbinden.

2.10.

Aan de beoordeling van de subsidiaire vordering wordt niet toegekomen.

2.11.

CMA CGM krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op

€ 109,71 aan dagvaardingskosten, € 85,00 aan griffierecht en € 872,00,00 aan salaris voor de gemachtigde (4 punten x € 218,00). Dit is totaal € 1.066,71 Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet CMA CGM een bedrag betalen van € 109,00 (1/2 punt x

€ 218,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).

2.12.

Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Beslissing

3
De beslissing

De kantonrechter:

3.1.

veroordeelt CMA CGM om voor [eiseres01] met ingang van 1 januari 2021 een middelloonregeling of met de middelloonregeling vergelijkbare pensioenregeling aan te gaan bij Nationale Nederlanden, althans een regeling die ertoe leidt dat [eiseres01] niet in een na- of voordeligere positie komt te verkeren in het geval haar oorspronkelijke pensioenregeling zonder wijzigingen zou zijn voortgezet;

3.2.

veroordeelt CMA CGM in de proceskosten, aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vastgesteld op € 1.066,71;

3.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

3.4.

wijst al het andere af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.

757