2.3
Voor de berekening van wat Unitrans nog aan de chauffeurs verschuldigd is, zijn er drie variabelen: 1) de te verlonen uren, 2) het uurloon en 3) de aan de chauffeurs al betaalde bedragen, bestaande uit loon en netto vergoedingen
.
- Wat het eerste betreft heeft de kantonrechter in het vonnis van 22 september 2022 beslist dat slechts de loonstroken van Unitrans als informatiebron daarvoor kunnen dienen.
- Wat het uurloon betreft is in dat vonnis beslist dat trede D5 bij de berekening van het uurloon van de chauffeurs zal worden gehanteerd.
- Wat de reeds betaalde loonbedragen en netto vergoedingen betreft, is allereerst van belang dat de chauffeurs zich op het standpunt stellen, zoals zij overigens ook al bij dagvaarding deden, dat uit de loonstroken niet blijkt dat de daarin genoemde bedragen ook daadwerkelijk aan hen zijn betaald. Zij doelden en doelen op de mogelijkheid dat aan hen minder is betaald dan vermeld op de loonstroken, die zij, naar zij onweersproken hebben gesteld, niet alle hebben ontvangen. Unitrans beschikt over de bewijsstukken van de loonbetalingen aan de chauffeurs. Zij willen daarom dat Unitrans aan de hand van bankafschriften laat zien wat zij aan elk van hen heeft betaald.
Unitrans heeft niet weersproken dat zij over de betaalbewijzen beschikt. Het is in de gegeven omstandigheden in overeenstemming met de eisen van goed werkgeverschap dat zij de betalingsbewijzen aan de chauffeurs ter beschikking stelt
.
Aan de hand daarvan kan worden vastgesteld of de chauffeurs inderdaad conform de loonstroken zijn betaald. In zoverre brengt de kantonrechter een nuancering aan in de beslissing in het vonnis van 22 september 2022 onder 2.7.3: de kantonrechter zal bij de berekening van de vorderingen van de chauffeurs uitgaan van de (bruto) bedragen die volgens de loonstroken aan elke chauffeur per maand zouden
moeten
zijn betaald.
De kantonrechter verwijst de zaak naar de rol voor het overleggen door Unitrans van justificatoire bescheiden of gegevensdragers waaruit blijkt welke bedragen ten titel waarvan aan elk van de chauffeurs zijn betaald gedurende hun dienstverband met Unitrans.
2.4
De chauffeurs hebben de gelegenheid gekregen kenbaar te maken of de totaalbedragen door Unitrans (producties D11 en D12) juist zijn berekend.
Uit de berekening van Unitrans wordt echter niet duidelijk welke brutobedragen uit de specificaties zij heeft omgerekend naar euro’s en naar welke koers. Daardoor is het inderdaad, zoals de chauffeurs stellen, niet mogelijk de juistheid van de totaalbedragen te controleren.
Dat betekent dat Unitrans op dat punt te zijner tijd, nadat is komen vast te staan welke bedragen daadwerkelijk zijn betaald, zonodig alsnog inzichtelijk moet maken welk brutobedrag zij heeft omgerekend tegen welke koers en welk bedrag in euro’s daarvan in haar berekening het resultaat was.
2.7
loonberekening bij het ritme twee maanden “op” en een maand ”af”
De chauffeurs wijzen erop dat de CAO een standaard-CAO is, die de werkgever verplicht om altijd minimaal 40 basisuren per week te betalen (artikel 26, met het opschrift: “loonberekening”). Die verplichting geldt volgens hen ook als de chauffeur niet werkt.
Daarnaast noemen zij als grondslag voor hun vordering op dit punt de mogelijkheid dat werknemers met de werkgever afspreken dat vakantiedagen worden afgeschreven voor de maand “af”. In dat geval beschouwen ze die maand “af” kennelijk als vakantie, waarmee zij aanspraak zouden hebben op het basisloon op grond van het dwingendrechtelijke artikel 7:639 BW.
Unitrans bestrijdt niet uitdrukkelijk dat het om vakantie gaat, maar voert aan dat het van tweeën een is:
of
alle overuren in de maanden “op” worden betaald, maar dan wordt er geen loon betaald in de maand “af”
of
in de maand “af” wordt het normale basisloon betaald, maar dan worden de niet gewerkte uren verrekend met de overuren van de maanden daarvoor. Zij acht de berekeningswijze van de chauffeurs niet redelijk.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
De wet definieert het begrip “vakantie” niet. De CAO verwijst in artikel 67, dat gaat over vakantie, naar artikel 7:634 BW, waarin de wettelijke aanspraak op vakantiedagen is vermeld.
Het aantal vakantiedagen varieert volgens de CAO van 24 tot 28 dagen per jaar.
De maanden “af”, en dat zijn er op jaarbasis vier, omvatten natuurlijk veel meer werkuren dan waarop de werknemer aanspraak op vakantie heeft op grond van artikel 7:634 BW.
De kantonrechter kan de niet gewerkte uren in de maanden “af” dan ook niet beschouwen als alléén vakantie. Artikel 7:639 BW kan dus niet de grondslag vormen voor de door de chauffeurs gevorderde betaling van het basisloon over die maanden.
De volgende vraag is dan of de chauffeurs hun aanspraak op basisloon in de maanden “af” terecht baseren op artikel 26 van de CAO.
Dat artikel (CAO 2014-2017 luidt:
“Loonberekening
1.a. De functielonen gelden voor 160 diensturen per periode van 4 weken, respectievelijk 174 diensturen per maand.
1.b. Het bepaalde onder a. laat onverlet dat uitbetaling aan de werknemer van minimaal 40 uur per week gegarandeerd is.”)
Voor de vordering van de chauffeurs vormt dit laatste artikellid, dat de uitbetaling van het loon per week regelt, een onvoldoende basis. Het is niet toepasbaar op de situatie “twee maanden “op” en een maand “af”, een situatie waarvoor de CAO geen regeling bevat.
Hoewel de CAO een standaardregeling is, is het in de gegeven omstandigheden toelaatbaar daaraan het door de chauffeurs voorgestane rechtsgevolg te verbinden: aanspraak op betaling van het basisloon in de maanden “af”. Het zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat niet te doen. Hiertoe is het volgende redengevend.
Het “van tweeën een-argument” van Unitrans miskent dat de chauffeurs hun vrije tijd in de twee maanden “op” maar beperkt naar eigen wens konden besteden. Uitgaande van 244 werkuren per maand (174 reguliere uren en in totaal 70 over-, zaterdag- en zondaguren) resteerden voor de chauffeurs in de maanden “op” van de 728 uren waaruit een gemiddelde maand bestaat (728 – 244 =) 484 uren die “van henzelf” waren, dat wil zeggen: door hen vrijelijk te besteden zouden moeten zijn. Voor twee maanden waren dat er dus 968. Door de aard van het internationale werk waren de chauffeurs echter in aanzienlijke mate beperkt in de vrije besteding van die uren. Zij leefden twee maanden lang immers bij en rond hun vrachtwagens en konden niet naar huis. In de maand “af”, die volgde op twee maanden “op”, werkten de chauffeurs niet. Daarmee moeten de 968 uren uit de voorafgaande maanden, die zij slechts in zeer beperkte mate vrij hadden kunnen besteden, én hun vakantie-aanspraak als gecompenseerd worden beschouwd.
De chauffeurs maken voor de maanden “af” dan ook terecht aanspraak op het basisloon.
2.8
De chauffeurs hebben de voorkeur voor de eerste door Unitrans voorgestelde berekeningswijze, waarbij zij er, terecht, wel van uitgaan dat in de weken ”af” het basisloon wordt betaald en dat de lonen uit schaal D trede 5 worden gehanteerd.
reis- en onkostenvergoedingen
2.9
De chauffeurs stellen zich op het standpunt dat volstrekt onduidelijk is wat Unitrans op dit punt heeft aangeleverd. Zij bestrijden voor (een deel van?) de als betaald aangemerkte reiskosten en voor door hen als onvoorziene kosten (bijvoorbeeld tolgelden) voorgeschoten bedragen dat zij die als onverschuldigd betaald zouden moeten terugbetalen. Ook op grond van artikel 41 van de CAO verschuldigde vergoedingen voor het “een weekend ‘overstaan’ ” kunnen niet worden teruggevorderd, aldus de chauffeurs.
De kantonrechter kan de chauffeurs, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, in dit betoog niet volgen.
De chauffeurs hebben aanspraak op reis- en verblijfkosten volgens de CAO. Wat zij daarboven al hebben ontvangen, hebben zij dus te veel ontvangen. Wanneer vast staat wat aan de chauffeurs daadwerkelijk is betaald, moet dat in mindering strekken op de vergoedingen waarop zij op grond van de CAO recht hebben.
2.10
De chauffeurs hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zich uit te laten over de door Unitrans voorgenomen wijze van betaling te zijner tijd (terugrekening van bruto naar netto loonbedragen en vervolgens verrekening met eventueel te veel ontvangen onbelaste vergoedingen. De kantonrechter neemt daarom aan dat zij op zichzelf akkoord gaan met die betalingswijze.
2.11
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De kantonrechter,
1. verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 16 februari 2023
voor het overleggen bij akte door Unitrans van justificatoire bescheiden of gegevensdragers waaruit blijkt welke bedragen ten titel waarvan aan elk van de chauffeurs zijn betaald gedurende hun dienstverband met Unitrans;
2 bepaalt dat de chauffeurs daarop bij antwoordakte kunnen reageren;
3 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37878