RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8158574 CV EXPL 19-7207
uitspraak: 13 februari 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
ServiceHouse B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster en eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. P.L.J.M. Guinée (Intrum Justitia Nederland B.V.),
wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen, en
2. [naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] (gemeente Midden-Delfland),
gedaagde in de hoofdzaak, eiser en verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. N.S. Heessels.
Partijen worden hierna aangeduid als ServiceHouse respectievelijk [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] .
1
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
de dagvaardingen van 7 en 10 oktober 2019;
de incidentele conclusie van [naam gedaagde 2] tot oproeping in vrijwaring;
de incidentele conclusie van ServiceHouse tot oproeping in vrijwaring.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2
Het geschil in de hoofdzaak
Eiseres stelt dat zij aan de inmiddels opgeheven vennootschap onder firma [naam bedrijf 1] (hierna: de v.o.f.) op grond van een leveringsovereenkomst met aanmeldingsdatum 22 augustus 2016 en startdatum levering 22 september 2016 energie heeft geleverd. Zij vordert betaling daarvoor door de hoofdelijk aansprakelijke voormalige vennoten van de v.o.f., [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , met rente en kosten totaal € 4.365,19.
3
Het geschil in het incident
3.1.
[naam eiser] heeft gevorderd dat het hem wordt toegestaan in vrijwaring de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf 2] (hierna: de B.V.) en [naam gedaagde 1] in vrijwaring op te roepen. Hij heeft daartoe gesteld dat hij en [naam gedaagde 1] op 4 oktober 2016 eigen holdingvennootschappen hebben opgericht waarin hun respectieve delen van de v.o.f. naar toestandsdatum 1 juli 2016 zijn ingebracht en dat vervolgens die activa en passiva van de v.o.f. op eveneens 4 oktober 2016 door de holdingvennootschappen als inbrengers bij akte van inbreng aan de B.V. zijn overgedragen. De schuldoverneming, onder vrijwaring van de inbrengers, en de contractsoverneming zijn tussen de inbrengers en de B.V. van kracht per aanvangsdatum 1 juli 2016.
[naam eiser] heeft voorts aangevoerd dat op grond van de leveringsovereenkomst op bedrijfsnaam “ [naam bedrijf 1] ”, die is gesloten door [naam gedaagde 1] , energie is geleverd vanaf 22 september 2016, dus feitelijk aan de B.V. en niet aan de v.o.f.. In een later stadium heeft [naam eiser] zijn aandelen voor € 1,- verkocht aan [naam gedaagde 1] , bij welke verkoopprijs de schulden van de B.V. zijn meegewogen. Vanaf dat moment was [naam gedaagde 1] enig aandeelhouder en bestuurder van de B.V., zodat [naam eiser] , wanneer de vordering van ServiceHouse geheel of gedeeltelijk zou worden toegewezen, een regresvordering uit hoofde van artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek heeft op [naam gedaagde 1] .
3.2.
ServiceHouse heeft met de vordering van [naam eiser] tot oproeping in vrijwaring ingestemd. Tevens heeft zij, naar de kantonrechter begrijpt, naar aanleiding van hetgeen [naam eiser] in dat verband heeft gesteld, aangevoerd dat zij er in geval de vordering van ServiceHouse geheel of gedeeltelijk zal worden afgewezen ook zelf belang bij heeft de B.V. en [naam gedaagde 1] in vrijwaring op te roepen.
Overwegingen
in het incident
4.1.
Voor toewijzing van de incidentele vordering tot vrijwaring is vereist dat de partij die deze vordering instelt zich beroept op een rechtsverhouding met een derde, die meebrengt dat de derde verplicht is om de nadelige gevolgen van de beslissing in de hoofdzaak tegenover die partij (deels) te dragen. Het bestaan van de rechtsverhouding hoeft in dit vrijwaringsincident niet vast komen te staan. Hierover zal in de vrijwaringsprocedure wordt beslist.
4.2.
Uit hetgeen [naam eiser] naar voren heeft gebracht volgt allereerst dat de B.V. gehouden kan zijn tot vrijwaring van de holdingvennootschappen met betrekking tot aanspraken voor de onderhavige schuld. Er volgt echter ook uit dat de B.V. jegens [naam eiser] onrechtmatig gehandeld kan hebben als zij, door te hebben nagelaten de (overgenomen of eigen) vordering van ServiceHouse te voldoen, bewerkstelligt dat [naam eiser] persoonlijk wordt aangesproken. Hetzelfde geldt voor [naam gedaagde 1] , nu deze inmiddels (middellijk) enig bestuurder van de B.V. is. De vordering van [naam eiser] tot vrijwaring zal daarom worden toegewezen.
4.3.
Ingevolge artikel 210 lid 2 Rv bestaat ook de mogelijkheid voor een eiser om een derde in vrijwaring op te roepen, waarbij de gedachte is dat een in de hoofdzaak gevoerd verweer daartoe aanleiding kan geven, namelijk in gevallen waarin als direct gevolg van het slagen van dat verweer, een vorderingsrecht jegens de in vrijwaring op te roepen derde zal kunnen ontstaan. In dat geval vloeit het vorderingsrecht dus voort uit een afwijzing van de vordering tegen de oorspronkelijk gedaagde en is de derde gehouden de eiser te vrijwaren tegen de nadelige gevolgen van het slagen van het verweer van de oorspronkelijke gedaagde (vgl. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 31 augustus 2011, ECLI:NL:RBSHE:2011:BR6436, en Rechtbank Overijssel, 21 maart 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:1557).
4.4.
Uit hetgeen ServiceHouse onder verwijzing naar het door [verweerder] gestelde naar voren heeft gebracht, volgt dat wanneer haar vordering jegens [verweerder] wordt afgewezen, de B.V., die de schuld heeft overgenomen of is aangegaan, jegens haar gehouden kan zijn de nadelige gevolgen van die afwijzing te dragen. Het precieze karakter van die rechtsverhouding en de houdbaarheid van de stellingen van ServiceHouse staan eerst ter beoordeling in die vrijwaringsprocedure. De vordering van ServiceHouse tot vrijwaring zal daarom ten aanzien van de B.V. worden toegewezen. Voor oproeping tot vrijwaring van [naam gedaagde 1] bestaat geen reden, aangezien [naam gedaagde 1] door ServiceHouse reeds is gedagvaard.
4.5.
Nu [verweerder] en ServiceHouse beide een incidentele vordering tot vrijwaring door dezelfde derden hebben gedaan en beide vorderingen (ten dele) worden toegewezen, zullen de kosten in dit incident worden gecompenseerd.
4.6.
[naam gedaagde 2] heeft nog geen conclusie van antwoord in de hoofdzaak genomen. Hij zal hiertoe in de gelegenheid worden gesteld op de hierna te vermelden rolzitting.
4.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Beslissing
De kantonrechter:
in het incident
staat [naam eiser] toe om [naam bedrijf 2] en [naam gedaagde 1] in vrijwaring op te roepen en verwijst de zaak hiervoor naar de rolzitting van donderdag 12 maart 2020;
staat ServiceHouse toe om [naam bedrijf 2] in vrijwaring op te roepen en verwijst de zaak hiervoor naar de rolzitting van donderdag 12 maart 2020;
compenseert de kosten, des dat ServiceHouse en [verweerder] ieder de eigen kosten dragen;
in de hoofdzaak
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van donderdag 12 maart 2020 voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [naam gedaagde 2] .
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41592