1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding, met producties 1 tot en met 26,
de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 25,
de akte van Driehoek Agro houdende overlegging producties met producties 27 tot en met 35,
de akte van Driehoek Agro houdende overlegging aanvullende productie met productie 36,
de akte van Driehoek Agro houdende vermeerdering grondslag eis,
de mondelinge behandeling op 3 februari 2022,
de spreekaantekeningen van Driehoek Agro,
de spreekaantekeningen van Den Hollander Advocaten,
het rolbericht van partijen aan de rechtbank dat geen schikking is bereikt,
het verzoek van de advocaat van Driehoek Agro om afgifte van een proces-verbaal van de mondelinge behandeling,
de afwijzing van dat verzoek door de rechtbank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Driehoek Agro is een door
[naam 1]
(hierna:
[naam 1]
) opgerichte vennootschap.
[naam 1]
is een agrariër. Oorspronkelijk exploiteerde
[naam 1]
samen met zijn moeder en zijn broer een agrarisch bedrijf waarbij
[naam 1]
een melkveehouderij exploiteerde en zijn broer een varkensbedrijf.
2.2.
[naam 1]
heeft in 1993, samen met zijn broer en zijn moeder een perceel cultuurgrond verworven (perceel
[perceelnummer]
).
[naam 1]
heeft vanaf 1994 met de gemeente
’s-Hertogenbosch overleg gevoerd over de mogelijkheid van aanpassing van het bestemmingsplan zodat
[naam 1]
een mega varkensbedrijf zou kunnen realiseren op dit perceel.
2.3.
Het overleg met de gemeente vond plaats in aanwezigheid van
[naam 1]
samen met door
[naam 1]
ingeschakelde adviseurs
[naam 2]
(adviseur en voerleverancier) en/of
[naam 3]
(architect) en later ook met
[naam 4]
, advocaat bij Den Hollander Advocaten (hierna:
[naam 4]
).
2.4.
Het college van B&W van de gemeente ’s-Hertogenbosch heeft, om
[naam 1]
tegemoet te komen, bij besluit van 30 september 1997 een wijziging in het bestemmingsplan doorgevoerd. Het college van Gedeputeerde Staten heeft bij besluit van 29 januari 1998 haar goedkeuring aan deze wijziging onthouden. De Raad van State heeft een daartegen ingesteld beroep bij beslissing van 12 juli 1999 ongegrond verklaard. In die procedure werd
[naam 1]
bijgestaan door
[naam 4]
.
2.5.
[naam 1]
is een civielrechtelijke procedure begonnen tegen de gemeente
’s-Hertogenbosch ter verkrijging van schadevergoeding, op de grondslag dat hem ten onrechte was voorgehouden dat hij een varkensbedrijf kon gaan vestigen op zijn perceel.
[naam 1]
heeft daartoe in of omstreeks 1996 opdracht gegeven aan Den Hollander Advocaten hem hierin bij te staan. Den Hollander Advocaten heeft haar algemene voorwaarden van toepassing verklaard op deze overeenkomst met
[naam 1]
. Artikel 2 van deze algemene voorwaarden luidt: “Den Hollander Advocaten is de enige opdrachtnemer
van alle werkzaamheden ook indien het de uitdrukkelijke of stilzwijgende bedoeling van cliënten is dat een opdracht door een bepaalde persoon zal worden uitgevoerd. Toepassing van het bepaalde in de artikelen 7:404 en 7:407 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt uitgesloten.”
2.6.
[naam 1]
heeft vier procedures gevoerd tegen de gemeente ’s-Hertogenbosch met als doel om schadevergoeding te krijgen wegens een door de gemeente
’s-Hertogenbosch gepleegde onrechtmatige daad:
- een bodemprocedure bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch (advocaat namens
[naam 1]
:
[naam 4]
),
- een bodemprocedure in hoger beroep bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (advocaat namens
[naam 1]
:
[naam 12]
, werkzaam bij Den Hollander Advocaten),
- een schadestaatprocedure bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch (advocaat namens
[naam 1]
:
[naam 4]
),
- een schadestaatprocedure in hoger beroep bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (advocaat namens
[naam 1]
:
[naam 4]
).
Deze procedures worden hierna in rechtsoverwegingen 2.7 tot en met 2.16 verder beschreven.
2.7.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft de vorderingen van
[naam 1]
(die eerst nog procedeerde samen met zijn moeder en een broer, maar later niet meer) afgewezen bij tussenvonnis van 22 maart 2002 en eindvonnis van 10 juli 2002. In het na te melden arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch staat over het tussenvonnis van 22 maart 2002:
“4.4. In het tussenvonnis van 22 maart 2002 heeft de rechtbank geoordeeld dat de gemeente jegens
[naam 1]
cs onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met het streekplan het wijzigingsbesluit van 30 september 1997 vast te stellen. De rechtbank heeft echter tevens geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat
[naam 1]
cs hierdoor schade hebben geleden. Daarnaast heeft de rechtbank in dit vonnis het beroep van
[naam 1]
cs op dwaling en op onvoorziene omstandigheden verworpen.
In verband met de stelling van
[naam 1]
cs dat perceel
[perceelnummer]
niet beantwoordde aan de overeenkomst heeft de rechtbank
[naam 1]
cs toegelaten tot bewijslevering.
4.5.
[naam 1]
cs hebben van bewijslevering afgezien, waarna de rechtbank in het eindvonnis van 10 juli 2002 de vordering van
[naam 1]
cs heeft afgewezen.”
2.8.
[naam 1]
heeft hoger beroep aangetekend tegen beide vonnissen van de rechtbank. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 18 november 2003 geoordeeld dat de gemeente ’s-Hertogenbosch onrechtmatig heeft gehandeld jegens
[naam 1]
door vanaf december 1994 te doen voorkomen dat zijn plannen voor vestiging van een varkensbedrijf op het door hem verworven perceel succesvol zouden kunnen zijn omdat zij niet in strijd waren met het streekplan. Het gerechtshof heeft daarbij de gemeente
’s-Hertogenbosch veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan
[naam 1]
, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.9.
In de daaropvolgende schadestaatprocedure heeft
[naam 1]
bij de rechtbank
’s-Hertogenbosch een schadevergoeding gevorderd van € 1.862.334,89, vermeerderd met wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit:
“Directe schade:
A) € 49.567,--: vergeefs aangekochte NH3-rechten;
B) € 126.500,--: schade doordat de NH3-rechten van het varkensbedrijf op de oude locatie niet tijdig zijn verkocht;
C) € 46.557,89: advieskosten/voorbereidingskosten;
D) P.M.: kosten accountant, makelaar-taxateur en advocaat.
Indirecte schade:
E) € 740.924,--: inkomensschade;
F) € 590.000,--: meerkosten aankoop bouwkavel op latere datum;
G) € 686.750,--: meerkosten aankoop benodigde varkensrechten op latere datum;
H) -/- € 377.964,--: aftrek van het voordeel dat
[naam 1]
heeft gehad doordat hij langer over zijn melkveebedrijf heeft kunnen beschikken.”
2.10.
De post inkomensschade van € 740.924 is ontleend aan een schadeberekening die is gemaakt door
[naam 5]
, accountant-administratieconsulent bij bureau
[naam bureau 1]
(hierna:
[naam 5]
).
[naam 5]
was daartoe ingeschakeld door
[naam 1]
.
2.11.
[naam 1]
baseerde zijn deelvordering
indirecte schade/ inkomensschade op de stelling dat het toerekenbaar was aan de gemeente ’s-Hertogenbosch dat hij niet in december 1994 is gewezen op het in de weg staan van het streekplan aan het vestigen van een varkensbedrijf op het perceel.
[naam 1]
stelt dat als hij hier toen over was geïnformeerd hij het varkensbedrijf op dat moment elders zou hebben kunnen vestigen. Op het moment dat
[naam 1]
bekend werd met de omstandigheid dat de bestemmingsplanwijziging niet tot stand zou komen (op 29 januari 1998) was de Wet herstructurering varkenshouderijen in werking getreden en was het zoeken naar een alternatieve locatie zinloos geworden.
2.12.
De gemeente ’s-Hertogenbosch beriep zich in die schadestaatprocedure op een in haar opdracht opgesteld deskundigenrapport uit februari 2006 van
[naam 6]
van het bureau
[naam bureau 2]
(hierna: het Rapport
[naam 6]
). Het Rapport
[naam 6]
gaat onder meer in op de vraag wat
[naam 1]
beoogde:
- wilde hij het perceel met winst verkopen (nadat het bestemmingsplan was aangepast om de oprichting van een varkensbedrijf ter plekke mogelijk te maken)?
- dan wel wilde hij zelf een varkensbedrijf op het perceel oprichten (als het bestemmingsplan dat toestond)?
- dan wel wilde hij een varkensbedrijf elders oprichten (toen bleek dat het bestemmingsplan dat verbood op het perceel)?
Het Rapport
[naam 6]
vermeldt daarover:
“Vermoedelijke scenario bij juiste informatieverstrekking door de gemeente
1. Indien de gemeente
[naam 1]
eind 1994 zou hebben geïnformeerd over het feit dat het Streekplan geen intensieve veehouderij toestaat op het perceel, zou
[naam 1]
eind 1994 hebben geweten dat het perceel niet bruikbaar is voor zijn plannen.
Conclusie: De vestiging van een intensieve veehouderij zou op het perceel nooit mogelijk geweest zijn. De veronderstelling van
[naam 1]
dat er zonder onrechtmatige daad een intensieve veehouderij had kunnen worden gevestigd op het perceel is dus niet juist. Duidelijk is hiermee dat de ‘meer investering’ ten behoeve van een alternatief bouwblok niet in causaal verband staat met de onrechtmatige daad van de gemeente.
2.
[naam 1]
had vervolgens, als hij onherroepelijk een nieuw varkensbedrijf had willen stichten, uit moeten zien naar een alternatieve locatie. De beschikbaarheid van alternatieve locaties in de omgeving van
[plaatsnaam]
en omgeving (straal van 20 km) voor de realisatie van een vleesvarkensbedrijf van 7000 plaatsen (of 800 zeugen en 5000 vleesvarkensplaatsen zoals in het advies van de adviescommissie agrarische bouwaanvragen (AAB) is vastgelegd) is zeer beperkt. (
Het financieel voordeel van op eigen grond een bouwblok te ontwikkelen zou niet bestaan. Zonder onrechtmatige daad had [naam 1]
altijd een grotere investering moeten doen ten behoeve van de verwerving van een bouwblok of alternatieve locatie).
3. Het ligt meer voor de hand dat
[naam 1]
naar Noord-Nederland of naar de provincie Zeeland zou hebben moeten uitwijken. De vraag is in hoeverre
[naam 1]
deze stap zou hebben gezet en of het hem zou lukken uiterlijk 10 juli 1997 een nieuw op te zetten locatie te realiseren. De weerstand van de provincies, gemeenten en bewoners in de omgeving tegen de ontwikkeling van mammoetbedrijven was in die tijd groot. Dit zou ongetwijfeld tot lange procedures hebben geleid. Indien de gemeente eind 1994 aan
[naam 1]
zou hebben kenbaar gemaakt dat het perceel planologisch niet geschikt was voor de ontwikkeling van het bedoelde varkensbedrijf zou
[naam 1]
zich vanaf begin 1995 hebben kunnen oriënteren op een alternatieve locatie. Het is redelijk te veronderstellen dat hij een jaar nodig gehad zou hebben om een alternatieve locatie te kunnen vinden. Vervolgens zou hij minimaal een jaar nodig hebben gehad (planontwikkeling, eventueel art 19 procedure en bouwvergunningsprocedure) om een bouwvergunning te verkrijgen voor de bouw van een varkensbedrijf met een omvang van 7000 plaatsen. Te koop staande bedrijven met deze omvang waren vrijwel niet beschikbaar. Broer
[naam 7]
en/of
[naam 8]
hadden in november 1994 reeds een bestaand varkensbedrijf aan de
[adres 1]
gekocht. Blijkbaar was er toen geen belangstelling om een groot bestaand bedrijf te kopen. De vraag rijst hoe realistisch het was voor
[naam 1]
om elders een mammoet bedrijf te ontwikkelen, terwijl men reeds een bestaand vervangend varkensbedrijf had gekocht.
4. Om een varkensbedrijf van 7000 vleesvarkens te realiseren is een investering van minimaal
€ 2.400.000,-- vereist ten behoeve van de bouw plus de aankoop van een perceel waarop zo’n bedrijf gevestigd zou kunnen worden. Het is reëel om te veronderstellen dat deze investering minimaal € 3.000.000 zou hebben bedragen. Indien banken zulke bedrijven moeten financieren, vereist dit een aanzienlijk bedrag aan eigen risicodragend kapitaal. Verder zal een bank hoge eisen stellen aan de kennis en ervaring van de ondernemer in deze sector.
[naam 1]
was melkveehouder en had geen ervaring met het leiden van een mammoetbedrijf. De agrarische adviescommissie bouwaanvragen (AAB) eindigt niet voor niets in haar advies met de opmerking dat het om een mammoetbedrijf gaat.
[naam 1]
zal een uitstekend plan moeten hebben gehad om een financiering te kunnen verkrijgen. Uit het advies van de AAB blijkt niet dat
[naam 1]
voornemens was zijn melkveebedrijf te verkopen. De vraag is of
[naam 1]
een door de bank goedgekeurd plan kan overleggen waaruit blijkt dat hij deze stap zou hebben kunnen zetten. Ondergetekende heeft hiervan geen kennis genomen. Op grond hiervan is het logisch te veronderstellen dat de planologische
ontwikkeling van het perceel uiteindelijk ten doel had het perceel met winst te verkopen. Hiervoor waren geen hoge investeringen vereist. De feitelijke omstandigheden zoals hierna beschreven versterken deze voorgaande redenering.
5.
[naam 7]
en
[naam 1]
exploiteren in maatschap met hun moeder in september 1994 twee agrarische bedrijven.
[naam 7]
was binnen de maatschap actief voor het varkensbedrijf gelegen aan de Hustenweg la, dat verkocht is eind 1993 aan de gemeente Den Bosch. Na de verkoop van Hustenweg la aan de gemeente, heeft moeder
[naam 1]
ten behoeve van zoon
[naam 7]
in november 1994 een vervangend varkensbedrijf aan de
[adres 1]
gekocht.
[naam 1]
exploiteerde in diezelfde maatschap het melkveebedrijf aan de
[adres 2]
. Het melkveebedrijf omvat 41,6 ha, waarvan 30 ha als huiskavel. Het melkquotum omvatte in september 1994 513.000 kg melk. Het melkveebedrijf kan als levensvatbaar worden geklasseerd en als uitstekende basis worden gezien om zelfstandig verder te gaan. Het is niet erg logisch om het melkveebedrijf van bijna 42 ha te verkopen ten behoeve van de opzet van een nieuw varkensbedrijf. Een vervangend varkensbedrijf voor het verkochte bedrijf aan de
[adres 3]
was reeds verworven (
[adres 1]
). Voorzover bekend heeft het melkveebedrijf in 1994 en 1995 ook niet te koop gestaan. In het advies van de AAB wordt ook geen melding gemaakt van het voornemen van
[naam 1]
om het melkveebedrijf van de hand te doen. Op basis van de feitelijke omstandigheden en ervan uitgaand dat er sprake is van een redelijk en billijk handelend melkveehouder (
[naam 1]
is in 2006 nog steeds melkveehouder), concludeert ondergetekende dat het voor de hand ligt te veronderstellen dat
[naam 1]
het perceel Hustenweg ongenummerd heeft willen ontwikkelen als locatie voor een mammoetvarkenshouderij met als uiteindelijke doel het perceel Hustenweg
met winst te verkopen. Deze verkoop zou plaats hebben gevonden op het moment dat de planologische zekerheid verkregen was en een bouwvergunning onherroepelijk zou zijn geworden. De drijfveer voor
[naam 1]
was dat hij het perceel tegen agrarische landbouwwaarde had kunnen kopen van de gemeente Den Bosch en vervolgens na planologische ontwikkeling met grote winst had kunnen doorverkopen.
6. Op grond van hiervoor beschreven aspecten is het aannemelijk dat
[naam 1]
in onderhavig scenario (indien hem in 1994 duidelijk was geworden dat het perceel Hustenweg planologisch gezien niet geschikt was) niet tot de realisatie van een varkensbedrijf van 7000 plaatsen elders zou zijn gekomen. Het verwerven van een perceel elders met als doel het planologisch te ontwikkelen, vereist specifieke kennis en vaardigheden die niet tot de kernactiviteiten van
[naam 1]
kunnen worden
gezien. Het kopen van een perceel waarop zo’n bedrijf wel planologisch toegestaan zou zijn, zou zakelijk niet interessant zijn voor
[naam 1]
.
Feitelijk scenario
[naam 1]
zou vanaf 10 juli 1997 naar een alternatieve locatie hebben kunnen zoeken. Op
grond van de hiervoor beschreven argumenten en de omstandigheden in de varkenshouderij is het vanzelfsprekend dat het niet tot realisatie van een vleesvarkensbedrijf is gekomen. Uit de huidige feitelijke situatie blijkt dat
[naam 1]
zijn melkveebedrijf niet heeft verkocht en feitelijk zijn melkveebedrijf ook nog exploiteert.
Afweging indirecte kosten
Aan de hand van hiervoor beschreven scenario’s moet worden geconcludeerd dat zowel het scenario in het geval van geen onrechtmatige daad als het scenario gebaseerd op een onrechtmatige daad niet tot de realisatie van het varkensbedrijf leidt. Hierop doorredenerend kan er dan ook geen sprake zijn een inkomensschade als gevolg van gederfd inkomen waarvoor een causaal verband bestaat met de door de gemeente gepleegde onrechtmatige
daad.”
2.13.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft in de schadestaatprocedure bij vonnis van 23 juli 2008
[naam 1]
gedeeltelijk in het gelijk gesteld:
- aan
[naam 1]
is een schadevergoeding toegewezen van € 63.333,11, vermeerderd met rente en kosten;
- afgewezen is de gevorderde indirecte schade/ inkomensschade. De rechtbank achtte onvoldoende onderbouwd dat
[naam 1]
daadwerkelijk een varkensfokkerij had willen beginnen. In dit verband oordeelde de rechtbank:
“3.5. De Gemeente betwist dat
[naam 1]
voornemens was op het perceel een (mega)varkensbedrijf te realiseren.
In het door de Gemeente -als productie 3 bij cva overgelegde- deskundigenrapport van
[naam 6]
- is een aantal omstandigheden vermeld op grond waarvan, volgens de deskundige en in navolging daarvan de Gemeente, het voor de hand ligt te veronderstellen dat
[naam 1]
het perceel planologisch wilde ontwikkelen en vervolgens met winst verkopen in plaats van zelf ter plaatse een varkensbedrijf te realiseren.
Zo vermeldt de deskundige:
-
[naam 1]
exploiteert in 1994 met zijn broer in maatschap met hun moeder twee agrarische bedrijven: een varkensbedrijf en een melkveebedrijf,
-nadat het varkensbedrijf in 1993 was verkocht, is door de moeder in 1994 een vervangend varkensbedrijf verworven ten behoeve van de broer van
[naam 1]
,
-
[naam 1]
exploiteerde (en exploiteert nog steeds) het melkveebedrijf, dat 42 ha groot is, als levensvatbaar kan worden geklasseerd en als (uitstekende) basis kan worden gezien om zelfstandig verder te gaan,
- het melkveebedrijf van
[naam 1]
heeft (in 1994 en 1995) niet te koop gestaan,
- uit het advies van de Agrarische Adviescommissie Bouwaanvragen (AAB) blijkt niet dat
[naam 1]
voornemens was zijn melkbedrijf te verkopen,
- de AAB stelt in haar advies dat het om een mammoet (varkens)bedrijf gaat,
-
[naam 1]
had geen ervaring met het leiden van een mammoet(varkens)bedrijf,
-voor de realisering van een varkensbedrijf van 7000 vleesvarkens, zoals
[naam 1]
stelt voornemens te zijn geweest te realiseren, is een investering nodig van minimaal EUR 2.400.000,--, en de bank zal in verband met de financiering van die investering hoge eisen stellen aan de kennis en ervaring van de ondernemer,
-het kopen van een perceel waarop een dergelijk bedrijf planologisch is toegestaan, zou zakelijk gezien niet interessant zijn voor
[naam 1]
.
3.6.
[naam 1]
heeft het bestaan van voormelde omstandigheden waarop
[naam 6]
zijn (door de gemeente overgenomen) conclusie als hiervoor onder 3.5. vermeld baseert, niet althans onvoldoende betwist, noch bestreden dat de conclusie dat het -op grond van die omstandigheden- voor de hand ligt te veronderstellen dat
[naam 1]
het perceel planologisch wilde ontwikkelen en vervolgens met winst verkopen daaruit voortvloeit.
3.6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op het gemotiveerde verweer van de Gemeente, op de weg van
[naam 1]
gelegen had zijn stelling dat het zijn bedoeling was om een (mega)varkensbedrijf te realiseren, nader te onderbouwen.
Gesteld noch gebleken is dat
[naam 1]
geïnformeerd heeft naar de benodigde financiering en de financieringsmogelijkheden, laat staan dat gesteld of gebleken is dat financiering van de realisatie van een varkensbedrijf als door
[naam 1]
gesteld mogelijk was.
[naam 1]
heeft geen verklaring gegeven voor het (als vaststaand te beschouwen) feit dat zijn melkveebedrijf niet te koop is aangeboden. Ook heeft
[naam 1]
niet betwist dat bij hem de specifieke kennis en vaardigheden voor realisatie van een (mega)varkensbedrijf
ontbreken noch is door hem aangegeven hoe hij die kennis en vaardigheden zou verwerven. Hij stelt slechts dat de Gemeente die kennis en vaardigheden kennelijk wel aanwezig veronderstelde, gelet op de medewerking die zij verleende bij de vestiging van een varkensbedrijf aan de Hustenweg/Achterdijk. Uit de verleende medewerking kan echter niet geconcludeerd worden dat de Gemeente de kennis en vaardigheden aanwezig
veronderstelde. De Gemeente beoordeelt (in het kader van de wijziging van het bestemmingsplan) of het plan planologisch, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, haalbaar is. Of de betrokken ondernemer de benodigde kennis en vaardigheden en de benodigde financiële middelen heeft om daadwerkelijk tot oprichting van een dergelijk bedrijf te komen, is niet ter beoordeling aan de Gemeente.
Evenmin is gesteld of gebleken dat de kosten die
[naam 1]
stelt gemaakt te hebben voor advies en voorbereiding zien op werkzaamheden die zijn verricht met enig ander doel dan de planologische ontwikkeling van het perceel: het verkrijgen van de benodigde vergunningen en de wijziging van het bestemmingsplan. Dat er bouwtekeningen of uitgewerkte plannen zijn gemaakt is gesteld noch gebleken.
3.6.2.
Bij gebreke van die nadere onderbouwing kan de veronderstelling dat
[naam 1]
-de onrechtmatige daad weggedacht- op een alternatieve locatie een varkensbedrijf had gerealiseerd niet als uitgangspunt dienen voor de schadeberekening. Slechts de schade die
[naam 1]
heeft geleden doordat hij er (ten onrechte) van uit ging dat planologische ontwikkeling van het perceel als locatie van een varkensbedrijf tot de mogelijkheden
behoorde, komt voor vergoeding in aanmerking.
Nu voor inkomensschade als door
[naam 1]
begroot als uitgangspunt is genomen dat
[naam 1]
, de onrechtmatige daad weggedacht, op een andere locatie een (mega)varkensbedrijf opgericht zou hebben, komt deze inkomensschade niet voor vergoeding in aanmerking.”
2.14.
[naam 1]
heeft hoger beroep aangetekend tegen voormeld vonnis in de schadestaatprocedure. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft vervolgens een tussenarrest gewezen op 9 februari 2010, een eindarrest op 20 juli 2010 en een herstelarrest op 23 november 2010.
2.15.
In het tussenarrest van 9 februari 2010 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het oordeel van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, inhoudende dat de indirecte schade/ inkomensschade van
[naam 1]
niet voor vergoeding in aanmerking komt, onderschreven. Het gerechtshof oordeelde in dit verband:
“4.5.5. Absolute zekerheid over wat er in deze hypothetische situatie zou zijn gebeurd, is niet te verkrijgen omdat die situatie zich nu eenmaal niet heeft voorgedaan. De hieruit volgende onzekerheid kan tot op zekere hoogte aan de gemeente worden toegerekend. Het is immers aan de onrechtmatige daad van de gemeente te wijten, dat de hypothetische situatie zich niet heeft voorgedaan. Dit laat echter onverlet dat het aan
[naam 1]
is om voldoende aannemelijk te maken dat de door hem gestelde hypothetische situatie, waarop hij de door hem gevorderde vergoeding van de indirecte schadeposten baseert, zich daadwerkelijk zou hebben voorgedaan indien de onrechtmatige daad niet zou zijn gepleegd. De plicht om goed te onderbouwen dat de gestelde hypothetische situatie zich zonder onrechtmatige daad daadwerkelijk zou hebben voorgedaan weegt nog zwaarder indien, zoals in dit geval, de wederpartij gemotiveerd een aantal feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan het juist onwaarschijnlijk kan worden geacht dat de gestelde hypothetische situatie (vestiging megavarkensbedrijf op een andere locatie) zich zou hebben voorgedaan.
4.5.6.
Het hof is in het onderhavige geval evenals de rechtbank van oordeel dat
[naam 1]
onvoldoende heeft
aangetoond dat hij in de hypothetische situatie waarin de gemeente vanaf december 1994 juiste informatie zou hebben verstrekt, op een andere locatie een megavarkensbedrijf zou hebben ontwikkeld. Het hof is tot dit oordeel gekomen op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die door de gemeente (onder verwijzing naar deskundigenberichten van
[naam bureau 2]
, hierna:
[naam 6]
) zijn gesteld en die door
[naam 1]
zijn erkend of niet voldoende zijn betwist.
-
[naam 1]
exploiteerde in 1993 in een maatschap met zijn
[naam 7]
en zijn moeder twee agrarische bedrijven.
[naam 7]
was actief in het varkensbedrijf aan de
[adres 3]
en
[naam 1]
exploiteerde het melkveebedrijf te
[plaatsnaam]
. Na de verkoop van het perceel aan de
[adres 3]
aan de gemeente, heeft de moeder van
[naam 1]
ten behoeve van
[naam 7]
in november 1994 een vervangend varkensbedrijf aan de
[adres 1]
gekocht.
- Het melkveebedrijf was levensvatbaar en een uitstekende basis voor
[naam 1]
om als zelfstandige door te gaan.
-
[naam 1]
heeft gesteld (blz. 7 onderaan memorie van grieven) dat hij zijn plannen voor vestiging van een megavarkensbedrijf op perceel
[perceelnummer]
mede wilde financieren door verkoop van zijn melkveebedrijf. De gemeente heeft echter onder verwijzing naar de deskundigenberichten van
[naam 6]
gesteld dat een redelijk handelend ondernemer hiertoe nimmer zou overgaan, aangezien de fiscus dan een deel van de opbrengst van het melkveebedrijf als stakingswinst zou afromen.
[naam 1]
heeft dit niet betwist.
- De gemeente heeft gemotiveerd gesteld dat er in de omgeving van
[plaatsnaam]
in de periode vanaf december 1994 geen geschikte locaties beschikbaar waren voor de vestiging van een megavarkensbedrijf.
[naam 1]
heeft dat niet voldoende gemotiveerd betwist, aangezien hij geen enkel voorbeeld heeft genoemd van een geschikte locatie die in de periode vanaf december 1994 aldaar wel beschikbaar was. Indien
[naam 1]
een megavarkensbedrijf had willen realiseren had hij dus moeten uitwijken naar Zeeland of Noord-Nederland.
- Het financiële voordeel van het kunnen ontwikkelen van het bouwplan op eigen grond (zoals perceel
[perceelnummer]
was) zou hierbij niet hebben bestaan.
[naam 1]
zou dus een grotere investering hebben moeten opbrengen dan nodig zou zijn geweest indien het plan op perceel
[perceelnummer]
had kunnen worden gerealiseerd.
[naam 1]
heeft, ondanks het desbetreffende verweer van de gemeente, niet onderbouwd dat hij tot een dergelijke investering in staat was.
- Vanaf 10 juli 1997 was het oprichten van nieuwe varkensbedrijven als gevolg van de WHV praktisch onmogelijk geworden (aldus onder meer punten 11 en 12 conclusie van repliek en punt 10 conclusie van dupliek).
Het hof acht het op grond van bovenstaande omstandigheden dermate onzeker dat
[naam 1]
in de situatie zonder onrechtmatige daad elders een megavarkensbedrijf zou hebben gerealiseerd, dat die gestelde hypothese bij de schadeberekening niet tot uitgangspunt moet worden genomen.
[naam 1]
heeft ook geen voldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
[naam 1]
heeft slechts in algemene bewoordingen een bewijsaanbod gedaan en het hof acht dat aanbod gelet op hetgeen in het bovenstaande is overwogen onvoldoende gespecificeerd.
4.5.7.
Op grond van het bovenstaande falen de grieven I tot en met IX, XI en XII. Het hof deelt het oordeel van
de rechtbank dat de indirecte schadeposten (E tot en met H) niet toewijsbaar zijn.”
2.16.
Bij eindarrest van 20 juli 2010 is aan
[naam 1]
een schadevergoeding toegekend van € 254.780,60 vermeerderd met wettelijke rente. Bij herstelarrest van 23 november 2010 is dit bedrag verhoogd naar € 268.547,51.
2.17.
[naam 1]
heeft, na het inwinnen van advies bij een cassatie-advocaat, afgezien van het aantekenen van een cassatieberoep tegen voormelde arresten bij de Hoge Raad.
2.18.
[naam 1]
heeft in 2013 een civielrechtelijke procedure aanhangig gemaakt tegen
[naam 4]
in persoon.
[naam 1]
heeft die procedure ingetrokken nadat
[naam 4]
het verweer voerde dat tussen hem en
[naam 1]
geen contractuele relatie bestond (omdat in de toepasselijke algemene voorwaarden van Den Hollander Advocaten staat dat de overeenkomst gesloten wordt met het advocatenkantoor, Den Hollander Advocaten). De toenmalige advocaat van
[naam 1]
heeft vervolgens nog wel een nieuwe concept-dagvaarding opgesteld jegens
[naam 4]
in persoon, maar die zaak is uiteindelijk niet aangebracht.
2.19.
Tussen partijen zijn nadien schikkingsonderhandelingen gevoerd, maar zonder resultaat.
Waar gaat de zaak over (kort gezegd)?
4.1.
[naam 1]
heeft Den Hollander Advocaten opdracht gegeven om hem bij te staan in (de onder
De feiten genoemde) procedures tot verkrijging van schadevergoeding van de gemeente ’s-Hertogenbosch. Het desbetreffende advocatenwerk is (grotendeels) feitelijk uitgevoerd door
[naam 4]
. Volgens
[naam 1]
is
[naam 4]
toerekenbaar tekort geschoten in de uitvoering van de aan hem als advocaat opgedragen werkzaamheden in de schadestaat procedure voor de rechtbank en het hof en is Den Hollander Advocaten als contractuele wederpartij van
[naam 1]
schadeplichtig tegenover hem uit hoofde van de gestelde toerekenbare tekortkoming. Het verwijt aan
[naam 4]
is dat hij in de schadestaat procedure onvoldoende zou hebben onderbouwd dat
[naam 1]
daadwerkelijk van plan was om een megavarkensbedrijf op te richten als gevolg waarvan zowel de rechtbank als het hof de door
[naam 1]
gevorderde indirecte schade, bestaande uit gederfde varkensfokkerij-inkomsten, heeft afgewezen.
4.2.
De rechtbank staat de vermeerdering van de grondslag van de vordering door Driehoek Agro toe, zoals verwoord in de Akte houdende vermeerdering grondslag eis. Den Hollander Advocaten heeft tegen deze vermeerdering geen bezwaar aangetekend en de rechtbank acht deze vermeerdering ook ambtshalve niet in strijd is met de goede procesorde.
4.3.
Driehoek Agro stelt dat
[naam 1]
zijn schadevergoedingsvordering op Den Hollander Advocaten heeft gecedeerd aan haar, Driehoek Agro.
Den Hollander Advocaten betwistte in eerste instantie dat sprake was van een (rechtsgeldige) cessie omdat er geen akte van cessie was overgelegd. Nadat Driehoek Agro alsnog een akte van cessie in het geding heeft gebracht, heeft Den Hollander Advocaten niet langer betwist dat sprake is van een rechtsgeldige cessie. De rechtbank gaat dan ook uit van een rechtsgeldige cessie.
4.4.
Den Hollander Advocaten beroept zich op rechtsverwerking omdat
[naam 1]
na het intrekken van zijn eerdere procedure tegen
[naam 4]
in persoon te lang heeft gewacht met het entameren van een procedure tegen Den Hollander Advocaten. Den Hollander Advocaten heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat Driehoek Agro (als rechtsopvolgster van
[naam 1]
) bij Den Hollander Advocaten het vertrouwen zou hebben gewekt niet langer aanspraak op de door haar gepretendeerde vorderingen te maken. Den Hollander Advocaten heeft ook onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij zodanig onredelijk is benadeeld of bezwaard doordat Driehoek Agro deze procedure heeft gestart dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in de specifieke omstandigheden vergen dat Driehoek Agro niet langer de aan de orde zijnde vorderingen kan instellen. De rechtbank gaat dan ook aan dit verweer voorbij.
4.5.
Het gaat hier om een overeenkomst van opdracht tussen Den Hollander Advocaten enerzijds en
[naam 1]
anderzijds die is uitgevoerd door een van de advocaten die behoort tot Den Hollander Advocaten. Den Hollander Advocaten is op grond van een toerekenbare tekortkoming aansprakelijk jegens
[naam 1]
als komt vast te staan dat
[naam 4]
bij de behartiging van de belangen van
[naam 1]
niet heeft gehandeld als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in vergelijkbare omstandigheden mocht worden verwacht, en
[naam 1]
hierdoor schade heeft geleden.
Bepalend is of het handelen van de advocaat ‘ex tunc’ (d.w.z. bezien naar de omstandigheden destijds) gerechtvaardigd was. Indien een procedure een voor de cliënt ongewenste uitkomst heeft, mag dat (achteraf) niet zonder meer als het onvermijdelijke gevolg van het handelen van de advocaat worden beschouwd (‘hindsight bias’). Als een advocaat vergeet om tijdig beroep hoger in te stellen dan is dat een duidelijke beroepsfout. Als het echter gaat om de inhoud van de prestatie van de advocaat, dan is suboptimaal handelen onvoldoende om aansprakelijkheid aan te nemen. Er is een duidelijk ondermaats optreden vereist. De aan te leggen norm is dus niet die van de meest scherpzinnige advocaat die, rekening houdend met alle scenario’s, de best denkbare prestatie levert. Ten aanzien van de stelplicht geldt dat een (voormalig) cliënt concrete feiten en/of omstandigheden zal dienen aan te voeren die aantonen dat de advocaat niet goed gehandeld heeft. De enkele stelling van de cliënt dat de procesaanpak niet goed was, is onvoldoende om een beroepsfout aan te nemen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat
[naam 4]
geen beroepsfout heeft gemaakt en Den Hollander Advocaten derhalve niet aansprakelijk is op grond van een toerekenbare tekortkoming in de uitvoering van de overeenkomst. Daarom zal de gevorderde schade worden afgewezen. Het oordeel van de rechtbank berust op het volgende.
4.7.
Driehoek Agro stelt dat de indirecte schadevergoedingsclaim van
[naam 1]
ten onrechte is afgewezen in de schadestaatprocedure die is geëindigd in een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
[naam 4]
heeft volgens Driehoek Agro – kort samengevat – het Rapport
[naam 6]
onvoldoende gemotiveerd betwist terwijl uit r.o. 3.6 van het vonnis van de rechtbank ’s Hertogenbosch duidelijk bleek dat dat nodig was.
[naam 4]
heeft voorts onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld ter onderbouwing van de stelling dat
[naam 1]
wel degelijk op een andere locatie een megavarkensbedrijf had kunnen en willen vestigen. Het gaat daarbij om:
- de mogelijkheid dat
[naam 1]
financiering kon verkrijgen voor het oprichten van een varkensbedrijf,
- de verklaring waarom
[naam 1]
zijn melkveehouderij niet te koop had aangeboden,
- de kennis en vaardigheden van
[naam 1]
om een varkensbedrijf te beginnen,
- de vraag of de door
[naam 1]
gemaakte kosten betrekking hadden op meer dan alleen het oogmerk om zijn perceel met winst te verkopen.
Deze feiten en omstandigheden waren wel bekend aan
[naam 4]
, althans hij had daarmee na navraag bij
[naam 1]
bekend kunnen zijn.
[naam 1]
had namelijk al een koper gevonden voor zijn eigen melkveebedrijf en de Rabobank was bereid om financiering te verstrekken voor een nieuw op te zetten megavarkensbedrijf.
[naam 4]
heeft deze feiten echter niet naar voren gebracht, noch bewijs daarvan aangeboden. Als hij dat wel had gedaan was de indirecte schadevergoedingsclaim niet als onvoldoende onderbouwd afgewezen, aldus Driehoek Agro.
4.8.
Het oordeel van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch in de schadestaatprocedure (waarvan de tekst hiervoor is opgenomen, onder de feiten) komt erop neer dat, tegenover de gemotiveerde betwisting door de gemeente ’s-Hertogenbosch, die zich daarbij beriep op het Rapport
[naam 6]
, onvoldoende was onderbouwd dat
[naam 1]
daadwerkelijk zelf een megavarkensbedrijf wilde beginnen. Hiertegen heeft
[naam 4]
bij memorie van grieven een groot aantal grieven aangevoerd. Den Hollander Advocaten heeft in haar conclusie van antwoord in de onderhavige procedure onderbouwd dat en op welke wijze
[naam 4]
bij memorie van grieven het betreffende oordeel van de rechtbank heeft bestreden, en wel als volgt:
1) de rechtbank ‘s-Hertogenbosch oordeelde dat onvoldoende was onderbouwd dat
[naam 1]
financiering kon verkrijgen voor het oprichten van een varkensbedrijf.
Den Hollander Advocaten wijst er op dat
[naam 4]
in hoger beroep heeft gesteld dat het melkveebedrijf verkocht zou worden en dat de opbrengst daarvan aangewend zou worden om het varkensbedrijf op te richten.
2) de rechtbank ‘s-Hertogenbosch oordeelde dat
[naam 1]
geen verklaring had gegeven voor het feit dat de
melkveehouderij niet te koop was aangeboden.
Den Hollander Advocaten wijst er op dat
[naam 4]
dit oordeel wel heeft aangevochten. In de memorie van grieven staat hierover:
“Dat het melkveebedrijf in 1994 en 1995 niet te koop heeft gestaan is niet vreemd, want eerst diende de bestemming aan het perceel waarop
[naam 1]
het (mega)varkensbedrijf wilde realiseren te zijn toegekend. Bij de verkoop van bijvoorbeeld een woning is het ook evident dat niet eerst de woning wordt verkocht terwijl de uitkomst van de planologische procedure nog ongewis is.”
3) de rechtbank ‘s-Hertogenbosch oordeelde dat onvoldoende was onderbouwd dat
[naam 1]
over de
specifieke kennis en vaardigheden beschikt om een varkensbedrijf te
beginnen.
Den Hollander Advocaten wijst er op dat
[naam 4]
dit oordeel wel heeft aangevochten. In de memorie van grieven staat hierover:
“
[naam 1]
was overigens wel degelijk bekend met de ins en outs van de varkenshouderij. Van het ouderlijk bedrijf maakte reeds een tak vleesvarkens onderdeel uit en ook heeft
[naam 1]
zich buiten het ouderlijk bedrijf bekwaamd in het verzorgen van vleesvarkens en alles wat daarbij hoort.
De rechtbank heeft zich duidelijk te zeer laten leiden door de van de zijde van de gemeente aangevoerde tegenargumenten. Niet echter heeft de rechtbank zich daarbij vergewist van de werkelijke praktijk. Nota bene worden (mega)varkensbedrijven juist veelal door een jonge bedrijfsleider geleid, met name omdat het vaak bedrijven betreft die onderdeel uitmaken van een grotere onderneming met meerdere vestigingen verspreid over het (buiten)land. Het houden van varkens vereist nu ook weer niet zoveel specifieke kennis dat aan de aan de persoon van de exploitant te stellen eisen niet gemakkelijk kan worden voldaan. Nu
[naam 1]
met varkens is opgegroeid en inmiddels heeft aangetoond een melkveebedrijf te kunnen exploiteren is er meer voor nodig om, gelet ook op de overige omstandigheden,
[naam 1]
als onbekwaam aan te merken voor het daadwerkelijk realiseren van zijn plan.”
4) de rechtbank ‘s-Hertogenbosch oordeelde dat niet gesteld of gebleken dat de kosten die
[naam 1]
stelt gemaakt te hebben voor advies en voorbereiding zien op werkzaamheden die zijn verricht met enig ander doel dan de planologische ontwikkeling van het perceel (dat wil zeggen: alleen kosten die zijn gemaakt om het perceel met winst te kunnen verkopen).
Den Hollander Advocaten wijst er op dat
[naam 4]
dit oordeel wel heeft aangevochten. In de memorie van grieven staat hierover:
“Er waren, anders dan de rechtbank overweegt, wel degelijk gedetailleerde bouwtekeningen, waaronder bestektekeningen en een kap- en puttenplan, gemaakt. Een overzicht van de tekeningen wordt hierbij overgelegd (productie 2). Nota bene was door de gemeente een bedrag aan leges in rekening gebracht voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Reeds daaruit volgt dat een gedetailleerd bouwplan voorlag. Ook was voor de (mega)varkensstal een aanvraag om milieuvergunning gereed gemaakt, zodat reeds sprake was van een volledige uitwerking van de plannen.
Nu
[naam 1]
heeft geïnvesteerd in de van de gemeente gekochte locatie moet het er voor worden gehouden dat
[naam 1]
zijn (mega)varkensstal ook op een alternatieve locatie zou hebben gerealiseerd.”
4.9.
[naam 4]
heeft er in de memorie van grieven voorts op gewezen dat de gemeente ‘s-Hertogenbosch (nota bene) al leges in rekening had gebracht voor de aanvraag van een bouwvergunning. De rechtbank acht dit door
[naam 4]
naar voren gebrachte argument een goed argument. Het brengt tot uitdrukking dat
[naam 1]
zelf wilde gaan bouwen op het perceel en, dus, dat het hem niet slechts om de verkoopwinst was te doen.
4.10.
Het betoog in de memorie van grieven dat en waarom
[naam 1]
wél voornemens was om zelf een varkensbedrijf te beginnen, beslaat in totaal bijna zes bladzijden en bestaat uit de nodige, steekhoudende onderbouwing. Van een duidelijk ondermaats handelen door
[naam 4]
is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank kan van de door
[naam 4]
opgevoerde grieven en de onderbouwing daarvan dan ook niet gesteld worden dat
[naam 4]
de in r.o. 4.5 beschreven maatstaf heeft geschonden.
Misschien is feitelijk juist de stelling van Driehoek Agro dat
[naam 4]
in zijn memorie van grieven nog méér had kunnen aanvoeren om te onderbouwen dat
[naam 1]
daadwerkelijk plannen had om zelf een megavarkensbedrijf te beginnen (daar komt de rechtbank op terug). De maatstaf is echter niet dat een advocaat, rekening houdend met alle scenario’s, de best denkbare prestatie verricht.
4.11.
Niet voldoende zwaarwegend voor een ander oordeel is de stelling van Driehoek Agro dat
[naam 4]
ook nog had kunnen, en moeten, stellen dat de Rabobank bereid was om financiering te verstrekken en dat er al een koper was gevonden voor het melkveebedrijf (namelijk de heer Timmermans).
4.12.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van deze stelling het volgende in aanmerking. In de onderhavige procedure is gebleken dat
[naam 1]
zich destijds niet alleen liet bijstaan door
[naam 4]
.
[naam 1]
had, naast
[naam 4]
, ook andere deskundigen aangezocht om hem bij te staan, waaronder in ieder geval
[naam 5]
(financieel deskundige),
[naam 9]
(rentmeester/makelaar),
[naam 10]
van de Rabobank en
[naam 11]
(adviseur/ handelaar in veevoeder).
[naam 1]
heeft ter zitting verklaard dat er meermaals besprekingen hebben plaatsgevonden met die andere deskundigen, waarbij
[naam 4]
soms wel en soms niet aanwezig was.
[naam 4]
werd erbij gehaald als er weer een paar stappen waren genomen, aldus
[naam 1]
.
Ook heeft
[naam 1]
verklaard dat het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch in de schadestaatprocedure besproken is met zijn deskundigen en met
[naam 4]
. De rechtbank heeft op de zitting aan
[naam 1]
gevraagd wanneer hij, of één van zijn andere deskundigen, aan
[naam 4]
heeft verteld dat er al een koper was gevonden voor het melkveebedrijf en dat de Rabobank bereid was tot financiering. Een advocaat moet immers gevoed worden met de informatie die zijn cliënt hem verstrekt.
[naam 1]
kon hierop geen antwoord geven.
[naam 1]
wist zich op de zitting wel te herinneren dat hij destijds met
[naam 11]
heeft besproken dat de Rabobank bereid was om financiering te verstrekken. Maar of
[naam 1]
(of één van zijn andere adviseurs) dat dan ook met
[naam 4]
had besproken, dat wist
[naam 1]
niet. Ook in de dagvaarding wordt dit niet duidelijk gemaakt. Daarin beroept
[naam 1]
zich op zijn “
andere adviseurs zoals [naam 5]
en Rijk die Den Hollander Advocaten uitgebreid van informatie hebben voorzien.” Waar en wanneer dat dan is gebeurd, en om welke informatie het daarbij gaat, wordt niet duidelijk gemaakt. Aldus is geen concrete onderbouwing gegeven waaruit zou kunnen blijken dat
[naam 4]
destijds wist dat er een koper was voor de melkveehouderij en dat de Rabobank bereid was tot financiering.
Driehoek Agro legt in de onderhavige procedure schriftelijke verklaringen over van de aspirant-koper van het melkveebedrijf (waarin staat dat er al een mondelinge overeenkomst tot koop van het melkveebedrijf was gesloten met
[naam 1]
) en van de Rabobank (waarin staat dat zij tot financiering bereid was). Deze verklaringen dateren echter van na de uitspraak van het gerechtshof in de schadestaatprocedure. Het had op weg van
[naam 1]
, of één van zijn andere adviseurs, gelegen om er voor te zorgen dat die verklaringen eerder op tafel lagen, zodat
[naam 4]
daar destijds wat mee had kunnen doen.
4.13.
Als, zoals Driehoek Agro stelt, het voorgaande destijds wel met
[naam 4]
is besproken, dan geldt dat het op de weg van
[naam 1]
had gelegen om na ontvangst van de concept memorie van grieven
[naam 4]
erop te wijzen dat deze informatie daarin ontbrak.
Driehoek Agro betwist in dit kader niet dat
[naam 4]
[naam 1]
van tevoren de concepten van de processtukken heeft opgestuurd, maar Driehoek Agro voert wel aan dat aan
[naam 1]
een te korte tijd werd gegund om daar kennis van te nemen en daar commentaar op te kunnen geven. Deze stelling faalt. Aan Driehoek Agro kan worden toegegeven dat
[naam 1]
niet heel veel tijd kreeg om op de concepten te reageren (bij de memorie van grieven was dit één dag), maar
[naam 1]
kreeg dus wel enige ruimte voor het geven van een reactie. De rechtbank stelt daarbij vast dat de tijd tussen het toesturen van de concepten aan
[naam 1]
en de uiterste datum dat de processtukken moesten zijn ingediend, langer was dan de door
[naam 4]
aan
[naam 1]
gegeven tijd voor een reactie op de stukken. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat
[naam 1]
ter zitting heeft verklaard dat hij alles aan zijn advocaat overliet, zodat dit ook de vraag opwerpt of
[naam 1]
, wanneer hij meer tijd had gekregen van
[naam 4]
, wel enige aanpassing had willen aanbrengen in die concepten.
4.14.
Driehoek Agro heeft voorts gesteld dat
[naam 4]
een aantal onjuiste stellingen heeft geponeerd. Zo wijst Driehoek Agro erop dat
[naam 4]
heeft bepleit dat de bewijslast moet worden omgedraaid omdat de gemeente ‘s-Hertogenbosch een (gesteld) onwaarschijnlijk standpunt innam. De rechtbank overweegt in dit kader dat de bewijslast omdraaien in een civielrechtelijke procedure weliswaar juridisch niet onmogelijk is, maar zeker niet snel wordt toegepast. Ook heeft
[naam 4]
bepleit dat de gemeente ’s-Hertogenbosch bij de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan al moet hebben getoetst of
[naam 1]
beschikt over specifieke kennis en vaardigheden voor het exploiteren van een megavarkensbedrijf en over financiering die nodig is om een varkensbedrijf te beginnen. De rechtbank gaat er echter van uit dat bij een planologische toets door de overheid niet wordt gekeken naar de vraag of de belanghebbende voldoende capaciteiten en financiering heeft. Maar wat daarvan verder ook zij, een advocaat mag niet worden verweten dat hij naast de wat kansrijker lijkende argumenten ook argumenten naar voren brengt die op voorhand wat minder kansrijk lijken. Niet geschoten is zeker mis.
4.15.
[naam 1]
stelt dat
[naam 4]
ook geen goed bewijsaanbod heeft gedaan. Die stelling komt geen zelfstandige betekenis toe. Aan bewijslevering wordt in de regel pas toegekomen nadat aan de stelplicht is voldaan (de rechter mag weliswaar ook
ambtshalve bewijslevering toelaten, maar dat wilden de rechters in de schadestaatprocedure kennelijk niet). De stelplicht vergt een behoorlijke onderbouwing. Het is op het punt van onvoldoende onderbouwing dat de vordering van
[naam 1]
(al) is afgewezen door het hof.
4.16.
In het Rapport
[naam 6]
staat dat het fiscaal onaantrekkelijk is om het melkbedrijf te beëindigen omdat dan de stakingswinst moest worden afgerekend met de belastingdienst. Driehoek Agro stelt dat deze stakingswinst van de belastingdienst mag worden verrekend met de aanloopverliezen van het varkensbedrijf en dat
[naam 4]
dat argument ten onrechte niet naar voren heeft gebracht in de schadestaatprocedure.
[naam 4]
voert als verweer aan dat tussen hem en
[naam 1]
uitdrukkelijk was afgesproken om dit argument niet te voeren omdat daarmee afbreuk kon worden gedaan aan het door
[naam 1]
ingenomen standpunt dat het aantrekkelijk was om een varkensbedrijf te beginnen. Driehoek Agro betwist dat
[naam 1]
dit heeft afgesproken met
[naam 4]
.
De rechtbank passeert de stellingname van Driehoek Agro. In het midden kan blijven of het weglaten van dit argument was afgesproken of niet. Ook als dit niet was afgesproken, stond het
[naam 4]
vrij om dit argument niet aan te voeren. Een advocaat bepaalt uiteindelijk zelf wat er in de processtukken komt te staan, zij het dat de relevante kwesties wel besproken moeten worden met de cliënt (een advocaat is, “dominus litis”).
[naam 1]
heeft ter zitting verklaard dat hij zelf geen verstand heeft van dit soort zaken en dat hij alles aan zijn advocaat overliet. Er bestaat dus geen valide reden om aan te mogen nemen dat
[naam 1]
niet zou hebben ingestemd met het weglaten van dit argument, zo dit besproken was. Daarom stond het
[naam 4]
vrij dit argument weg te laten. Het was een verdedigbare processuele strategie.
4.17.
In het midden kan ook blijven of juist is de stelling van Driehoek Agro dat
[naam 4]
bij de rechtbank een beroepsfout heeft gemaakt door (ook) aldaar niet goed te onderbouwen dat
[naam 1]
voornemens was om zelf een megavarkensbedrijf te beginnen, en om van die stelling deugdelijk bewijs aan te bieden. Als dat zo mocht zijn, dan heeft
[naam 4]
een herstelkans gehad in hoger beroep. En, zoals gezegd, acht de rechtbank de prestatie van
[naam 4]
in hoger beroep in de schadestaatprocedure in de gegeven omstandigheden voldoende. De gestelde schade van
[naam 1]
vloeit uiteindelijk voort uit de uitspraak van het gerechtshof en niet die van de rechtbank.
4.18.
Als
[naam 4]
meer had aangevoerd over de financiële mogelijkheden van
[naam 1]
was het overigens nog maar de vraag geweest of het gerechtshof in de schadestaatprocedure tot het oordeel was gekomen dat aannemelijk was dat
[naam 1]
daadwerkelijk een megavarkenshouderij had willen starten en hij dat in de periode tussen eind 1994 en 10 juli 1997 ook had kunnen starten. Feit is dat Den Hollander Advocaten in de onderhavige procedure onder verwijzing naar een rapport van 4 augustus 2021 van DLV Advies & Resultaat gemotiveerd heeft betwist dat dit had gekund in de betreffende periode. In dit verband wordt erop gewezen dat destijds werd gesproken van een “roze invasie” van (mega) varkensbedrijven en dat gemeenten zich planologisch aan het wapenen waren om de komst van deze varkensbedrijven te verhinderen. Driehoek Agro heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat dit nog wel had gekund weliswaar een rapportage van 20 januari 2022 van bureau Glaudemans overgelegd, maar dit rapport roept de nodige vragen op, zodat op basis daarvan niet evident is, zeker niet in licht van het door Den Hollander Advocaten overgelegde rapport, dat het standpunt van
[naam 1]
in rechte was komen vast te staan. In dat verband is in ieder geval ook niet voldoende de stelling van Driehoek Agro dat
[naam 4]
een bestuursrechtelijk deskundig advocaat is en hij tegenover de gemeente ‘s-Hertogenbosch het standpunt innam dat het voor hem wel degelijk mogelijk was om tijdig, voor 10 juli 1997, een varkensbedrijf elders te stichten. Een stelling is niet juist enkel omdat een advocaat die stelling inneemt namens zijn cliënt. Een advocaat pleegt partijdig te zijn en zwaktes in eigen stellingname niet bij voorbaat te erkennen en/ of te benadrukken.
4.19.
Nu de hoofdvorderingen (een verklaring voor recht en schadevergoeding) niet toewijsbaar zijn, zijn de nevenvorderingen (wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten) dat ook niet. Evenmin bestaat reden om, zoals subsidiair gevorderd, een beslissing in goede justitie te nemen.
4.20.
Driehoek Agro zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Den Hollander Advocaten. Deze kosten worden begroot op en bestaan uit
- € 4.200 aan griffierecht;
- € 7.998 aan salaris advocaat (conform de gebruikelijke Liquidatietarieven: 1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de mondelinge behandeling en met toepassing van tarief VIII ad € 3.999 per punt voor zaken boven € 1.000.000).
4.21.
De proceskostenveroordeling zal, zoals Den Hollander Advocaten vordert, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.