Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 620150 / HA RK 21-681
Beslissing van 1 juli 2021
[naam verzoeker]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mrs. A.J.P. van Essen, W.P.M. Jurgens en M.C. Franken, rechters in de rechtbank Rotterdam, leden van de wrakingskamer van 21 juni 2021 (hierna: de rechters).
Procesverloop
1
Het procesverloop en de processtukken
Bij aanvang op 10 juni 2021 van het voorlopig getuigenverhoor in de zaak van verzoeker tegen [naam] (zaaknummer 8815411 / VZ VERZ 20-18321), heeft verzoeker de behandelend rechter mr. A.J.M. van Breevoort gewraakt. Die wrakingsprocedure draagt als kenmerk 620007 / HA RK 21-671.
Bij brief van 11 juni 2021 is verzoeker opgeroepen voor de mondelinge behandeling van voormeld wrakingsverzoek, die zou plaatsvinden op 21 juni 2021 om 14:00 uur. In de oproepingsbrief stond vermeld dat de wrakingskamer, onverwachte omstandigheden daargelaten, zou zijn samengesteld uit mrs. A.J.P. van Essen, W.P.M. Jurgens en M.C. Franken.
Bij e-mailbericht van 14 juni 2021 heeft verzoeker de drie hierboven genoemde rechters gewraakt op gronden die hij eerder bij brief van dezelfde datum had uiteengezet.
Laatstgenoemd wrakingsverzoek (het onderhavige wrakingsverzoek) is behandeld door een wrakingskamer met een andere samenstelling op een zitting te Dordrecht op 24 juni 2021.
Aan deze wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt:
het mailbericht van verzoeker van 14 juni 2021, houdende het wrakingsverzoek;
de brief van verzoeker van 14 juni 2021, met onder kopje “2. De wrakingskamer” de gronden waarop het wrakingsverzoek berust.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 24 juni 2021 heeft verzoeker zijn verzoeken nader toegelicht.
De rechters hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd bij mailberichten van respectievelijk 15, 17 en 18 juni 2021.
Overwegingen
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters door hun persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig zijn. Ook overigens is voor zodanig oordeel tijdens de mondelinge behandeling geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar niet doorslaggevend. Het gaat om objectieve factoren die de opvatting van verzoeker voldoende zouden moeten ondersteunen.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van mr. A.P.J. van Essen
Uit het feit dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling van 9 juli 2020 een voor verzoeker onwelgevallige ordemaatregel heeft genomen omdat verzoeker had aangekondigd dat hij het verbod op het maken van opnames zou negeren, valt niet af te leiden dat de rechter in de onderhavige zaak jegens verzoeker niet onpartijdig is. Ook vormt die omstandigheid geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de vrees van verzoeker dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Er was kennelijk een concrete aanleiding voor de toegepaste ordemaatregel, welke aanleiding door verzoeker niet is weersproken, op grond waarvan het ervoor gehouden moet worden dat verzoeker die ordemaatregel over zichzelf heeft afgeroepen, zoals ook in de daarop volgende beslissing van 16 juli 2020 is overwogen. Dat verzoeker de fouillering en de aanwezigheid van parketpolitie als intimiderend heeft ervaren maakt dat niet anders. Opgemerkt zij ten slotte dat aan de ordemaatregel het handhaven van de Persrichtlijn ten grondslag lag.
Ten aanzien van mr. W.P.M. Jurgens
Uit de betrokkenheid van de rechter bij een eerder wrakingsverzoek van verzoeker kan niet worden afgeleid dat zij “niet thuis heeft gegeven” ten aanzien van de Persrichtlijn. Het kan zo zijn dat het oordeel van de betreffende wrakingskamer ten aanzien van de Persrichtlijn niet strookt met de opvattingen van verzoeker, maar dit kan op zichzelf geen grond zijn voor een wrakingsverzoek. Ook uit het feit dat uit het nevenfunctieregister niet blijkt dat de rechter voorafgaand aan haar benoeming als rechter in 2002 als advocaat bij Nauta Dutilh heeft gewerkt, valt niet af te leiden dat de rechter jegens verzoeker niet onpartijdig is, althans vormt die omstandigheid geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de vrees van verzoeker dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Als iemand langer dan zes jaar rechter is, wordt volgens de geldende richtlijnen geen arbeidsverleden van voor de periode van het rechterschap meer opgenomen in het register. Overigens is er geen sprake van “een bijbaan” van de rechter, noch van “verzwijgen”, zoals verzoeker suggereert.
Ten aanzien van mr. M.C. Franken
Uit het feit dat het nevenfunctieregister ten aanzien van deze rechter momenteel niet geraadpleegd kan worden en op de site staat vermeld: “de gegevens van deze persoon worden momenteel bijgewerkt”, valt niet af te leiden dat de rechter in de onderhavige zaak jegens verzoeker niet onpartijdig is. Ook vormt die omstandigheid geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de vrees van verzoeker dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Dat er op dit punt mogelijk opzet in het spel is, zoals verzoeker suggereert, mist elke feitelijke grondslag.
Overige wrakingsgronden:
De terugkijktermijn van het register nevenfuncties en het niet naleven van de code zaakstoedeling
Deze aangevoerde gronden betreffen klachten van algemene aard. Uit de klachten blijkt niet van vooringenomenheid van de gewraakte rechters en evenmin dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Overigens valt de toedeling van wrakingszaken aan rechters van de wrakingskamer niet onder de code zaakstoedeling. De toedeling van wrakingszaken aan rechters van de wrakingskamer is geregeld in artikel 7 van het Wrakingsprotocol rechtbank Rotterdam, dat kort gezegd neerkomt op een vooraf opgesteld zittingsrooster, waarop aan de hand van beschikbaarheid, senioriteit en ervaring telkens drie wrakingsrechters en een griffier vooraf zijn ingedeeld.
3.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen van de door de verzoeker aangedragen gronden voor de wraking slaagt. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
3.6
Kostenveroordeling
Het verzoek tot een (proces)kostenveroordeling wordt afgewezen. Daargelaten dat het wrakingsverzoek in al zijn onderdelen is afgewezen, geldt dat de wrakingsprocedure geen proceskostenveroordeling kent.
Beslissing
- wijst af het verzoek tot wraking van mrs. A.J.P. van Essen, W.P.M. Jurgens en M.C. Franken;
- wijst af het overig verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. P. Joele en mr. drs. E. van Schouten, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021 in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, griffier.
-
-
-
-