Rechtbank Rotterdam, kort geding civiel recht overig

ECLI:NL:RBROT:2023:13093

Op 31 March 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam een kort geding procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is C/10/653699 / KG ZA 23-175, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBROT:2023:13093. De plaats van zitting was Rotterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
C/10/653699 / KG ZA 23-175
Datum uitspraak:
31 March 2023
Datum publicatie:
9 May 2025

Indicatie

Rectificatievordering (van zorgaanbieder tegen partij

die als enige zorgaanbieder voor jeugdzorg gecontracteerd is en

die met haar geen onderaanneemovereenkomst wil aangaan). Afwijzing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/653699 / KG ZA 23-175

Vonnis in kort geding van 31 maart 2023

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres] .,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

eiseres,

advocaat mr. C.M. Sent te Amsterdam,

tegen

de coöperatie

[gedaagde] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

gedaagde,

advocaat mr. A.J.F. Vokurka-Viruly te Den Haag.

Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1
De procedure
1.1.

In de procedure zijn de volgende stukken overgelegd:

de dagvaarding van 9 maart 2023, met producties 1 tot en met 17

de akte nadere producties van [eiseres] , met producties 18 tot en met 23

de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 7

1.2.

Op 17 maart 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Mr. Sent heeft namens [eiseres] een pleitnota overgelegd. [eiseres] heeft op de zitting schriftelijk haar eis verminderd.

2
De feiten
2.1.

[gedaagde] is in september 2022 opgericht door vijf samenwerkende zorgpartijen in het kader van een voordien gevoerde aanbestedingsprocedure door de gemeenten Maassluis, Vlaardingen en Schiedam (MVS-gemeentes). Per 1 januari 2023 is [gedaagde] de enig gecontracteerde aanbieder van jeugdzorg in die gemeenten. [gedaagde] is vrij in het kiezen van voor de opdracht benodigde onderaannemers binnen de kaders en voorwaarden van haar opdracht.

2.2.

[eiseres] is een onderneming die dagopvang en jeugdzorg biedt aan jeugdigen in, onder andere, de MVS-gemeentes.

2.3.

Op 22 december 2022 heeft mevr. [persoon A] namens [eiseres] een e-mail gestuurd aan [gedaagde] waarin, voor zover van belang, staat:

‘(…) Wij leveren al enkele jaren zorg binnen de regio Maassluit, Vlaardingen en Schiedam als gecontracteerde partij.

Op 4 januari heb ik een afspraak met [gedaagde] staan (geen enkel idee met wie) in Vlaardingen. In mijn beleving gaat het gesprek over de zorgcontinuïteit voor de kinderen die bij [eiseres] zorg als thuiszitter gebruik maken van de dagbesteding / dagbehandeling in Maassluis of Pernis. (…)

Ik hoor de laatste dagen van enkele partijen dat [gedaagde] niet voornemens is met [eiseres] zorg in zee te gaan. De geluiden zijn concreet en niet alleen vanuit wijkteam Schiedam. Ik schrik hier enorm van want bij mijn weten moet er nog een gesprek plaatsvinden en wordt hieruit vooruitgelopen op iets wat ik zelf niet weet. (…)’

2.4.

Op 4 januari 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en [gedaagde] . Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde] aan [eiseres] medegedeeld dat [gedaagde] niet met [eiseres] zal contracteren. Gevraagd naar de motivering van dit besluit heeft [gedaagde] tijdens het gesprek, vrij vertaald, gezegd dat zij van meerdere kanten signalen heeft ontvangen dat er over [eiseres] zorgen zouden zijn op het punt van kwaliteit en bedrijfsvoering.

2.5.

Begin januari 2023 heeft een medewerker van [gedaagde] aan ouders van kinderen die dagopvang en/of jeugdzorg ontvingen van [eiseres] , een brief gestuurd met de mededeling dat [gedaagde] er voor heeft gekozen om geen contract te sluiten met [eiseres] zodat de zorg vanuit [eiseres] per het einde van de lopende beschikking van het betreffende kind eindigt.

2.6.

Naar aanleiding van de in 2.5. aangehaalde brief heeft een ouder in een e-mail gevraagd naar de beweegredenen van het niet sluiten van een contract met [eiseres] . In antwoord hierop heeft een medewerker van [gedaagde] in een e-mail van 18 januari 2023 geschreven:

‘De keuze waarom wij [eiseres] niet contracteren voor 2023 kan ik niet tot in detail met u delen. Ik kan u wel vertellen dat [gedaagde] een aantal kwaliteitscriteria heeft opgesteld waaraan een gecontracteerde aanbieder moet voldoen. Daaraan voldoet [eiseres] niet en daarom wordt [eiseres] dus niet gecontracteerd.’

2.7.

Na contact tussen partijen over de hiervoor genoemde correspondentie heeft [gedaagde] aan [eiseres] meegedeelde dat met de e-mail van 18 januari 2023 niet het standpunt van [gedaagde] is verwoord en aangeboden om de betreffende ouder een rectificatie te sturen. [gedaagde] schrijft in dit verband op 1 februari 2023:

[gedaagde] betreurt het dat dit bericht is gezonden. (…) Overigens hebben wij van de betreffende medewerker vernomen dat over dit ene bericht meteen de dag na het verzenden ervan al contact is geweest met mw. [persoon A] namens [eiseres] en dat de betreffende medewerker [eiseres] ook al haar excuses hierover heeft aangeboden.

Desondanks is [gedaagde] met betrekking tot dit e-mailbericht na uw bericht in gesprek gegaan met de betreffende medewerker. Ook in een breder verband zal [gedaagde] in haar organisatie onder de aandacht brengen dat [gedaagde] geen concrete signalen over de kwaliteit van de dienstverlening door [eiseres] bekend zijn. Daarnaast is [gedaagde] bereid een rectificatie te sturen aan de betreffende ouder. Graag hoor ik of [eiseres] daar prijs op stelt.

In uw brief noemt u concreet dat u over (mogelijk nadere?) onwenselijke correspondentie beschikt, dan wel zou kunnen beschikken. Mocht dat het geval zijn, ontvangt [gedaagde] deze graag zodat zij zich daarop kan beraden en – zo nodig – ook daarover intern het gesprek kan aangaan.’

3
Het geschil
3.1.

[eiseres] vordert, na eisvermindering:

[gedaagde] te gebieden om gedurende drie maanden op haar website [mailadres] een rectificatie te plaatsen die luidt:

U bent reeds geïnformeerd dat [eiseres] . met ingang van 1 januari 2023 niet door [gedaagde] . zal worden gecontracteerd voor het verlenen van jeugdhulp in de MVS-Gemeentes. Deze beslissing om [eiseres] . niet te contracteren, is door [gedaagde] o.a. gemotiveerd met de stelling dat [eiseres] . niet zou voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen of omdat sprake zou zijn van andere zorginhoudelijke zorgen. Deze uitlatingen hadden niet gedaan mogen worden. [gedaagde] is niet op de hoogte van geverifieerde signalen waaruit blijkt dat [eiseres] . niet voldoet aan eisen om geen jeugdzorg te verlenen.

althans om een rectificatie te plaatsen met een in goede justitie te bepalen tekst, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [gedaagde] de hoofdveroordeling niet nakomt met een maximum van € 50.000,- en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.

3.2.

[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] uitlatingen heeft gedaan naar ouders van kinderen die bij [eiseres] zorg ontvingen en tegenover organisaties. Dat zijn uitlatingen die de eer en goede naam van [eiseres] aantasten, wat onrechtmatig is. Het gaat dan vooral om de onjuiste mededeling dat [eiseres] niet aan kwaliteitseisen zou voldoen.

3.3.

[gedaagde] voert verweer. Zij voert aan dat zij geen ervaringen heeft met [eiseres] en in zoverre ook niet kan oordelen over de kwaliteit van dienstverlening van [eiseres] . Het stond haar vrij om de keuze te maken niet in zee te gaan met [eiseres] . Slechts in één geval is in de communicatie vanuit [gedaagde] naar een ouder toe gecommuniceerd dat kwaliteitseisen (van [gedaagde] ) een rol spelen in de keuze om [eiseres] niet te contracteren. Dat levert niet direct onrechtmatig handelen op. Bovendien heeft [gedaagde] aangeboden om in dit geval een rectificatie te sturen, zodat het belang van [eiseres] bij haar vordering ontbreekt.

Overwegingen

4
De beoordeling
4.1.

Een vordering tot het plaatsen van een rectificatie kan op grond van artikel 6:162 BW in samenhang met artikel 6:167 BW worden toegewezen indien sprake is van onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard. Bij de beantwoording van de vraag of een publicatie onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW, staan twee fundamentele rechten tegenover elkaar: de vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming van de eer en goede naam.

4.2.

In deze zaak moeten van elkaar onderscheiden worden de beslissing van [gedaagde] om niet met [eiseres] in zee te gaan en de inhoud van de mededelingen die [gedaagde] daarover aan derden heeft gedaan. [gedaagde] heeft ervoor gekozen om geen contract te sluiten met [eiseres] . De keuze daarvoor is, zo volgt onder meer uit verslag van het gesprek dat op 4 januari 2023 heeft plaatsgevonden, mede gebaseerd op negatieve geruchten over [eiseres] die kennelijk al langer de ronde doen in de MVS-gemeenten. Dat er al langere tijd geruchten rondgaan die betrekking hebben op de kwaliteit van dienstverlening door [eiseres] , is pijnlijk voor [eiseres] . De bron is, zoals hierna ook nog wordt geoordeeld, niet te achterhalen en zij heeft aldus weinig tot geen grip op wat derden over haar zeggen. Dat betekent echter niet dat [gedaagde] de plicht had de geruchten te verifiëren. Het stond haar vrij keuzes te maken voor onderaannemers in de jeugdhulpverlening. Daarbij stond het haar ook vrij om niet geverifieerde geruchten, al dan niet in overwegende mate, mee te laten wegen in haar besluitvorming.

4.3.

Uit het gegeven dat de geruchten al een paar jaar rondgingen voordat [gedaagde] was opgericht, volgt dat [gedaagde] niet de oorspronkelijke bron van de geruchten is. Dat neemt niet weg dat het (opnieuw of verder) verspreiden van onjuiste of misleidende informatie over [eiseres] onrechtmatig kan zijn. Aannemelijk is dat eind 2022 personen die nu bij [gedaagde] betrokken zijn, met derden gesproken hebben over [eiseres] . Er is immers geen andere verklaring denkbaar voor het feit dat [eiseres] , nog voordat er enig contact was geweest tussen [gedaagde] en [eiseres] , van anderen heeft vernomen dat [gedaagde] met haar geen contract zou sluiten. Welke informatie precies is gedeeld, en door wie, is echter gesteld noch onderbouwd. In ieder geval is niet gebleken van uit die periode stammende schriftelijke mededelingen over [eiseres] die afkomstig zijn van [gedaagde] . In zoverre is van een onrechtmatige publicatie geen sprake.

4.4.

In januari 2023 heeft [gedaagde] aan ouders van kinderen die tot op dat moment opvang of zorg genoten van [eiseres] , medegedeeld dat de dienstverlening door [eiseres] gaat eindigen. Begrijpelijkerwijs heeft [gedaagde] naar aanleiding van deze brief vragen en reacties ontvangen van ouders. In één geval heeft [gedaagde] schriftelijk gereageerd en meegedeeld dat de reden voor het sluiten van een contract is dat [eiseres] niet voldoet aan door haarzelf opgestelde kwaliteitscriteria. [gedaagde] stelt zelf dat zij geen ervaring met en (dus) geen kennis heeft van de kwaliteit(en) van [eiseres] . Het was dan ook zuiverder geweest om hieraan in de communicatie aan de ouders niet te refereren. [gedaagde] heeft dit overigens ook toegegeven, excuses aangeboden en aangeboden om deze uitlating aan de betreffende ouder te rectificeren. [eiseres] is hiermee niet akkoord gegaan omdat zij meent dat een bredere rectificatie, zoals in deze procedure is gevorderd, op zijn plaats is. Anders dan [eiseres] is de voorzieningenrechter van oordeel dat daarvoor geen grond is.

4.5.

Het staat in de eerste plaats onvoldoende vast dat [gedaagde] aan andere personen een soortgelijke schriftelijke uitlating als in de e-mail van 18 januari 2023 heeft gedaan. [eiseres] heeft aan aantal verklaringen overgelegd van ouders die verklaren dat [gedaagde] aan hen mondeling een soortgelijke mededeling heeft gedaan. Vooropgesteld zij dat die verklaringen weinig concreet zijn terwijl ook niet duidelijk is welke vraag aan die ouders is voorgelegd en uit enkele antwoorden kan worden afgeleid dat dit wel eens een (enigszins) leidende vraag kan zijn geweest. Gelet daarop is vooralsnog onvoldoende aannemelijk dat [gedaagde] méér heeft gezegd (of geschreven) dan dat zij meent dat [eiseres] niet voldoet aan haar eigen criteria. Dat is iets anders dan dat [eiseres] niet zou voldoen aan wettelijke kwaliteitscriteria. Zoals hiervoor al overwogen was het zuiverder geweest om hier niets over te zeggen, maar de uitlating valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog binnen de kaders van de vrijheid van meningsuiting en is niet onrechtmatig jegens [eiseres] . Van belang is voorts dat [gedaagde] heeft aangeboden om aan de ouder aan wie wel een uitlating als beschreven is gedaan, een rectificatie te sturen. Van dat aanbod heeft [eiseres] geen gebruik willen maken. Dat de betreffende ouder het bericht mogelijk met andere ouders heeft gedeeld kan (ook) niet voor rekening en risico van [gedaagde] komen. Dat [gedaagde] organisaties op de hoogte heeft gesteld van ofwel de inhoud van de e-mail dan wel de geruchten, of zelfs maar van de mededeling dat [gedaagde] meent dat [eiseres] niet voldoet aan de criteria van [gedaagde] (niet zijnde wettelijke kwaliteitscriteria) is niet aannemelijk. Voor zover er bij die organisaties enige bekendheid met het een dan wel het ander is ontstaan, kan uit de stukken niet anders dan worden afgeleid dat de communicatie daarover is gestart bij de directeur van [eiseres] .

4.6.

Duidelijk is dat binnen de jeugdhulpverlening in de MVS-gemeenten negatieve verhalen de ronde hebben gedaan en/ mogelijk nog steeds doen over de kwaliteit van dienstverlening van [eiseres] . Concrete aanwijzingen dat [eiseres] niet aan wettelijke kwaliteitscriteria voldoet, zijn er niet. Hoewel [gedaagde] de geruchten heeft laten meewegen in haar interne besluitvorming, is niet aannemelijk dat zij actief heeft bijgedragen in het verspreiden van onjuiste of misleidende informatie over [eiseres] . De vordering van [eiseres] wordt daarom afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure. De kosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.755,00 (€ 676,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat).

Beslissing

5
De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

wijst de vordering af;

5.2.

veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden;

5.3.

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2023.3144/2009