Rechtbank Rotterdam, eerste aanleg - enkelvoudig insolventierecht

ECLI:NL:RBROT:2025:5702

Op 10 February 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van insolventierecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is FT RK 24/1408, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBROT:2025:5702. De plaats van zitting was Rotterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
FT RK 24/1408
Datum uitspraak:
10 February 2025
Datum publicatie:
12 May 2025
Verwijzingen:
Faillissementswet 287a

Indicatie

Afwijzing gedwongen schuldregeling. Niet het maximaal haalbare nu onvoldoende duidelijk is dat verzoekster niet kan werken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie

rekestnummer: [nummer]

uitspraakdatum: 10 februari 2025

afwijzen gedwongen schuldregeling

in de zaak van:

[verzoekster] ,

wonende te [adres]

[postcode] [woonplaats] ,

verzoekster.

1
De procedure

Verzoekster heeft op 14 oktober 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:

- [schuldeiser] , in behandeling bij Bureau Mercuur, hierna te noemen: [schuldeiser] ;

die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.

Bureau Mercuur heeft namens [schuldeiser] voorafgaand aan de zitting op 21 januari 2025 een verweerschrift ingediend.

Ter zitting van 27 januari 2025 zijn verschenen en gehoord:

verzoekster;

Mevrouw [persoon A] , schuldhulpverlener.

De schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De uitspraak is bepaald op heden.

2
Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeventien schuldeisers, waarvan één preferente en zestien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 56.809,07 van verzoekster te vorderen.

Verzoekster heeft bij brief van 25 april 2024 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,46% aan de preferente schuldeisers en 2,23% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.

Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar PW-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar zelfstandig voldaan.

Zestien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 4.838,60 op verzoekster.

3
Het verweer

In het verweerschrift heeft Bureau Mercuur namens [schuldeiser] gesteld dat de schuld van verzoekster niet te goeder trouw is ontstaan. Daarnaast is [schuldeiser] van mening dat het voorstel niet voldoende is onderbouwd. In de visie van [schuldeiser] heeft verzoekster voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op inkomsten die voortvloeien uit een PW-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoekster de komende tijd nog zou kunnen verbeteren nu niet is gesteld of gebleken dat verzoekster niet fulltime zou kunnen werken.

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de weigerende schuldeiser geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunten ter zitting toe te lichten.

Overwegingen

4
De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij zijn weigering vast.

De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.

De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.

De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.

Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van een PW-uitkering. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden dat verzoekster niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. Verzoekster is niet arbeidsongeschikt verklaard en is derhalve niet ontheven van de verplichting om betaald werk te zoeken. Gezien de leeftijd van verzoekster en haar achtergrond, wordt zij in staat geacht om meer inkomsten te genereren dan zij momenteel ontvangt uit hoofde van een PW-uitkering. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoekster blijvend is en het uiterste waartoe zij in staat moet worden geacht.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.

De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Beslissing

5
De beslissing

De rechtbank:

- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2025.