Rechtbank Rotterdam, eerste aanleg - enkelvoudig insolventierecht

ECLI:NL:RBROT:2025:7311

Op 4 June 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van insolventierecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is FT RK 25/272 en FT RK 25/273, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBROT:2025:7311. De plaats van zitting was Rotterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
FT RK 25/272 en FT RK 25/273
Datum uitspraak:
4 June 2025
Datum publicatie:
23 June 2025
Verwijzingen:
Faillissementswet 284, Faillissementswet 287a

Indicatie

Toewijzing dwangakkoord tegen Arubaanse schuldeiser. Verweer art. 307 Fw. Toekomstige vorderingen inzake ouderdomspensioen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie

rekestnummers: [nummer 1] en [nummer 2]

uitspraakdatum: 4 juni 2025

in de zaak van:

[verzoekster] ,

wonende te [adres]

[postcode] [woonplaats] ,

verzoekster.

1
De procedure

Verzoekster heeft op 18 februari 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:

- Sociale Verzekeringsbank Aruba, in behandeling bij Brown Advocaten (hierna: SVB Aruba);

die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.

SVB Aruba heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.

Ter zitting van 21 mei 2025 zijn verschenen en gehoord:

verzoekster;

de heer [persoon A] , werkzaam bij Geldplein Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);

mevrouw N. Eckhardt, werkzaam bij CKN Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder).

De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De beschermingsbewindvoerder heeft op 23 mei 2025 aanvullende stukken aan de rechtbank doen toekomen.

De uitspraak is bepaald op heden.

2
Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers, waarvan vier preferente en negen concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 16.320,42 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 12 september 2024 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 5,36% aan de preferente schuldeisers en 2,68% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De totale schuldenlast bedroeg ten tijde van het aanbod nog € 19.487,16. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift was de totale schuldenlast afgenomen naar

€ 16.320,42. Daarmee is de afloscapaciteit toegenomen naar 7,04% voor de preferente schuldeisers en 3,52% voor de concurrente schuldeisers.

Bovendien heeft de beschermingsbewindvoerder in haar mail van 23 mei 2025 verklaard dat er een extra inleg gedaan kan worden van € 1.700,00. Hiermee zal er 30,2% betaald kunnen worden aan de preferente schuldeisers en 15,1% aan de concurrente schuldeisers.

Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar AOW-uitkering. Verzoekster heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en heeft daarom geen inspanningsplicht meer. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – mede dankzij een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.

Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. SVB Aruba stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 3.157,26 op verzoekster, welke 19,3% van de totale schuldenlast beloopt.

3
Het verweer

SVB Aruba stelt zich allereerst op het standpunt dat een bevel op grond van artikel 287a Fw bindende kracht zou missen jegens SVB nu zij niet in het Rijk in Europa is gevestigd. De SVB Aruba geldt niet als lokale schuldeiser of buitenlandse schuldeiser zoals bedoeld in de Europese Insolventieverordening, waardoor een dergelijk bevel bindende kracht zou missen jegens SVB Aruba. Verzoekster dient dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard.

Mocht de rechtbank het verzoek toch ontvankelijk verklaren dan stelt SVB Aruba zich op het standpunt dat het verzoek afgewezen moet worden. Verzoekster heeft op 27 april 2014 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en heeft met ingang van 1 mei 2014 aanspraak jegens SVB Aruba op ouderdomspensioen krachtens de Landsverordening AOV. Op of omstreeks 8 september 2014 is verzoekster naar Nederland verhuisd zonder dat zij aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan. Op grond van deze wijziging had SVB Aruba de uitbetaling van de reparatietoeslag moeten stopzetten. De betalingen van de reparatietoeslag zijn van 1 oktober 2014 tot en met mei 2023 ten onrechte gedaan. Verzoekster heeft in totaal ten onrechte een bedrag van Afl. 12.100,00 aan reparatietoeslag ontvangen. De SVB Aruba is haar vordering gaan verrekenen met het aan verzoekster verschuldigd ouderdomspensioen. Per 31 mei 2025 bedraagt de vordering van SVB Aruba nog Afl. 3.436,00. SVB Aruba heeft geen boete of rente van verzoekster teruggevorderd. Deze vordering zou op grond van art. 307 Fw. buiten het akkoord moeten worden gehouden c.q. het verzoek jegens SVB Aruba moet worden afgewezen.

De weigering van SVB Aruba om met het aangeboden akkoord in te stemmen is niet onredelijk. De terugvordering van de schuld vloeit voort uit de landsverordening reparatietoeslag. Personen die hun werkelijke verblijfplaats niet op Aruba hebben, hebben geen recht op de reparatietoeslag. SVB Aruba stelt zich op het standpunt dat zij in alle redelijkheid niet kan instemmen met de kwijtschelding van een schuld welke is ontstaan als gevolg van onverschuldigde betalingen ten laste van de Landskas.

Voorts meent SVB Aruba dat deze vordering op grond van artikel 307 Fw buiten het akkoord zou moeten worden gehouden c.q. dat het verzoek jegens SVB Aruba moet worden afgewezen. SVB Aruba is zowel schuldenaar als schuldeiser van verzoekster en zowel de schuld als de vordering zijn ontstaan voordat een uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is gedaan. De omstandigheid dat de verrekening niet ineens geschiedt maar maandelijks op het ouderdomspensioen wordt verrekend laat het voorgaande onverlet.

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft SVB Aruba geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

Overwegingen

4
De beoordeling

Nu SVB Aruba een rechtspersoon is naar buitenlands recht en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.

Het antwoord op deze vraag volgt niet uit de Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (hierna: de insolventieverordening), zoals SVB Aruba betoogt. De Insolventieverordening is blijkens artikel 1 van toepassing op procedures die ertoe leiden dat de een schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn vermogen geheel of ten dele verliest. In bijlage A van de Insolventieverordening wordt de schuldsaneringsregeling weliswaar genoemd als regeling waarop de Insolventieverordening van toepassing is, maar het verzoek op grond van 287a Fw valt niet onder de omschrijving van artikel 1. De gedwongen schuldenregeling voorziet er juist in een wettelijke schuldsanering met de in artikel 1 van de Insolventieverordening bedoelde gevolgen, te voorkomen.

De rechtbank volgt SVB Aruba voorts niet in haar verweer dat een bevel op grond van art. 287a Fw bindende kracht zou missen jegens SVB Aruba nu zij niet in Europa is gevestigd. In het geval de rechtbank tot het oordeel zou komen dat SVB Aruba in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling zou hebben kunnen komen, zou dat leiden tot het oordeel dat SVB Aruba onrechtmatig heeft gehandeld. In dat geval zou verzoekster zijn schade in Nederland lijden. Voor de beantwoording van de vraag welk recht in dit geval van toepassing is moet dan ook worden gekeken naar de hoofdregel van artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EG) 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II). Deze hoofdregel wijst naar Nederlands recht. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder de omstandigheid in aanmerking dat bij het voorliggende verzoek niet slechts de belangen van verzoekster en SVB Aruba aan de orde zijn, maar ook die van de (overige) gezamenlijke schuldeisers.

De stelling van SVB Aruba dat artikel 307 Fw meebrengt dat SVB Aruba buiten het akkoord zou moeten worden gehouden c.q. dat het verzoek jegens SVB Aruba moet worden afgewezen, begrijpt de rechtbank zo, dat SVB Aruba meent dat zij bevoegd is om haar vordering te verrekenen met de toekomstige betalingen die SVB Aruba uit hoofde van het ouderdomspensioen verschuldigd aan verzoekster zal zijn. Nog daargelaten dat artikel 307 Fw slechts werking heeft als verzoekster zou worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, is deze stelling onjuist. Artikel 307 Fw. maakt uitsluitend verrekening mogelijk tussen vorderingen en schulden die zijn ontstaan voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Daaronder vallen niet toekomstige vorderingen die voortvloeien uit handelingen van voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling, zoals de toekomstige termijnen van het ouderdomspensioen.

Maar ook los van de vraag of SVB Aruba tot een dergelijke verrekening bevoegd zou zijn, is bovendien niet gebleken dat SVB Aruba een beroep heeft gedaan op verrekening van haar vorderingen met de toekomstige betalingen die SVB Aruba uit hoofde van het ouderdomspensioen verschuldigd aan verzoekster zal zijn.

De vordering van SVB Aruba is dus niet door verrekening teniet gegaan en kan in het akkoord worden meegenomen.

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van SVB Aruba bij haar weigering vast.

De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of SVB Aruba in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.

De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van SVB Aruba een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 19,3%.

Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twaalf van de dertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.

De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Geldplein Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.

De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en ontvangt een AOW-uitkering en ouderdomspensioen. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen. Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.

Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.

Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van SVB Aruba, die geweigerd heeft in te stemmen.

Het verzoek om SVB Aruba te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.

SVB Aruba zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.

De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

Beslissing

5
De beslissing

De rechtbank:

- beveelt SVB Aruba om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;

- veroordeelt SVB Aruba in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;

- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;

- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;

- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van

mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.  (Voetnoot 1)

Voetnoot

Voetnoot 1

Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.