Rechtbank Rotterdam, eerste aanleg - enkelvoudig verbintenissenrecht

ECLI:NL:RBROT:2023:4219

Op 19 May 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van verbintenissenrecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 10285436, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBROT:2023:4219. De plaats van zitting was Rotterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
10285436
Datum uitspraak:
19 May 2023
Datum publicatie:
23 May 2023

Indicatie

Vordering tot ontruiming van een berging. Huurder gebruikt de berging zonder recht of titel, ontruiming toegewezen. Geen dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam

zaaknummer: 10285436 CV EXPL 23-1736

datum uitspraak: 19 mei 2023

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

Stichting Woonstad Rotterdam ,

vestigingsplaats: Rotterdam,

eiseres,

gemachtigde: mr. S.F. Dik,

tegen

1
[gedaagde01] ,

woonplaats: Rotterdam, en

2. [gedaagde02] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,

gedaagden,

gemachtigde: [gemachtigde01] .

De partijen worden hierna ‘Woonstad’ en ‘ [gedaagde01] c.s.’ genoemd.

1
De procedure
1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

de dagvaarding van 9 januari 2023, met bijlagen;

het antwoord, met bijlagen;

de akte eiswijziging die Woonstad tijdens de mondelinge behandeling heeft ingediend;

de spreekaantekeningen van Woonstad.

1.2.

Op 19 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren namens Woonstad mevrouw [naam01] en de gemachtigde voornoemd aanwezig. Namens [gedaagde01] c.s. is niemand verschenen. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

1.3.

Twee dagen na de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [gedaagde01] c.s. de rechtbank bericht dat zij door een miscommunicatie niet aanwezig waren tijdens de mondelinge behandeling en heeft hij verzocht om een nieuwe mondelinge behandeling te plannen. De griffier heeft namens de kantonrechter bericht dat deze - overigens niet nader toegelichte - miscommunicatie geen klemmende reden vormt op grond waarvan een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling kan worden bepaald en dat vonnis zal worden gewezen.

2
De feiten
2.1.

[gedaagde01] c.s. huurt van Woonstad sinds 11 februari 2020 de woning aan de [adres01] te Rotterdam (hierna: nummer 41).

2.2.

Nummer 41 is gelegen in een gebouw met zeven woningen. Iedere woning beschikt over een eigen berging. Zes bergingen zijn gelegen op de begane grond van het gebouw en de zevende berging is gelegen in een nabij gelegen gebouw op ongeveer 70 meter afstand.

2.3.

Woonstad is ook verhuurder van de [adres02] (hierna: nummer 39). De bewoners van nummer 39 maakten gebruik van een berging op de begane grond van het gebouw en [gedaagde01] c.s. maakte gebruik van een berging in het op afstand gelegen gebouw.

2.4.

[gedaagde01] c.s. heeft op 7 maart 2022 toestemming gevraagd aan Woonstad om van berging te ruilen met nummer 39. [gedaagde01] c.s. heeft nadien de berging van nummer 39 in gebruik genomen.

2.5.

Op 24 juni 2022 is Woonstad een huurovereenkomst met betrekking tot nummer 39 aangegaan met nieuwe huurders.

2.6.

Woonstad heeft [gedaagde01] c.s. meermaals verzocht de door hem in gebruik genomen berging te ontruimen. [gedaagde01] c.s. verzet zich daartegen.

3
Het geschil
3.1.

Woonstad eist bij dagvaarding samengevat:

[gedaagde01] c.s. te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis het gebruik van de bergingen gelegen in het portiek van de door [gedaagde01] c.s. gehuurde woning aan de [adres01] te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 5.000,-;

[gedaagde01] c.s. te veroordelen in de proceskosten;

het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2.

Na eiswijziging luidt de eis van Woonstad onder 1 als volgt:

1. [gedaagde01] c.s. te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de berging gelegen in het portiek, behorend bij de woning die aan de huurders van huisnummer 39 is verhuurd en die [gedaagde01] c.s. onrechtmatig in gebruik heeft genomen, te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van Woonstad zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonstad te stellen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 5.000,-.

3.3.

Woonstad baseert haar eis op het volgende. [gedaagde01] c.s. heeft geen recht of titel om de berging van nummer 39 op de begane grond van het gebouw te gebruiken. De berging die hoort bij de woning van [gedaagde01] c.s. ligt op 70 meter afstand in een losstaand gebouwd. Woonstad heeft nooit toestemming gegeven voor een ruil, sterker nog zij heeft het verzoek van [gedaagde01] c.s. destijds telefonisch afgewezen. Woonstad schiet tekort in de nakoming van haar huurovereenkomst met de huurders van nummer 39 en heeft daarom belang bij haar eis.

3.4.

[gedaagde01] c.s. is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Er is geen sprake van een onrechtmatige situatie. Woonstad heeft niet gereageerd op het verzoek van [gedaagde01] van 7 maart 2022. Zij heeft daarmee stilzwijgend ingestemd met de ruil. Ook uit de splitsingsakte volgt dat [gedaagde01] c.s. recht heeft op een berging op de begane grond. Woonstad handelt verder in strijd met het gelijkheidsbeginsel door geen berging op de begane grond ter beschikking te stellen aan [gedaagde01] c.s.

Overwegingen

4
De beoordeling

[gedaagde01] c.s. moet de berging ontruimen

4.1.

De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde01] c.s. zonder recht of titel gebruik maakt van de berging op de begane grond. Daarom wordt hij veroordeeld om die berging te ontruimen. De kantonrechter licht haar oordeel hierna toe.

4.2.

Hoewel de beschrijving in de huurovereenkomst niet vermeldt dat een berging (en dus ook niet welke berging) onderdeel uitmaakt van het gehuurde, is niet in geschil dat [gedaagde01] c.s. in eerste instantie de berging in het losstaande gebouw in gebruik heeft genomen nadat die berging door Woonstad aan hem ter beschikking was gesteld. Uit de huurovereenkomst vloeien dus geen rechten voort voor [gedaagde01] c.s. ten aanzien van het gebruik van een berging op de begane grond van het gebouw. Dat de partner van [gedaagde01] ten tijde van het indienen van de conclusie van antwoord hoogzwanger was, maakt dat niet anders. Woonstad schiet dan ook niet tekort in de nakoming van de huurovereenkomst door geen berging op de begane grond aan hem ter beschikking te stellen. Woonstad handelt ook niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, alleen al omdat [gedaagde01] c.s. niet heeft gesteld dat de situatie van de andere huurders (zoals bijvoorbeeld de huurprijs) exact gelijk is aan zijn situatie.

4.3.

De kantonrechter begrijpt verder dat [gedaagde01] c.s. een beroep doet op derdenwerking van de splitsingsakte, waarin is opgenomen dat nummer 41 een berging op de begane grond heeft. [gedaagde01] c.s. kan zich echter tegenover Woonstad niet op de betreffende bepaling uit de splitsingsakte beroepen. Een splitsingsakte is naar zijn aard bedoeld om rechten en verplichtingen van de verschillende appartementseigenaars in hun onderlinge verhouding te regelen, en niet de rechten of verplichtingen van derden (zoals [gedaagde01] c.s.) die buiten die rechtsverhouding staan.

4.4.

De kantonrechter is ook niet van oordeel dat Woonstad stilzwijgend heeft ingestemd met het verzoek van [gedaagde01] c.s. van 7 maart 2022. Weliswaar staat niet vast dat Woonstad het verzoek telefonisch heeft afgewezen - dat blijkt namelijk nergens uit en [gedaagde01] c.s. betwist dat - maar [gedaagde01] c.s. mocht er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat Woonstad haar toestemming verleende voor een bergingenruil door het uitblijven van een reactie. Het had in ieder geval op de weg van [gedaagde01] c.s. gelegen om (nogmaals) contact op te nemen met Woonstad alvorens de berging behorend bij de woning op nummer 39 in gebruik te nemen, maar gesteld noch gebleken is dat [gedaagde01] c.s. dat heeft gedaan.

4.5.

De dwangsom die Woonstad eist, wijst de kantonrechter wel af. Met de veroordeling tot ontruiming heeft Woonstad al een titel om met de deurwaarder tot een gedwongen ontruiming over te gaan als [gedaagde01] c.s. dat niet vrijwillig doet. Woonstad heeft niet onderbouwd waarom een extra prikkel in de vorm van een op te leggen dwangsom desondanks nodig is. Daarom heeft Woonstad een gebrek aan belang bij dit gedeelte van haar eis.

Proceskosten

4.6.

[gedaagde01] c.s. krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Woonstad tot vandaag vast op € 128,31 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht en € 398,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 199,-). Dit is totaal € 625,50. Voor kosten die Woonstad maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] c.s. een bedrag betalen van € 99,50 (1/2 punt x € 199,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).

Uitvoerbaarheid bij voorraad

4.7.

Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

Beslissing

5
De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

veroordeelt [gedaagde01] c.s. om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de berging gelegen in het portiek, behorend bij de woning die aan de huurders van huisnummer 39 is verhuurd en die [gedaagde01] c.s. onrechtmatig in gebruik heeft genomen, te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van Woonstad zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonstad te stellen;

5.2.

veroordeelt [gedaagde01] c.s. in de proceskosten die aan de kant van Woonstad tot vandaag worden vastgesteld op € 625,50;

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

wijst al het andere af.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.

49039