Rechtbank Rotterdam, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBROT:2025:10710

Op 9 September 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 10-224596-22, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBROT:2025:10710. De plaats van zitting was Rotterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
10-224596-22
Datum uitspraak:
9 September 2025
Datum publicatie:
9 September 2025

Indicatie

Mega Berghaven. Veroordeling voor medeplegen witwassen van geld dat aan haar zus als douaneambtenaar werd betaald voor vertrouwelijke gegevens uit douanesystemen. Innerlijk tegenstrijdige, nietige dagvaarding ter zake omkoping van een douaneambtenaar, vrijspraken ten aanzien van invoer cocaïne, de voorbereiding daarvan en vuurwapenbezit. Overschrijding redelijke termijn. Gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 voorwaardelijk en een taakstraf van 120 uur.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1

Parketnummer: 10-224596-22

Datum uitspraak: 9 september 2025

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1974,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:

[adres] ,

raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam.

1
Onderzoek op de terechtzittingen

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 17 en 18 juli 2025 en 9 september 2025.

2
Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Aan de verdachte worden vier strafbare feiten verweten. Samengevat ziet de verdenking onder 1 op het medeplegen van omkoping van een ambtenaar. Onder 2 primair wordt haar het medeplegen van de invoer van cocaïne verweten. Subsidiair is dat ten laste gelegd als het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot harddrugs en meer subsidiair is dat ten laste gelegd als medeplichtigheid aan die voorbereidingshandelingen. Onder 3 wordt de verdachte het medeplegen van het bezit van vuurwapens met bijbehorende munitie verweten. Ten slotte wordt haar onder 4 het medeplegen van witwassen verweten.

3
Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.A. Kloos heeft gevorderd:

vrijspraak van het onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde;

bewezenverklaring van het onder 1, 2 meer subsidiair en 4 ten laste gelegde, waarbij de pleegperiode voor het onder 1 en 2 meer subsidiair ten laste gelegde wordt beperkt van 15 mei 2019 tot en met 1 november 2020 en voor het onder 4 ten laste gelegde van 15 mei 2019 tot en met 6 december 2022;

veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4
Geldigheid dagvaarding

De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt dat het onder 1 ten laste gelegde is toegesneden op zowel de verdachte in de rol van (mede)pleger van het als ambtenaar een gift, belofte of dienst aannemen, wetende dat deze hem wordt gedaan, verleend of aangeboden teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen of na te laten, als op die van medeplichtige aan die door haar zus en medeverdachte gepleegde – samengevat – passieve ambtelijke omkoping. Daarmee is dit onderdeel van de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig. De rechtbank zal de dagvaarding nietig verklaren ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.

Voor het overige voldoet de dagvaarding aan alle wettelijke eisen en is derhalve geldig.

5
Waardering van het bewijs
5.1.

Vrijspraak zonder nadere motivering van het onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

5.2.

Vrijspraak van het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde

5.2.1.

Standpunt officier van justitie

Het kan niet anders dan dat de verdachte wist dat er zoveel geld voor de door haar zus en tevens [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) verstrekte informatie werd betaald, omdat die informatie werd gebruikt in het kader van de handel in cocaïne. De verdachte heeft gelet op haar ondersteunende rol het opzet gehad om de voorbereiding van die cocaïnehandel samen met haar zus te bevorderen zodat hetgeen onder 2 meer subsidiair ten laste is gelegd kan worden bewezen.

5.2.2.

Beoordeling door de rechtbank

Onder 2 meer subsidiair wordt de verdachte samengevat medeplichtigheid aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne verweten. In dat kader zijn in de tenlastelegging verschillende feitelijke handelingen opgenomen die aan dat verwijt inhoud moeten geven. Het wordt de verdachte verweten dat zij wederrechtelijk een systeem van de Douane Rotterdam is binnengedrongen, vertrouwelijke gegevens uit dat systeem heeft overgenomen door daar schermafbeeldingen van te maken en die schermafbeeldingen aan personen te verstrekken die daartoe niet-gerechtigd waren. Als laatste wordt haar verweten dat zij derden heeft geadviseerd over hoe een zending goederen zonder risico ingevoerd kan worden.

De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat deze feitelijke handelingen aan de zus van de verdachte, [medeverdachte 1] , worden verweten en in haar geval ook bewezen worden verklaard in het tegelijkertijd met dit vonnis gewezen vonnis. Zij werkte in de tenlastegelegde periode als ambtenaar voor de Douane Rotterdam en zij heeft de feitelijke handelingen verricht.

De rol van de verdachte bij het handelen van haar zus is zeker niet onopgemerkt gebleven. Zoals uitgebreid omschreven in het vonnis dat gewezen is tegen [medeverdachte 1] , staat vast dat de verdachte contact tussen [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 1] mogelijk maakte middels een Sky-toestel, dat zij het contact tussen [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 1] vergemakkelijkte en heeft bemiddeld in het overhalen van [medeverdachte 1] om te beginnen met de samenwerking met de medeverdachten.

Echter, de feitelijke handelingen die de rol van verdachte inhoud hebben gegeven, worden niet genoemd in de tenlastelegging onder feit 2 meer subsidiair. De verdachte heeft immers niet voor de Douane Rotterdam gewerkt en heeft niet de feitelijke handelingen verricht die volgens de tekst van de tenlastelegging de medeplichtigheid zouden moeten vormen. Hetgeen wél ten laste is gelegd, kan niet, althans niet ten aanzien van deze verdachte, worden bewezen zodat zij daarvan wordt vrijgesproken.

5.2.3.

Conclusie

Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.3.

Bewijswaardering met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde

Onder feit 4 wordt verdachte het tezamen en in vereniging witwassen van voorwerpen en onroerend goed verweten.

Vrijspraak tassen en goud

Aan verdachte is ten laste gelegd het witwassen van tassen, sieraden, goud, contante geldbedragen tot in elk geval € 400.000,- en onroerend goed (één of meer appartementen). Voor het witwassen van tassen en goud wordt tegen verdachte geen bewijs gevonden in het dossier. De rechtbank spreekt verdachte hiervan vrij.

Dit is anders voor de sieraden, de contante geldbedragen en het onroerend goed.

Sieraden

In de woning van de verdachte worden drie kaartjes met het opschrift ‘Artaria Filigran’, een juwelier in Kosovo, aangetroffen. Op 4 oktober 2022 is daar voor een bedrag van € 1.800,- gekocht, op 5 oktober 2022 voor een bedrag van € 1.640,- en op 27 oktober 2022 voor een bedrag van € 340,-, totaal dus voor een bedrag van € 3.780,- in nog geen maand tijd. Alle betalingen zijn contant gedaan. Niet betwist is door verdachte dat zij zowel op 4 en 5 als op 27 oktober 2022 in Kosovo is geweest. Zij heeft ter zitting verder verklaard dat ‘het gouden kettinkje’ een cadeau was.

Tussenconclusie

Daarmee acht de rechtbank het verwerven en voorhanden hebben van sieraden voor verdachte bewezen. Of deze sieraden van misdrijf afkomstig waren zal hierna worden besproken.

Contante geldbedragen

Op basis van het dossier worden door de rechtbank de volgende vaststellingen gedaan omtrent de contante geldbedragen.

Stortingen

Op verschillende momenten in de ten laste gelegde periode stort de verdachte een bedrag van in totaal € 33.100,- contant op haar bankrekeningen. Echter, in het verhoor van 27 februari 2023 wordt aan de verdachte door de politie voorgehouden dat in het proces-verbaal met documentcode [documentcode 1] een aantal opnames abusievelijk zijn geregistreerd als stortingen. Vervolgens wordt in dat verhoor verwezen naar een proces-verbaal met documentcode [documentcode 2] , maar dat proces-verbaal heeft de rechtbank niet aangetroffen in het dossier. De rechtbank zal daarom het in het verhoor genoemde bedrag van € 2.430,- in mindering brengen op het bedrag waarmee bij de bewezenverklaring rekening wordt gehouden.

Contant geld vakantie Ibiza

Voor hun gezamenlijke vakantie naar Ibiza van 20 tot en met 25 augustus 2022 hebben de verdachte en de [medeverdachte 1] € 9.000,- aan contant geld meegenomen. De verklaring van de verdachte ter zitting, inhoudende dat zij vrijwel geen contant geld mee heeft genomen naar Ibiza en dat zij niks heeft uitgegeven omdat zij verging van de rugpijn, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde, nu in het gesprek tussen de verdachte en haar zus [medeverdachte 1] op 19 augustus 2022, een dag voor vertrek naar Ibiza, de specifieke instructie door [medeverdachte 1] aan de verdachte wordt gegeven om “die negen” mee te nemen en uit het onderzoek is gebleken dat er voor de vakantie op Ibiza, met uitzondering van betaling van de reissom, geen geld is afgeschreven van de rekeningen van de verdachte en haar zus. De rechtbank wijst op de verdere inhoud van dit telefoongesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] waarin wordt gesproken over het reserveren van een VIP-tafel bij een feest waar Armin van Buuren zou draaien à raison van € 3.000,-. Gezien het voorgaande ligt het in de rede om “die negen” te verstaan als € 9.000,-.

Overdracht € 100.00 aan [medeverdachte 4]

De verdachte heeft met de [medeverdachte 1] op 13 oktober 2022 op Schiphol een bedrag van € 100.000,- contant aan [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) overhandigd. Verdachte’s verklaring ter zitting dat zij geen geld aan [medeverdachte 4] heeft meegegeven maar zoetigheid voor onderweg, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Ook de verklaring van [medeverdachte 4] die hij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, inhoudende dat het bij hem aangetroffen geld van hem was, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Overigens verklaart hij niet over zoetigheid voor onderweg. De bevindingen in het dossier laten iets anders zien. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben, voordat zij [medeverdachte 4] hebben afgezet op Schiphol, een gesprek met hem gehad in het Brugrestaurant aan de A4. Dit gesprek is afgeluisterd. Tijdens dit gesprek heeft [medeverdachte 4] telefonisch contact met iemand. Hij zegt dan dat hij de voorschotten heeft, dat hij gaat kijken wat in de auto ligt en dat hij dat mee zal nemen. Later zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 4] dat ze het geld in de auto hebben gelaten en vraagt ze hem hoe hij het mee gaat nemen. [medeverdachte 4] zegt dan tegen haar dat “hier” (de rechtbank begrijpt: op Schiphol) niet veel wordt gecontroleerd. Door het observatieteam wordt gezien dat [medeverdachte 1] een witkleurig gevuld tasje van 20x30 centimeter uit haar kofferbak pakt, waarna zij achterin de auto stapt naast [medeverdachte 4] en verdachte wegrijdt. Even later wordt [medeverdachte 4] afgezet bij Departures 3. Als [medeverdachte 4] er bij de Douane uit wordt gehaald en gevraagd wordt hoeveel geld hij bij zich heeft, verklaart hij dat het € 20.000,- is en van hemzelf is. Deze verklaring is alleen al hoogst merkwaardig omdat het bedrag dat hij bij zich draagt, iets meer dan € 100.000,- is. Tot slot wijst de rechtbank op het gesprek dat verdachte met [naam 1] heeft op 13 oktober 2022 in de avond rond 20:05 uur waarin ze zegt dat ze nog niks hebben gehoord en dat haar zus zit te stressen, maar dat “hij” pas om kwart over acht landt.

Hieruit leidt de rechtbank af dat bij de ontmoeting in het brugrestaurant gesproken is over de appartementen in Kosovo, dat verdachte en haar zus geld aan [medeverdachte 4] zouden geven, dat hij dit voor hen mee zou nemen naar Kosovo als betaling voor deze appartementen, dat dit geld in de achterbak van de auto lag en dat [medeverdachte 1] dit geld, gezeten op de achterbank aan [medeverdachte 4] heeft gegeven, waarbij verdachte de auto heeft bestuurd, waarna ze [medeverdachte 4] afzetten bij Departures voor zijn vlucht naar Kosovo.

Overdracht € 50.000 aan [medeverdachte 5]

De verdachte heeft via de [medeverdachte 1] in de periode van 31 oktober 2022 tot en met 1 november 2022 een bedrag van € 50.000,- contant aan [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) overhandigd. [medeverdachte 1] heeft via WhatsApp met [medeverdachte 4] gecomunniceerd op 30 oktober 2022 dat zij [medeverdachte 5] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ) gesproken heeft en dat zij hem morgen die 100 zou geven. Op 31 oktober chat ze dat ze voor vandaag geen 100 maar 50 heeft, dat ze niet meer kon regelen. Op 1 november zegt ze weer tegen [medeverdachte 4] dat ze vandaag om 12.30 uur de afspraak met [medeverdachte 5] had en dat ze vandaag niet meer dan 50 kon doen. Uit gelijktijdige chats met [naam 2] blijkt dat het hier gaat om een betaling door [medeverdachte 1] van € 100.000,- voor het huis in Kosovo. Op 30 oktober 2022 wordt [medeverdachte 1] door [naam 2] gefeliciteerd met “het grote huis” en wordt geschreven “100.000 vooraf!”. Op 1 november 2022 schrijft [medeverdachte 1] : “die 50 met [medeverdachte 5] is afgehandeld” en op 3 november 2022 vraagt ze of het is afgehandeld waarop [naam 2] antwoordt dat [medeverdachte 5] heeft geaccepteerd en een deel in Nederland zal afgeven en een deel zelf zal brengen.

In het huis van verdachte is een kluis met daarin € 126.000,- contant geld aangetroffen, verpakt in bundels. Op die bundels werden notities aangetroffen die leken op een administratie. Op één van die briefjes stond “[medeverdachte 5] 100.000 50”. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte vanuit de kluis € 50.000,- aan [medeverdachte 1] heeft gegeven die het weer aan [medeverdachte 5] heeft afgegeven om dit naar [medeverdachte 4] in Kosovo te brengen als betaling voor een door [medeverdachte 1] en haar zus aangeschafte woning.

Kluis

In de kluis in de woning van verdachte wordt, zoals eerdergenoemd, een bedrag van

€ 126.000,- contant aangetroffen. Hierover heeft verdachte noch [medeverdachte 1] een inhoudelijke verklaring afgelegd. Wel heeft verdachte afstand gedaan van dit geldbedrag.

Tussenconclusie

Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte in de ten laste gelegde periode contante geldbedragen heeft verworven en voorhanden gehad. Of deze contante geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn geweest zal hierna worden besproken.

Het onroerend goed

Niet weersproken door de verdachte of haar zus is dat zij bezig zijn geweest met het kopen van onroerend goed in Kosovo. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat de koop uiteindelijk niet is doorgegaan. Daartoe is namens haar een verklaring, ogenschijnlijk van de verkoper, overgelegd waarin de koop werd ontbonden.

De rechtbank stelt vast dat er in het dossier sprake is van vier woningen in het project Allegro. Van twee woningen is een voorverkoopcontract aangetroffen, één voor [medeverdachte 1] en één voor de verdachte. In beide voorverkoopcontracten wordt een betalingsschema afgesproken waarbij tot 15 oktober 2022 voor allebei € 55.000,- moet zijn betaald, nog een deel in december en dan nog € 20.000,- bij voltooiing. Uit een bericht van 24 november 2022 van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] blijkt dat zij tot dat moment al € 425.000,- heeft betaald waarbij uit de context duidelijk wordt dat dit voor de huizen is geweest. De verdachte zegt in een telefoongesprek met Joan op 29 oktober 2022 dat zij een huis heeft gekocht en haar zus ook, dat zij er samen nog twee andere bijgenomen hebben om te verhuren en dat ze die over een jaar gaan verkopen omdat ze dan de dubbele waarde ervan hebben.

Tussenconclusie

De rechtbank leidt uit deze bevindingen af dat alle betalingen voor de huizen zijn gedaan en dat de verdachte met [medeverdachte 1] als eigenaren beschikten over vier huizen in Kosovo.

De rechtbank zal nu beoordelen of de hierboven benoemde sieraden, contante geldbedragen en het onroerend goed direct of indirect van misdrijf afkomstig waren.

Het beoordelingskader voor witwassen

Als de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat voorwerpen of geld uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.

Als de verdachte zo'n verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden, waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.

De verklaring van verdachte

Namens de verdachte is aangevoerd dat de geldbedragen die op haar rekening zijn gestort, afkomstig zijn van de verkoop van haar woning. Het gouden kettinkje was een cadeau. De koopovereenkomst die zag op de aankoop van het appartement in Kosovo is ontbonden na de aanhouding van de verdachte, zodat niet kan worden vastgesteld dat onroerend goed is verworven. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank waar het om het in de kluis aangetroffen geldbedrag van € 126.000,- gaat.

Het oordeel van de rechtbank over de verklaring van verdachte

De verklaring van verdachte is verder op geen enkele wijze onderbouwd, waardoor enige verificatie niet heeft kunnen plaatsvinden. Gezien de contante aankopen op data waarop de verdachte zelf in Kosovo was, in combinatie met het bij de verdachte aantreffen van de ketting met de andere sieraden en de bijbehorende kaartjes, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte zelf alle sieraden, waaronder het gouden kettinkje, heeft aangeschaft met contant geld voor het bezit waarvan zij geen redengevende verifieerbare verklaring heeft gegeven.

Voor het namens verdachte naar voren gebrachte standpunt dat de contant gestorte bedragen op haar bankrekeningen afkomstig waren van de verkoop van haar woning, ontbreekt feitelijke onderbouwing. Uit het dossier blijkt dat de verdachte haar woning in 2021 heeft verkocht en overgedragen op 30 september 2021 en dat de overwaarde van de woning, een bedrag van € 185.308, op 1 oktober 2021 via de notaris op haar bankrekening is gestort. Hieruit leidt de rechtbank af dat de opbrengst van de verkoop van haar woning via haar bankrekening is verlopen en niet via contante stortingen. Het ontgaat de rechtbank in dit verband overigens hoe het mogelijk zou kunnen zijn dat de contante stortingen in 2019, 2020 en 2021 vóór het moment van verkoop van de woning afkomstig kunnen zijn geweest uit de verkoop van verdachte’s woning in 2021.

De verklaring van verdachte dat de koop van de appartementen in Kosovo niet is doorgegaan, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Gebleken is dat [medeverdachte 1] grote contante geldbedragen naar Kosovo heeft laten transporteren om voor deze appartementen te betalen. In totaal in elk geval een bedrag van € 425.000,-, wat gezien de prijzen van de vier appartementen moet worden gezien als (vrijwel) volledige betaling. Nu de rechtbank de verklaring dat de koop niet is doorgegaan, passeert, geldt ook voor het onroerend goed in Kosovo dat het niet anders kan zijn dan dat dit uit misdrijf verkregen onroerend goed betreft.

Het ter terechtzitting door de advocaat overgelegde stuk, waaruit zou moeten volgen dat de verkoop niet is doorgegaan, wordt door de rechtbank buiten beschouwing gelaten omdat het in de eerste plaats niets verduidelijkt omtrent betalingen maar bovendien door het moment van indienen niet kan worden geverifieerd.

De rechtbank komt gezien het vorenstaande tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van sieraden, contante geldbedragen en onroerend goed.

Medeplegen

De rechtbank stelt op basis van bevindingen in het dossier vast dat [medeverdachte 1] met de door haar gepleegde ambtelijke omkoping veel geld verdiende. De verdachte speelde bij het witwassen van het met deze feiten verdiende geld een belangrijke rol.

In haar huis werd een kluis aangetroffen met daarin € 126.000,- in bundels verpakt. Op verschillende bundels werden briefjes aangetroffen die in samenhang met elkaar een administratie van het geld in de kluis waren. Zo werd de aantekening “Vak 10.000” en “[medeverdachte 5] 100.000 50” aangetroffen. Die laatste aantekening past bij de WhatsApp communicatie tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] waarin [medeverdachte 1] op 31 oktober 2022 zegt dat ze voor vandaag geen 100 maar 50 heeft en een chat van 3 november 2022 waarin wordt gezegd dat [medeverdachte 5] heeft geaccepteerd, een deel in Nederland zal afgeven en een deel zelf zal brengen.

De verdachte heeft in de loop der jaren grote bedragen contant op haar bankrekening gestort waardoor ze in november 2022 problemen met de Rabobank krijgt. Ze krijgt het verzoek van de bank om de herkomst van contante stortingen aan te tonen. De verdachte raakt hierover in paniek en bespreekt dit op 7 november 2022 met haar vriendin [naam 1] . In dat gesprek zegt ze onder meer dat zij nu de klap voor twee opvangt, dat haar zus heeft gezegd dat het niet had moeten doen, maar dat ze moeilijk al dat contante geld thuis kan houden. Op 9 november 2022 zegt de verdachte, wederom in gesprek met [naam 1] , dat zij van alles voor haar zus moet doen (“neem dit even mee, neem dat even mee”) en dat haar zus haar wel kan beschuldigen dat ze het zelf heeft gedaan, waarbij het weer gaat over de contante stortingen op haar rekening, maar dat haar zus het ook gewoon wist.

In een telefoongesprek op 14 november 2022 zegt de verdachte over [medeverdachte 1] tegen haar vriendin [naam 1]Nee, maar zonder mij, alleen redt zij dit niet. Zij kan het niet alleen, dat is het hele probleem. Snap je. Dus heeft zij mij nodig. Dat weet zij”.

De rechtbank leidt uit deze bevindingen af dat de verdachte voor haar zus niet alleen steun en toeverlaat, maar ook beheerder van (een deel van) het contante geld en administrateur daarvan was. Daarnaast heeft zij volop meegeprofiteerd van het geld dat met [medeverdachte 1] ’s strafbare handelen werd verdiend, aangezien zij meeging op de deels contant betaalde vakanties, contant geld uit de kluis meenam op vakantie, contant geld stortte op haar bankrekening en over twee appartementen in Kosovo kon beschikken die met contant geld zijn betaald.

Daarmee acht de rechtbank ook het medeplegen bewezen. Het onder 4 ten laste gelegde wordt door de rechtbank bewezen verklaard.

5.4.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

4.

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 mei 2019 tot en met 6 december 2022 te Rotterdam en/of te Makreshi i Epërm, althans in Nederland en/of in

Kosovo, tezamen en in vereniging, althans alleen,

- een of meer voorwerpen (tassen, sieraden, goud, en contante geldbedragen van in totaal in elk geval € 400.000,00) en

- onroerend goed (een of meer appartementen)

heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of daarvan de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verhuld, terwijl zij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze voorwerpen en/of dit onroerend goed onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6
Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

4.

medeplegen van witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7
Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Overwegingen

8
Motivering straffen
8.1.

Algemene overweging

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

8.2.

Feit waarop de straffen zijn gebaseerd

De verdachte heeft samen met haar zus een fors geldbedrag en appartementen witgewassen. Haar zus verdiende dat geld door informatie van de Douane te verkopen. De verdachte fungeerde als een boekhouder voor haar zus en zorgde ook voor de opslag van het contante geld in een kluis.

De verdachte heeft geld dat van misdrijf afkomstig was in de legale economie gebracht door het te gebruiken voor contante aankopen, door contante stortingen te doen op haar bankrekening en door in het buitenland appartementen te kopen. Het exacte bedrag is niet vast te stellen, maar duidelijk is wel dat het om enkele tonnen gaat en dus een zeer fors bedrag is geweest. Witwassen tast de integriteit aan van het financiële en economische verkeer, kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving en vormt daarmee een ernstige bedreiging voor de legale economie.

8.3.

Persoonlijke omstandigheden van de verdachte

8.3.1.

Strafblad

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.

8.3.2.

Rapportage

Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 maart 2023. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.

De verdachte komt op ons over als een sterke, zelfstandige vrouw. Wij schatten in dat zij weet hoe en in staat is om justitiecontacten te voorkomen. Wij achten haar zelfstandig in staat om haar leven weer op te pakken. Wij zien geen meerwaarde in een reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden.

Ondanks de ouderdom van het rapport heeft de rechtbank – mede op grond van hetgeen tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen – geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de reclassering. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.

8.4.

Conclusies van de rechtbank

Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.

Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van de ondergane voorlopige hechtenis overstijgt omdat vanwege het tijdsverloop een vrijheidsstraf niet meer opportuun wordt geacht. Daarnaast wordt er rekening mee gehouden dat – zoals hierna zal worden geconcludeerd – de redelijke termijn is overschreden. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.

Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 6 december 2022, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van twee jaren en negen maanden verstreken.

Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Daarom zal als compensatie in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf worden opgelegd. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

9
In beslag genomen voorwerpen
9.1.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd alle op de beslaglijst vermelde voorwerpen – een groot geldbedrag, tassen, sjaaltjes, een portemonnee en sieraden – verbeurd te verklaren.

9.2.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft verzocht om teruggave van de in beslag genomen voorwerpen.

9.3.

Beoordeling

Op de beslaglijst staat onder volgnummer 1 een geldbedrag van € 126.000,- vermeld. Uit het dossier blijkt dat de verdachte al afstand heeft gedaan van dat geldbedrag, zodat de rechtbank over dit voorwerp geen beslissing zal nemen.

Ten aanzien van de overige drieëndertig genummerde goederen die op de beslaglijst staan vermeld, zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Ten aanzien van die goederen kan geen relatie worden vastgesteld met het feit waarvoor de verdachte wordt veroordeeld.

10
Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11
Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

12
Beslissing

De rechtbank:

verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft het onder 1 ten laste gelegde;

verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;

verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;

bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;

tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;

stelt als algemene voorwaarde:

- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;

beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;

beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:- gelast de teruggave aan verdachte van:

2. 1 tas;

3. 1 sjaal, [proces-verbaalnummer 1] ;

4. 1 sjaal, [proces-verbaalnummer 2] ;

5. 1 sjaal, [proces-verbaalnummer 3] ;

6. 1 sjaal, [proces-verbaalnummer 4] ;

7. 1 sjaal, [proces-verbaalnummer 5] ;

8. 1 tas inclusief 2 losse mapjes/tasjes, [proces-verbaalnummer 6] ;

9. 1 tas, [proces-verbaalnummer 7] ;

10. 1 tas, [proces-verbaalnummer 8] ;

11. 1 portemonnee, [proces-verbaalnummer 9] ;

12. 1 halsketting, [proces-verbaalnummer 10] ;

13. 1 halsketting, [proces-verbaalnummer 11] ;

14. 1 armband, [proces-verbaalnummer 12] ;

15. 1 halsketting, [proces-verbaalnummer 13] ;

16. 1 ring, [proces-verbaalnummer 14] ;

17. 1 ring, [proces-verbaalnummer 15] ;

18. 1 ring, [proces-verbaalnummer 16] ;

19. 1 oorbel, [proces-verbaalnummer 17] ;

20. 1 oorbel, [proces-verbaalnummer 18] ;

21. 1 oorbel, [proces-verbaalnummer 19] ;

22. 1 oorbel, [proces-verbaalnummer 20] ;

23. 1 oorbel, [proces-verbaalnummer 21] ;

24. 4 oorbellen, [proces-verbaalnummer 22] ;

25. 1 oorbel, [proces-verbaalnummer 23] ;

26. 1 oorbel, [proces-verbaalnummer 24] ;

27. 2 hangers, [proces-verbaalnummer 25] ;

28. 1 oorbel, [proces-verbaalnummer 26] ;

29. 1 oorbel, [proces-verbaalnummer 27] ;

30. 1 ring, [proces-verbaalnummer 28] ;

31. 1 ring, [proces-verbaalnummer 29] ;

32. 1 ring, [proces-verbaalnummer 30] ;

33. 1 ring, [proces-verbaalnummer 31] ;

34. 1 oorbel, [proces-verbaalnummer 32] .

Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,

en mrs. P.C. Tuinenburg en G.C. Bos, rechters,

in tegenwoordigheid van mrs. J.G. Polke en J.A.M. de Ruiter-van der Vleuten, griffiers,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

De jongste rechter en de eerste griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

Tekst gewijzigde tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1.

zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 september 2018 tot en met 6 december 2022 te Rotterdam, althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, onder wie [medeverdachte 1] in haar hoedanigheid als ambtenaar op de fiscale afdeling bij het Douane Landelijk Technisch Centrum (DLTC) van de Douane Rotterdam, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, als ambtenaar op de fiscale afdeling bij het Douane Landelijk Technisch Centrum (DLTC) van de Douane Rotterdam, (om) één of meer giften of beloften dan wel diensten, te weten

- ( de belofte van) betalingen van een (grote contante) geldbedragen, althans één of meer geldbedragen, althans enige gift, dienst en/of belofte,

(sub 1)

heeft aangenomen terwijl zij, verdachte, wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze giften, beloften en/of diensten haar en haar medeverdachte verleend, gedaan en/of aangeboden werden teneinde haar te bewegen om in haar huidige bediening iets te doen of na te laten,

en/of

(sub 2)

ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door haar in haar, medeverdachtes, huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten, en/of

heeft gevraagd

(sub 3)

teneinde haar en medeverdachte, te bewegen om in haar huidige bediening iets te doen of na te laten, en/of

(sub 4)

ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door haar, verdachte, en [medeverdachte 1] in haar huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten, immers hebben zij en [medeverdachte 1] , ten behoeve van één of meer personen

- contact gelegd tussen haar medeverdachte en de genoemde één of meer personen

- informatie uit de systemen van de Douane (Rotterdam) geraadpleegd en/of vergaard met een ander doel dan waarvoor deze bestemd zijn en/of

- ( vervolgens) aan (onbekend gebleven) derden inzicht gegeven in en informatie verstrekt over, onder meer, de werkwijze van de Douane (Rotterdam) met betrekking tot de controle van één of meer containers, te weten de containers met de nummers [containernummer 1] , [containernummer 2] , Platonummer [nummer] , één of meer bedrijven, waaronder ‘ [bedrijf 1] ’, ‘ [bedrijf 2] ’, ‘ [bedrijf 3] ’, ‘ [bedrijf 4] , ‘ [bedrijf 5] ’, ‘ [bedrijf 6] ’ en ‘ [bedrijf 7] ’, en Risciodatabasesignalen, terwijl dat inzicht en die informatie voor die derden niet is/zijn bedoeld

- die door haar, verdachte, geraadpleegde en/of vergaarde informatie aan een of meer (onbekend gebleven) derden verstrekt

tot het plegen van welke misdrijven zij, verdachte, op of omstreeks de periode van 11 september 2018 tot en met 6 december 2022, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft zij, verdachte

- contact gelegd tussen haar medeverdachte en de genoemde één of meer personen;

2.

één of meer (onbekend gebleven) personen, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 september 2018 tot en met 6 december 2022 te Rotterdam, althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, binnen het grondgebied van Nederland hebben gebracht een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,

bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 september 2018 tot en met 6 december 2022 in Rotterdam, althans (elders) in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft zij, verdachte

- een medeverdachte, te weten [medeverdachte 1] , in contact gebracht met één of meer personen voor wie die medeverdachte vervolgens, in de functie van ambtenaar bij de Douane Rotterdam, ambtelijk corrupte handelingen heeft verricht;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 september 2018 tot en met 6 december 2022 te Rotterdam, althans (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,

een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, immers heeft zij, verdachte

- een medeverdachte, te weten [medeverdachte 1] , in contact gebracht met één of meer personen voor wie die medeverdachte vervolgens, in de functie van ambtenaar bij de Douane Rotterdam, ambtelijk corrupte handelingen heeft verricht;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , althans één of meer anderen, in of omstreeks de periode

van 11 september 2018 tot en met 6 december 2022 te Rotterdam, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne

hebben voorbereid en/of bevorderd, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,

bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 11 september 2018 tot en met 6 december 2022 te Rotterdam, althans (elders) in Nederland,

opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft zij:

- wederrechtelijk binnen gedrongen in het systeem Plato van de Douane Rotterdam, en/of

- in genoemd systeem vertrouwelijke gegevens overgenomen, afgetapt of opgenomen,

- een of meer schermafbeeldingen van genoemde (vertrouwelijke) (Douane) informatie gemaakt, in een of meer documenten geplaatst, en/of (naar zichzelf) ge-e-maild, geëxporteerd en/of geprint, en/of

- ( vervolgens) aan een of meer daartoe niet-gerechtigde personen verstrekt en/of te geopenbaard

- advies gegeven aan derden over hoe een zending goederen zonder risico ingevoerd kan worden;

3.

zij in of omstreeks de periode van 4 september 2022 tot en met 6 december 2022 (in elk geval) op of omstreeks 6 december 2022 te Rotterdam, althans in Nederland alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een of meer (twee) wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet Wapens en Munitie, te weten twee vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van

- een pistool van het merk Tala, type m87, kaliber .22

- een pistool van het merk PEG, type TT58, kaliber 9 mm

en de daarbij behorende munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet Wapens en Munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1° te weten

- 100 ( honderd) kogelpatronen, kaliber .22, en/of

- 27 ( zevenentwintig) kogelpatronen, kaliber 9 mm

zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van Categorie II en/of van de Categorie III

voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen aan haar, verdachtes, ouders;

4.

zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 februari 2018 tot en met 6 december 2022 te Rotterdam en/of te Makreshi i Epërm, althans in Nederland en/of in

Kosovo, tezamen en in vereniging, althans alleen,

- een of meer voorwerpen (tassen, sieraden, goud, contante geldbedragen van in totaal in elk geval € 400.000,00)

- onroerend goed (een of meer appartementen)

heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of daarvan de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verhuld, terwijl zij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze voorwerpen en/of dit onroerend goed onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.