Rechtbank Rotterdam, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBROT:2025:14911

Op 15 September 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 10/120593-24 en 01/168787-25 (gevoegd ter terechtz, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBROT:2025:14911. De plaats van zitting was Rotterdam.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
10/120593-24 en 01/168787-25 (gevoegd ter terechtz
Datum uitspraak:
15 September 2025
Datum publicatie:
19 December 2025

Indicatie

Poging tot doodslag en overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling met dwangverpleging en toewijzing vorderingen benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1

Parketnummers: 10/120593-24 en 01/168787-25 (gevoegd ter terechtzitting)

Datum uitspraak: 15 september 2025

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:

[adres] , [postcode] [woonplaats] ,

ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam P.I.] (PPC).

Raadsman mr. M. Šculic, advocaat te Rotterdam.

1
Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 september 2025.

2
Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met parketnummers 10/120593-24 en 01/168787-25.

De tenlastelegging van de dagvaarding met parketnummer 01/168787-25 is op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd.

De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Parketnummer 10/120593-24

Kort gezegd wordt de verdachte onder 1 verweten dat hij heeft geprobeerd om verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven dan wel hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door:

- met zijn auto, terwijl hij op hoge snelheid reed, plotseling te remmen, terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dicht achter hem reden;

- met zijn auto recht op [slachtoffer 1] af te rijden, die daardoor moest uitwijken;

- zijn auto naar rechts te sturen, terwijl [slachtoffer 2] naar rechts stuurde om uit te wijken voor de verdachte;

- [slachtoffer 2] met zijn auto op een werkvlak op zeer korte afstand en met zeer hoge snelheid te passeren.

Onder 2 wordt de verdachte verweten dat hij met zijn auto op verschillende snelwegen zich ernstig gevaarzettend heeft gedragen door meermalen:

- de maximum snelheid fors te overschrijden;

- links en rechts andere weggebruikers in te halen;

- over de vluchtstrook te rijden;

- zonder noodzaak acuut af te remmen en

- zeer dicht achter andere weggebruikers te rijden.

Parketnummer 01/168787-25

De verdachte wordt primair verweten dat hij geprobeerd heeft om een medewerker van de penitentiaire inrichting zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door stekende bewegingen met een mes in haar richting te maken. Subsidiair is dit feit als een bedreiging ten laste gelegd.

3
Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Ivankovic-Verhoeven heeft gevorderd:

parketnummer 10/120593-24: bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en het onder 2 ten laste gelegde;

parketnummer 01/168787-25: vrijspraak van het primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;

veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot dwangverpleging.

4
Waardering van het bewijs
4.1.

Bewijswaardering feit 1 en 2 parketnummer 10/120593-24

4.1.1.

Standpunt verdediging

De verdachte dient te worden vrijgesproken. Het doel van de verdachte was om aan de politie te ontkomen. Hij heeft met zijn rijgedrag niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat de motoragenten bij een aanrijding zouden komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De verdachte heeft dan ook geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van de motoragenten.

4.1.2.

Vaststaande feiten

Op 7 april 2024 is motoragent [slachtoffer 1] belast met surveillance op de A16. Op de Brienenoordbrug (richting de A20 Rotterdam) wordt hij (rijdend op de parallelrijbaan) ingehaald door een donkere Mercedes (rijdend op de hoofdrijbaan). [slachtoffer 1] heeft een snelheid van 140 km/u, de Mercedes rijdt vele malen harder. [slachtoffer 1] besluit de Mercedes te volgen. Tijdens deze achtervolging worden zeer hoge snelheden van meer dan 235 km/uur gehaald. [slachtoffer 1] ziet dat de Mercedes meerdere malen met zo’n 235 km/uur links en rechts andere weggebruikers inhaalt, en tevens inhaalt via de vluchtstrook.

Op de A20 (richting Hoek van Holland) gaat dit rijgedrag door. Het overige verkeer

moet meermalen abrupte stuurbewegingen maken om een aanrijding te voorkomen.

Op de A20 ter hoogte van Vlaardingen rijdt [slachtoffer 1] met een snelheid van 230 km/uur ongeveer 150 meter achter de Mercedes. Hoewel de rijbaan voor de Mercedes leeg is, lichten de remlichten van de Mercedes plotseling op en vertraagt de Mercedes hevig en komt tot stilstand. Doordat de snelheid van [slachtoffer 1] in aanvang gelijk was aan die van de Mercedes moet [slachtoffer 1] zodanig hard remmen dat de ABS in werking treedt.

[slachtoffer 1] weet op een afstand van ongeveer 5 meter van de Mercedes tot stilstand te komen. Daarna vervolgt de Mercedes zijn weg met hoge snelheid. Doordat de snelheid zo hoog is en [slachtoffer 1] zijn en andermans veiligheid niet kan garanderen, besluit hij de achtervolging te staken en verlaat hij de snelweg.

Motoragent [slachtoffer 2] pikt de Mercedes op de A13 richting Den Haag op. Als [slachtoffer 2] hem tot ongeveer 100 meter genaderd is, geeft de Mercedes gas bij en rijdt van [slachtoffer 2] weg. Hij haalt daarbij links en rechts auto's in met snelheden van boven de 220 km/uur.

Als [slachtoffer 2] zich, rijdend met 220 km/uur, op zo’n 100 meter achter de Mercedes bevindt, remt de Mercedes plotseling voluit. [slachtoffer 2] gaat hierop ook vol in zijn remmen. De ABS treedt in werking en [slachtoffer 2] stuurt naar rechts uit. Ook de Mercedes stuurt naar rechts. De Mercedes geeft vervolgens weer gas en rijdt weg, via de vluchtstrook, rechts en links inhalend.

Verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] rijden in een interventievoertuig en zien de Mercedes rijden op de A4. De achtervolging gaat vervolgens weer met snelheden boven de 200 km/uur over de A4, A5 en A10. De Mercedes rijdt meermalen met hoge snelheid over de vluchtstrook. Op enig moment stopt de Mercedes op de vluchtstrook. De bestuurder van de Mercedes blijkt de verdachte te zijn.

4.1.3.

Beoordeling

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is, of de verdachte, minstens in voorwaardelijke zin, de opzet heeft gehad [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, dan wel hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte gedurende de achtervolging met zeer hoge snelheid tweemaal, zonder enige noodzaak, plotseling vol heeft geremd. Dit terwijl verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op hun dienstmotoren eveneens op hoge snelheid kort achter hem reden. Zij moesten door de abrupte actie van de verdachte vol afremmen en konden hun motoren – met behulp van het ABS-systeem en door uit te sturen – net op tijd tot stilstand brengen.

Gezien de zeer hoge snelheid waarmee werd gereden en de kwetsbare positie van de motoragenten ten opzichte van de Mercedes, was de kans dat de motoragenten achter op de Mercedes zouden klappen en een dergelijke aanrijding niet zouden overleven aanmerkelijk.

Het gedrag van de verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht geweest op het veroorzaken van een fataal verkeersongeval dat het niet anders kan zijn dan dat hij de kans dat de motoragenten zouden overlijden bewust heeft aanvaard.

De rechtbank acht dan ook bewezen dat sprake was van voorwaardelijk opzet op poging tot doodslag.

Aan de verdachte wordt ook verweten dat hij met zijn auto recht op [slachtoffer 1] is afgereden, dat hij zijn auto naar rechts stuurde op het moment dat [slachtoffer 2] naar rechts uitweek en dat hij met zijn auto op zeer korte afstand [slachtoffer 2] heeft gepasseerd. Deze omstandigheden, hoewel gevaarlijk en voor de motoragenten zeer beangstigend, leveren niet een poging tot doodslag dan wel zware mishandeling op. Dit omdat onvoldoende feitelijke informatie voorhanden is om te kunnen vaststellen dat er een aanmerkelijke kans was op een (ernstige) aanrijding, dan wel omdat uit het rijgedrag van de verdachte niet zonder meer volgt dat hij de opzet had op de dood of zware mishandeling van de motoragenten.

De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde nu hij, door zich op hiervoor omschreven wijze in het verkeer te gedragen, ernstig gevaarzettend heeft gehandeld, waarbij hij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de andere weggebruikers heeft veroorzaakt.

4.1.4.

Conclusie

Het onder 1 en 2 en laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.

4.2.

Bewijswaardering ten laste gelegde onder parketnummer 01/168787-25

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit volgt uit de inhoud van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen.

4.3.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

Parketnummer 10/120593-24

1.

hij op of omstreeks 7 april 2024 te Rotterdam en/of te Vlaardingen, althans in Nederland,

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om de ambtenaren van de politie [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,

- meermalen, althans eenmaal met de auto op (zeer) hoge snelheid heeft gereden en/of (vervolgens) zonder noodzaak acuut en extreem heeft geremd, terwijl die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] dicht achter hem reed/reden en/of daardoor onverwachts extreem moest(en) remmen en/of uitwijken,

- in het midden van de weg heeft gereden en/of daarbij recht/frontaal op die [slachtoffer 1] is afgereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] moest uitwijken (om een frontale botsing te voorkomen),

- zijn auto naar rechts heeft gestuurd, terwijl die [slachtoffer 2] naar rechts stuurde om voor het voertuig van hem, verdachte, uit te wijken, en/of

- die [slachtoffer 2] heeft gevolgd op een niet voor het openbaar verkeer bestemde weg (een werkvlak) en/of die [slachtoffer 2] (van achter) met hoge snelheid heeft genaderd en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] op zeer kleine afstand heeft gepasseerd,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op of omstreeks 7 april 2024 te Rotterdam en/of Vlaardingen en/of Amsterdam en/of meerdere plaatsen gelegen aan de Rijksweg A16 en A20 en A13 en A4, althans in Nederland,

als bestuurder van een voertuig (Mercedes met kenteken [kentekennummer] ),

daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A16 en A20 en A13 en A4 en A10,

zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door

- het (meermalen) (ernstig) overschrijden van de maximum snelheid en/of

- het meermalen gevaarlijk - zowel links als rechts - inhalen en/of

- meermalen over een vluchtstrook te rijden en/of

- zonder noodzaak acuut en extreem af te remmen en/of

- (meermalen) zeer dicht achter (een) ander(e) voertuig(en) te rijden

door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.

Parketnummer 01/168787-25

subsidiair

hij op of omstreeks 8 oktober 2024 te Vught

een medewerker van de Penitentiaire Inrichting Vught met personeelsnummer [personeelsnummer X]

heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,

door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, dreigend in de richting van die

medewerker te houden en/of met dat mes stekende bewegingen te maken in de richting

van die medewerker.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5
Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

Parketnummer 10/120593-24

1.

poging tot doodslag, meermalen gepleegd;

2.

overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.

Parketnummer 01/168787-25

subsidiair

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De feiten zijn dus strafbaar.

6
Strafbaarheid verdachte
6.1.

Standpunt verdediging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde van parketnummer 10/120593-24 en het subsidiair ten laste gelegde van parketnummer 01/168787-25

De verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de bewezen feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend.

Vast staat dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten een autismespectrumstoornis had en dat er sprake was van onbehandelde schizofrenie.

De verdachte kan zich niet herinneren wat zich in die periode heeft afgespeeld en had ten tijde van het ten laste gelegde geen besef van wat hij deed. De enige reden dat de deskundigen niet hebben geadviseerd dat de feiten in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend, is gelegen in de omstandigheid dat er geen delictscenario met hem besproken kon worden.

6.2.

Beoordeling

De rechtbank heeft kennis genomen van de bevindingen van psycholoog [persoon A] en arts in opleiding tot psychiater [persoon B] , beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum.

De deskundigen hebben overwogen of de feiten in het geheel niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. In dit verband stellen zij dat vanuit de pathologie van de verdachte meerdere doorwerkingsscenario’s denkbaar zijn en dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een allesoverheersende psychopathologie ten tijde van het ten laste gelegde. Om deze reden verwerpen de deskundigen de mogelijkheid dat de feiten de verdachten in het geheel niet kunnen worden toegerekend.

De rechtbank ziet op basis van de bevindingen van de deskundigen en de informatie uit het dossier geen aanknopingspunten voor een andersluidende conclusie. Het pleidooi tot ontslag van alle rechtsvervolging wordt om die reden verworpen.

6.3.

Conclusie

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is dus strafbaar.

Overwegingen

7
Motivering straf en maatregel
7.1.

Algemene overweging

De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

7.2.

Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd

De verdachte heeft op 7 april 2024, terwijl hij werd achtervolgd door politie, een dollemansrit over diverse snelwegen gemaakt. Tijdens die achtervolging, eerst door motoragent [slachtoffer 1] en vervolgens door motoragent [slachtoffer 2] , heeft de verdachte met zeer hoge snelheid gereden. Hij heeft daarbij meerdere malen andere weggebruikers links en rechts ingehaald, over de vluchtstrook gereden en zeer dicht achter andere weggebruikers gereden. Ook heeft hij het leven van de twee motoragenten in gevaar gebracht door tijdens de achtervolging abrupt op zijn rem te trappen terwijl de agenten zich op korte afstand achter hem bevonden. Beide motoragenten hebben, mede dankzij hun jarenlange ervaring en opleiding, ternauwernood een aanrijding met de verdachte kunnen voorkomen.

De verdachte heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor het leven en welzijn van de motoragenten en de andere verkeersdeelnemers. Hij heeft het door hem bestuurde voertuig als wapen gebruikt.

De motoragenten hebben op indringende wijze via hun spreekrecht ter zitting verwoord welke impact het ten laste gelegde op hen had en nog steeds heeft. Op het moment dat zij abrupt moesten remmen waren zij bang dat zij achterop het voertuig van de verdachte zouden botsen en dat zij die klap niet zouden overleven. Zij hebben doodsangsten uitgestaan.

Daarnaast heeft de verdachte tijdens zijn verblijf in de PI een medewerker bedreigd door met een mes stekende bewegingen in haar richting te maken.

Het handelen van de verdachte heeft flinke emotionele en psychische gevolgen bij het slachtoffer teweeggebracht. Door het toedoen van de verdachte is zij in een zeer angstige en bedreigende situatie terechtgekomen. Blijkens het schade-onderbouwingsformulier zijn bij haar als gevolg van het ten laste gelegde PTSS-klachten geconstateerd en heeft zij een tijdje aangepast werk moeten doen. Tot eind juli 2025 merkte het slachtoffer nog restverschijnselen in de vorm van angstige gedachten.

7.3.

Persoonlijke omstandigheden van de verdachte

7.3.1.

Strafblad

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.

7.3.2.

Rapportage Pieter Baan Centrum (hierna: PBC)

Uit de pro Justitia-rapportage van 30 juni 2025 die door [persoon B] , arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van [persoon C] , psychiater, en door [persoon A] ,

GZ-psycholoog, is opgemaakt naar aanleiding van het verblijf van de verdachte in het PBC, volgt onder meer het volgende.

Diagnostiek

Bij de verdachte is sprake van een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, namelijk een autismespectrumstoornis met een verstandelijke beperking en een taalstoornis. De diagnose schizofrenie wordt naast de autismespectrumstoornis gesteld: er zijn paranoïde wanen en akoestische hallucinaties (stemmen horen). Er is sprake (geweest) van katatoon gedrag en van zogenaamde negatieve symptomen (sociale teruggetrokkenheid, initiatiefverlies, afwezigheid van emotionele uitdrukking, spraakarmoede). Er wordt een patroon gezien van agressie-incidenten wanneer de verdachte psychotisch is. Er is op geen enkel moment sprake geweest van een (duurzame) behandelbereidheid bij de verdachte waardoor de psychotische klachten steeds opnieuw de kop op konden steken wanneer hij geen medicatie innam. De verdachte heeft geen inzicht in zijn psychotische klachten of stoornis en is daardoor ook van mening dat hij geen behandeling nodig heeft.

Mate van toerekening

De gedragskeuzes van de verdachte werden dusdanig ernstig beïnvloed door de stoornissen dat er sprake is van doorwerking van de stoornissen in alle ten laste gelegde feiten.

De verdachte is een zeer kwetsbare man die gedurende zijn leven ondersteuning nodig heeft gehad op vrijwel alle levensgebieden. Daarnaast spelen er steeds, in meer of mindere mate, oordeels- en kritiekstoornissen vanuit zijn psychopathologie. Het advies is om de verdachte het ten laste gelegde sterk verminderd toe te rekenen.

Gevaar voor herhaling

De psychotische klachten spelen een grote rol in het bepalen van het recidiverisico.

Indien er geen anti-psychotische behandeling wordt toegepast en de verdachte opnieuw

psychotische klachten ontwikkelt, wordt het risico op recidive als hoog ingeschat in alle settings. Er zijn weinig beschermende factoren aanwezig. Op basis van de opgedane indrukken tijdens de observatieperiode hebben onderzoekers wel de verwachting dat de verdachte zich binnen sterk georganiseerde professionele omstandigheden en met anti-psychotische medicatie kan conformeren aan wat hem wordt opgelegd.

Behandeling

In het (recente) verleden zijn er meerdere maatregelen in het kader van de Wet verplichte GGZ (Wvggz) toegepast om het patroon van zorgmijding en herhaaldelijk staken van de medicamenteuze behandeling te doorbreken. Ondanks de inspanningen van het ambulante GGZ-team van Antes is het niet mogelijk gebleken om de verdachte te houden aan de (onvrijwillige) afspraken omtrent medicatiegebruik.

Gelet op de aard en omvang van de pathologie en het bovenbeschreven recidiverisico wordt geadviseerd om aan de verdachte een terbeschikkingstelling op te leggen. Een zorgmachtiging wordt als niet-afdoende ingeschat om het recidiverisico op korte termijn tot aanvaardbare proporties terug te brengen en daarnaast is in het verleden gebleken dat een zorgmachtiging niet tot een duurzame behandelbereidheid leidt. Doordat de verdachte zich in het verleden niet aan gemaakte afspraken heeft kunnen of willen houden, wordt tbs met voorwaarden ook als niet haalbaar ingeschat. Om het recidivegevaar te beperken en wél doelmatige behandeling te kunnen vormgeven, rest slechts de mogelijkheid van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.

Voor de uitvoering van een tbs met dwangverpleging adviseren onderzoekers een kliniek met het hoogste beveiligingsniveau (niveau 3 of 4). De verdachte is een zeer zieke man die onvoorspelbaar en oninvoelbaar is en behandeling nodig heeft. Dat de verdachte niet spreekt en hiermee geen inzicht geeft in wat er in hem omgaat en hoe hij tot handelingen komt, wat hem drijft, draagt hier sterk aan bij. Onderzoekers voorzien dan ook een, waarschijnlijk, langdurige investering in het opbouwen van contact met de verdachte om uiteindelijk over te kunnen gaan tot inhoudelijke behandeling. Er is waarschijnlijk sprake van een zeer beperkte leerbaarheid. Het benodigde zorg- en risicomanagementarrangement zal uiteindelijk afhankelijk zijn van de te verwerven medicatietrouw.

7.4.

Conclusies van de rechtbank

Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.

Omdat de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare.

De bewezen verklaarde feiten worden in sterk verminderde mate aan de verdachte toegerekend. Bij de verdachte bestonden namelijk tijdens het begaan van het feit psychische stoornissen, te weten een autismespectrumstoornis met een verstandelijke beperking en een taalstoornis, en schizofrenie, die in sterke mate in het bewezen verklaarde hebben doorgewerkt.

Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.

Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie in de rapportage van het PBC dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en de aard van de bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling.

Vastgesteld wordt dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8
Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Parketnummer 10/120593-24

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] en

[slachtoffer 2] . Zij vorderen ieder een vergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade (smartengeld).

Parketnummer 01/168787-25

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: het slachtoffer met personeelsnummer [personeelsnummer X] . Zij vordert een vergoeding van € 750,00 aan immateriële schade (smartengeld).

8.1.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vorderingen, vermeerderd met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

8.2.

Beoordeling

Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien er ernstig inbreuk is gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, komen de gevorderde bedragen de rechtbank billijk voor. De aan immateriële schadevergoeding gevorderde bedragen zullen dan ook worden toegewezen.

De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 april 2024 (inzake [slachtoffer 1] en

[slachtoffer 2] ) en vanaf 8 oktober 2024 (inzake het slachtoffer met personeelsnummer [personeelsnummer X] ).

Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen.

Nu de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil

en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

9
Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 5a en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

10
Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

11
Beslissing

De rechtbank:

verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit van parketnummer 01/168787-25 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten met parketnummer 10/120593-24 en het subsidiair ten laste gelegde feit met parketnummer 01/168787-25, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;

beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;

veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen € 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,00 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;

veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen € 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,00 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;

veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij het slachtoffer met personeelsnummer [personeelsnummer X] , te betalen een bedrag van

€ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van het slachtoffer met personeelsnummer [personeelsnummer X] te betalen

€ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf

8 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 750,00 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 15 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander, voorzitter,

en mrs. J.L. Luiten en A. Boer, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

Tekst (gewijzigde) tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

Parketnummer 10/120593-24

1

hij op of omstreeks 7 april 2024 te Rotterdam en/of te Vlaardingen, althans in

Nederland,

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om de ambtenaren van

de politie [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende en/of terzake van de

rechtmatige uitoefening van hun bediening

opzettelijk

van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,

- meermalen, althans eenmaal met de auto op (zeer) hoge snelheid heeft gereden

en/of (vervolgens) zonder noodzaak acuut en extreem heeft geremd, terwijl die

[slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] dicht achter hem reed/reden en/of daardoor

onverwachts extreem moest(en) remmen en/of uitwijken,

- in het midden van de weg heeft gereden en/of daarbij recht/frontaal op die

[slachtoffer 1] is afgereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] moest uitwijken (om

een frontale botsing te voorkomen),

- zijn auto naar rechts heeft gestuurd, terwijl die [slachtoffer 2] naar rechts stuurde om

voor het voertuig van hem, verdachte, uit te wijken, en/of

- die [slachtoffer 2] heeft gevolgd op een niet voor het openbaar verkeer bestemde weg

(een werkvlak) en/of die [slachtoffer 2] (van achter) met hoge snelheid heeft genaderd

en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] op zeer kleine afstand heeft gepasseerd,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2

hij op of omstreeks 7 april 2024 te Rotterdam en/of Vlaardingen en/of Amsterdam

en/of meerdere plaatsen gelegen aan de Rijksweg A16 en A20 en A13 en A4, althans

in Nederland,

als bestuurder van een voertuig (Mercedes met kenteken [kentekennummer] ),

daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A16 en A20 en A13 en A4 en A10,

zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate

werden geschonden door

- het (meermalen) (ernstig) overschrijden van de maximum snelheid en/of

- het meermalen gevaarlijk – zowel links als rechts - inhalen en/of

- meermalen over een vluchtstrook te rijden en/of

- zonder noodzaak acuut en extreem af te remmen en/of

- ( meermalen) zeer dicht achter (een) ander(e) voertuig(en) te rijden

door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar

lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;

Parketnummer 01/168787-25

hij op of omstreeks 8 oktober 2024 te Vught

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om

aan een ander, te weten een medewerker van de Penitentiaire Inrichting Vught met

personeelsnummer [personeelsnummer Y]

opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,

met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen in de

richting van de romp, althans het lichaam van die medewerker heeft gemaakt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen

leiden:

hij op of omstreeks 8 oktober 2024 te Vught

een medewerker van de Penitentiaire Inrichting Vught met personeelsnummer [personeelsnummer X]

heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,

door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, dreigend in de richting van die

medewerker te houden en/of met dat mes stekende bewegingen te maken in de richting

van die medewerker;