Rechtbank Rotterdam, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig
ECLI:NL:RBROT:2025:7962
Op 14 May 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 10-113874-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBROT:2025:7962. De plaats van zitting was Rotterdam.
Indicatie
Tussentijdse beoordeling ISD-maatregel op verzoek van veroordeelde (art. 6:6:14 Sv). Verzoek tot beëindiging van ISD-maatregel afgewezen.
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10-113874-24
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van een onderzoek als bedoeld in artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. F.G.J. Staals, advocaat te Amsterdam.
Bij vonnis van deze rechtbank van 11 juli 2024 is aan de veroordeelde opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. Het vonnis is op 7 augustus 2024 onherroepelijk geworden. De tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is op deze datum aangevangen. De veroordeelde verblijft sinds 9 september 2024 in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] (hierna: de PI), alwaar de uitvoering van de ISD-maatregel is gestart.
Procesverloop
Op 28 maart 2025 is door de griffie van de rechtbank ontvangen een namens de veroordeelde gedaan verzoek als bedoeld in artikel 6:6:14, eerste lid, Sv tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel. Op 6 mei 2025 heeft de directeur van de inrichting waar de veroordeelde verblijft een verklaring afgegeven omtrent de stand van de uitvoering van het verblijfsplan van de veroordeelde. De zaak is behandeld op de openbare terechtzitting van 14 mei 2025. De officier van justitie mr. H.A. van Wijk, de veroordeelde en zijn raadsman mr. F.G.J. Staals zijn gehoord. Tevens is als deskundige [persoon A] , senior casemanager van de PI.
3
Standpunten van partijen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is.
De veroordeelde en de raadsman hebben beëindiging van de ISD-maatregel bepleit. Daartoe is aangevoerd dat sprake is van stagnatie van de maatregel, die de veroordeelde niet kan worden verweten. Er is pas na zeven maanden een trajectplan getekend. De insteek is begeleid wonen met dagbesteding, maar aan dit uitstroomdoel is nog geen daadwerkelijke invulling gegeven. Daarvoor is vereist dat de veroordeelde een identiteitsbewijs heeft. De betaling hiervan is aan de veroordeelde toegezegd maar niet nagekomen. De veroordeelde kan dit naar eigen zeggen niet betalen. Dat er geen ID-bewijs kan worden aangevraagd en de behandeling daardoor stagneert, is dus niet aan de veroordeelde te wijten.
4. Beoordeling
Uit de verklaring afgegeven omtrent de stand van de uitvoering van het verblijfsplan van de veroordeelde van de directeur van de PI van 6 mei 2025 en het verhandelde op zitting, blijkt dat er nog geen interventies hebben plaatsgevonden die zijn gericht op de risicofactoren. De ISD-maatregel is aan de verdachte opgelegd, omdat hij veelvuldig is gerecidiveerd en er bij hem sprake was van forse problematiek, waaronder verslavings- en agressieproblematiek, hetgeen maakte dat sprake was van een hoog recidiverisico. Het traject is gestagneerd omdat daarvoor is vereist dat de veroordeelde een geldig legitimatiebewijs heeft. De verdachte weigert te betalen voor de aanvraag van een nieuw legitimatiebewijs en de PI is niet verplicht dit te doen en wil dat ook niet omdat dit niet bijdraagt aan de zelfstandigheid van de veroordeelde. Gevolg hiervan is dat er nog geen stappen zijn gezet om het recidiverisico terug te dringen. De rechtbank acht daarom het risico hoog dat de veroordeelde bij terugkeer in de maatschappij op dit moment in zijn oude levenspatroon vervalt en opnieuw delicten zal gaan plegen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat beëindiging van de maatregel naar verwachting zal leiden tot onveiligheid, ernstige (drank-/ drugs)overlast en/of verloedering van het publieke domein. Niet is gebleken van een omstandigheid die overwegend buiten de macht van de veroordeelde ligt. Voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is daarom nog altijd vereist. Er is geen grond om tot beëindiging van de maatregel over te gaan. Dat er onduidelijkheid is ontstaan over de bekostiging van een nieuw legitimatiebewijs maakt dat niet anders.
Beslissing
wijst af het verzoek tot beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt voortgezet.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mr. J. van de Klashorst en mr. J.C. Oord, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.