Rechtbank Zeeland-West-Brabant, eerste aanleg - meervoudig belastingrecht

ECLI:NL:RBZWB:2023:7934

Op 16 November 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is BRE 19/5146, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2023:7934. De plaats van zitting was Breda.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
BRE 19/5146
Datum uitspraak:
16 November 2023
Datum publicatie:
16 November 2023

Indicatie

accijns. naheffingsaanslag. voorhanden hebben. De rechtbank acht de verklaring van de getuige geloofwaardig. Aanslag terecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 19/5146

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.B.M.A. Engelen ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.
Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 augustus 2019.

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd naar een te betalen bedrag aan accijns van € 209.703 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 1.095 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

1.2.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Hiertegen heeft belanghebbende tijdig beroep ingesteld.

1.3.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur mr. dr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag accijns terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende de accijnsgoederen voorhanden heeft gehad dan wel betrokken was bij het voorhanden hebben ervan als bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de Accijns (WA). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

3. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Op 21 juni 2018 komt de politie op een bedrijventerrein in [plaats] voor het onderzoeken van bepaalde garageboxen. De heer A, beheerder voor bedrijf B (eigenaar van de garageboxen) opent de gevraagde garageboxen en vraagt de politie om ook te kijken naar twee garageboxen die buiten het onderzoek van de politie vallen. De heer A heeft deze boxen een dag eerder zelf geopend vanwege een achterstand in de huurbetalingen.

5. In garagebox 2 treft de politie een groot aantal kartonnen dozen aan, veelal voorzien van een opdruk “2005, BOX, 50 x 200 King Size”. Na opening blijken de dozen sloffen sigaretten te bevatten. In totaal worden in garagebox 2 1.109.600 sigaretten aangetroffen in verpakkingen die niet zijn voorzien van een Nederlandse accijnszegel.

6. De heer A heeft de politie een ordner gegeven met daarin een overzicht van de garageboxen en de namen van de huurders. Als huurder van garagebox 2 staat “ [belanghebbende] ” vermeld.

Tijdens een verhoor heeft de heer A verklaard dat de administratieve vastlegging van de verhuur summier is. Er is geen schriftelijke huurovereenkomst aanwezig, alleen het overgelegde handgeschreven overzicht. De huurpenningen werden contant betaald aan hem of aan een collega.

Over het ontbreken van een huurcontract verklaart de heer A:

“Garagebox 2 is de laatste 2,5 jaar gehuurd door dhr. [belanghebbende] . Er is van de huur van deze

garage geen huurcontract ondanks dat ik er wel meerdere keren op aangedrongen heb. Ik

heb daarop aangedrongen bij dhr [belanghebbende] . Dat er geen contract is, is het gevolg van het feit

dat in de tijd van de vorige eigenaar van deze garageboxen, voor de ene box wel en voor de

andere box geen huurcontract werd opgemaakt.”

6.1.

De identiteit van de huurders werd destijds, door de vorige eigenaar, niet gecontroleerd. Als antwoord op de vraag wat de heer A over de heer [belanghebbende] kan vertellen en of hij hem kan beschrijven antwoord de heer A:

“Ik weet dat hij een restaurant in de stad heeft gehad met de [naam] .

Verder ken ik hem niet. Ik beschrijf hem als volgt ongeveer [leeftijd] , klein van postuur

ongeveer 1.65, blank, geen baard en geen bril.

Ik heb hem een paar keer gezien als hij de huur kwam betalen. Dan betaalde hij meestal

voor een jaar vooruit. Verder zie ik hem weleens in de stad lopen maar dan praat ik niet met

hem. Ik heb nooit gezien dat hij bij box 2 was. Ik heb ook nooit gezien wat voor auto hij rijdt

(…).”

En als reactie op een door de politie getoonde foto van belanghebbende verklaart de heer A:

“Ja dat is dhr. [belanghebbende] zoals ik hem heb beschreven, behalve de snor. Daar heb ik hem nooit mee gezien.”

7. Bij brief van 30 oktober 2018 stelt de inspecteur belanghebbende in kennis van zijn voornemen om een naheffingsaanslag accijns op te leggen. Met dagtekening 13 februari 2019 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.

8. Hiertegen heeft belanghebbende met dagtekening 15 februari 2019 bezwaar gemaakt, ontvangen door de inspecteur op dezelfde dag. Dit bezwaar heeft de inspecteur op 29 augustus 2019 ongegrond verklaard.

Overwegingen

Naheffingsaanslag terecht?

9. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van onder andere tabaksproducten. (Voetnoot 1) Ter zake van de uitslag tot verbruik van onder andere tabaksgoederen wordt accijns verschuldigd. (Voetnoot 2) Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. (Voetnoot 3)

9.1.

De bewijslast dat belanghebbende kan worden aangemerkt als belastingplichtige rust op de inspecteur. Volgens de inspecteur is belanghebbende een persoon die de sigaretten voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 51, eerste lid, aanhef en letter b, van de WA. De inspecteur heeft belanghebbende daarom als belastingplichtige aangemerkt.

10. Belanghebbende betwist dat hij de onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad dan wel dat hij daarbij betrokken is geweest. Hij voert aan dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de huurder is geweest van de garagebox waar de sigaretten zijn gevonden. Volgens belanghebbende is er geen objectief, deugdelijk, concreet, verifieerbaar en identificeerbaar bewijs dat hij de huurder van de garagebox was. De administratie van de verhuurder is zeer ondeugdelijk, de identiteit van de huurders is nimmer vastgesteld, er is geen schriftelijke huurovereenkomst en er zijn geen betaalbewijzen van de contante huurbetalingen waaruit kan worden afgeleid wie de huur heeft betaald. Er is weliswaar een getuige (de heer A), maar die spreekt over “ene [belanghebbende] ”. De herkenning van die getuige van belanghebbende op een getoonde foto is ondeugdelijk omdat de foto niet voldoet aan het principe van de Foslo fotoconfrontatie, er is geen sprake van een eenduidige herkenning omdat de persoon op de foto een snor heeft en de getuige heeft verklaard belanghebbende nooit met een snor te hebben gezien. Hierdoor is belanghebbende niet direct te linken aan de locatie waar de sigaretten zijn aangetroffen. Volgens belanghebbende vervalt dan de grondslag voor de naheffingsaanslag en dient deze dan ook te worden vernietigd.

11. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur is geslaagd in de last om aannemelijk te maken dat belanghebbende de sigaretten voorhanden heeft gehad of daarbij betrokken is geweest. De rechtbank hecht waarde aan de verklaringen van de heer A ook gelet op de overige feiten en omstandigheden. De heer A heeft tegenover de politie belanghebbende eerst bij naam genoemd, laten zien dat de achternaam van belanghebbende in zijn administratie stond als de huurder van deze garagebox en heeft belanghebbende vervolgens geïdentificeerd aan de hand van de getoonde foto. Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat belanghebbende de huurder was van de garagebox waarin de onveraccijnsde sigaretten zijn aangetroffen en hij de daarin aangetroffen sigaretten voorhanden heeft gehad of daarbij betrokken is geweest.

Anders dan belanghebbende aanvoert is in deze procedure sprake van de vrije bewijsleer en kan de rechtbank waarde toekennen aan de identificatie middels één foto, ook gelet op de hiervoor genoemde wijze waarop de identificatie tot stand is gekomen.

12. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Overschrijding redelijke termijn en immateriële schadevergoeding

13. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn (ISV).

14. De inspecteur heeft het bezwaarschrift op 15 februari 2019 ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 16 november 2023, en dus afgerond, 57 maanden na de indiening van het bezwaarschrift. Daarmee heeft de behandeling tot aan de uitspraak van de rechtbank 33 maanden langer geduurd dan de 24 maanden die, in beginsel, als een redelijke termijn kunnen worden beschouwd voor behandeling in bezwaar en beroep. (Voetnoot 4)

14.1.

De vergoeding bedraagt € 500 per half jaar termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft dus recht op een vergoeding van immateriële schade van afgerond 7 x € 500 is € 3.500. Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 29 augustus 2019. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond 7 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase is overschreden met 1 maand. De rechtbank ziet geen aanleiding voor verlenging van de redelijke termijn en zal de inspecteur voor dat deel veroordelen tot vergoeding van de immateriële schade. Het restant van de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan de beroepsfase (32/33ste deel). De Minister dient derhalve afgerond € 3.394 te betalen. De rechtbank heeft om die reden de Minister in zoverre aangemerkt als partij bij het geding.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Wel kent de rechtbank een ISV toe van € 3.500.

16. Vanwege de toekenning van ISV bestaat recht op proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en vergoeding van griffierecht. De rechtbank zal de inspecteur en de Minister veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,25 (Voetnoot 5)). Deze vergoeding moeten de inspecteur en de Minister betalen. De inspecteur en de Minister worden tevens opgedragen om het geheven griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond.

- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 3.394;

- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 106;

- veroordeelt de Minister tot betaling van € 209,25 aan proceskosten aan belanghebbende;

- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 209,25 aan proceskosten aan belanghebbende;

- bepaalt dat de Minister het griffierecht van € 87 aan belanghebbende moet vergoeden;

- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 87 aan belanghebbende moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, voorzitter, en mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. V.A. Burgers, leden, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier op 16 november 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Omdat de voorzitter is verhinderd deze uitspraak

te ondertekenen is deze getekend door de oudste

rechter

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoot

Voetnoot 1

Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de WA.

Voetnoot 2

Artikel 1, tweede lid, van de WA.

Voetnoot 3

Artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de WA.

Voetnoot 4

Zie voor de uitgangspunten het overzichtsarrest Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.

Voetnoot 5

Vgl. Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526, r.o. 5.2.