Rechtbank Zeeland-West-Brabant, eerste aanleg - meervoudig belastingrecht

ECLI:NL:RBZWB:2023:7937

Op 16 November 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is BRE 21/3138, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2023:7937. De plaats van zitting was Breda.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
BRE 21/3138
Datum uitspraak:
16 November 2023
Datum publicatie:
16 November 2023

Indicatie

beschikking ANBI. bewijslast. Geen inzicht gegeven in de verschillende activiteiten/werkzaamheden en dus niet aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/3138

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 juni 2021.

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een afwijzende beschikking Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) afgegeven (de afwijzende beschikking). Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.

1.2.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen. Belanghebbende heeft tijdig beroep ingesteld.

1.3.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [gemachtigde] en mr. C.A.M. Swagemakers en [naam ] ter bijstand. Namens de inspecteur hebben aan de zitting deelgenomen mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , mr. [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht de afwijzende beschikking heeft afgegeven. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende moet worden aangemerkt als ANBI en of de activiteiten die belanghebbende ontplooit ten behoeve zijn van het algemeen belang of ten behoeve van het particuliere belang van de leden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

3. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kan worden aangemerkt als ANBI. De inspecteur heeft terecht de afwijzende beschikking afgegeven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is een vereniging. Blijkens haar statuten stelt zij zich ten doel: “Het behartigen van de belangen van ouderen in het algemeen en die van zijn leden in het bijzonder, in de meest ruime zin van het woord”.

5. Blijkens artikel 3 van de statuten tracht belanghebbende dit doel te bereiken door:

“1. het verlenen van diensten aan en de individuele belangenbehartiging van de leden; 2. het vertegenwoordigen van de belangen van ouderen bij overheden en andere instanties; 3. samen te werken met organisaties en instellingen met een gelijk of een aanverwant doel; 4. het organiseren van sociaal-culturele, sportieve, educatieve en informatieve activiteiten; 5. het aanwenden van andere wettige middelen.”

6. Uit het Beleidsplan 2020-2025 van belanghebbende volgt dat naast het belangrijke sociale aspect van ontmoeting gaandeweg het accent meer is komen te liggen op algemene belangenbehartiging. Er zijn diverse werkgroepen die activiteiten voor de leden organiseren. Deze activiteiten behelzen van alles van sociale, culturele en sportieve activiteiten tot onderwijs, kennisdeling en bijstand op diverse gebieden en belangenbehartiging.

7. Op 18 maart 2020 heeft [KBO 1] een verzoek gedaan om belanghebbende toe te voegen aan de groepsbeschikking ANBI. Met dagtekening 6 februari 2021 heeft de inspecteur aan belanghebbende de afwijzende beschikking afgegeven..

Overwegingen

8. Een instelling kan op verzoek als ANBI worden aangemerkt indien zij aan verschillende eisen voldoet. Het kernvereiste houdt in dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt. (Voetnoot 1) Onder algemeen nut wordt onder andere aangemerkt ‘welzijn’, ‘gezondheidszorg’ en ‘jeugd- en ouderenzorg’. (Voetnoot 2)

9. Artikel 1a, eerste en vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling AWR luiden, voor zover hier relevant, als volgt:

“1. Een instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling indien en zolang:

a. uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling blijkt dat de instelling met het totaal van haar algemeen nuttige activiteiten geen winstoogmerk heeft;

b. uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling blijkt dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient;

(…)

h. uit de regelgeving van de instelling blijkt dat bij opheffing van de instelling een batig liquidatiesaldo wordt besteed ten behoeve van een algemeen nut beogende instelling of van een buitenlandse instelling die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt maar indien het een culturele instelling als bedoeld in artikel 1d betreft, ten behoeve van een algemeen nut beogende instelling met een soortgelijke doelstelling of van een buitenlandse instelling die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt en die een soortgelijke doelstelling heeft;

(…) 5. Onder algemeen nuttige activiteiten worden voor de toepassing van dit artikel verstaan: alle activiteiten die erop zijn gericht om de doelstelling van een algemeen nut beogende instelling te verwezenlijken of te bevorderen. Activiteiten zijn geen algemeen nuttige activiteiten indien de instelling het geheel van die activiteiten tegen commerciële tarieven verricht.”

10. Om te kunnen aannemen dat met de ontplooide werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut is beoogd, moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat die werkzaamheden rechtstreeks erop zijn gericht enig algemeen belang te dienen (de kwalitatieve toets). Het nastreven van een algemeen belang dient vastgelegd te zijn in de statuten en de feitelijke werkzaamheden moeten in overeenstemming zijn met het algemeen belang dat in de statuten is vastgelegd. (Voetnoot 3)

11. Daarnaast wordt verlangd dat het beoogde doel voor meer dan 90 procent ten bate van het algemeen belang strekt, en niet ten bate van een particulier belang (de kwantitatieve toets (Voetnoot 4)). In deze voorwaarden ligt besloten de eis dat de desbetreffende instelling haar werkzaamheden richt op het dienen van voldoende concreet bepaalde doelen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend tot het algemeen nut kunnen worden gerekend. Immers, als aan deze eis niet wordt voldaan kan niet worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de werkzaamheden van die instelling erop zijn gericht enig algemeen belang te dienen. (Voetnoot 5)

12. De rechtbank overweegt dat de bewijslast dat belanghebbende kwalificeert als ANBI bij belanghebbende ligt, aangezien het gaat om een verzoek om een begunstigende regeling. Belanghebbende moet daarom tegenover de gemotiveerde stellingname van de inspecteur aannemelijk maken dat zij voldoet aan de krachtens de wet gestelde voorwaarden om te worden aangemerkt als ANBI.

13. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende gedurende het jaar verschillende activiteiten organiseert. Er worden activiteiten georganiseerd die (mogelijk) het algemeen nut dienen en activiteiten die gericht zijn op ontspanning en vermaak van leden. Die laatste categorie activiteiten is niet zonder nadere onderbouwing aan te merken als gericht op het algemeen belang. Belanghebbende heeft geen dan wel onvoldoende inzicht gegeven welke activiteiten exact, met welk doel en ten behoeve van wie gedurende het jaar worden verricht. Nu dat inzicht noodzakelijk is voor het beoordelen of aan de kwantitatieve toets wordt voldaan heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank het verzoek terecht afgewezen.

Gelijkheidsbeginsel

14. Belanghebbende stelt zich voor dat geval op het standpunt dat het niet-verlenen van de ANBI-status in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en onderbouwt haar standpunt met een verwijzing naar een aantal instellingen die naar eigen zeggen vergelijkbare activiteiten verrichten en wel de ANBI-status hebben, zijnde [vereniging 1] , [vereniging 2] en [vereniging 3] , [KBO 2] en [KBO 3] .

15. De inspecteur neemt het standpunt in dat belanghebbende onvoldoende heeft onderbouwd dat de door haar genoemde instellingen met ANBI-status in gelijke omstandigheden verkeren. Volgens de inspecteur is belanghebbende alleen vergelijkbaar met de twee aangedragen KBO’s, maar is de ANBI-status van die KBO’s inmiddels ingetrokken. Met de overige door belanghebbende aangedragen instellingen is zij niet vergelijkbaar. Nu de bewijslast dat aan de voorwaarden voor een beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt voldaan op belanghebbende rust en zij niet in die bewijslast is geslaagd moet het beroep worden afgewezen, aldus de inspecteur.

16. Anders dan belanghebbende stelt, rust in beginsel de bewijslast bij een beroep op het gelijkheidsbeginsel op degene die dat beroep doet. De bewijslast om aannemelijk te maken dat de genoemde instellingen vergelijkbaar zijn met belanghebbende rust op belanghebbende en is naar het oordeel van de rechtbank ook redelijk verdeeld. De inspecteur betwist in deze de vergelijkbaarheid. Belanghebbende heeft onvoldoende stukken ingebracht ten aanzien van haar feitelijke activiteiten (zie onder 13) maar ook geen stukken verstrekt over de activiteiten van de diverse instellingen waarmee zij stelt vergelijkbaar te zijn. Reeds hierom slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, voorzitter, en mr.drs. J.H. Bogert en mr. S.A.J. Bastiaansen, leden, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier op 16 november 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoot

Voetnoot 1

Artikel 5b, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en ten eerste, van de AWR.

Voetnoot 2

Artikel 5b, derde lid, letters a, e en f van de AWR.

Voetnoot 3

Hoge Raad 31 oktober 1979, ECLI:NL:HR:1979:AX2630 en Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2666.

Voetnoot 4

vgl. Kamerstukken II, 2011/2012, 33 006, nr. 3, blz. 23.

Voetnoot 5

Hoge Raad 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:695.