Rechtbank Zeeland-West-Brabant, eerste aanleg - meervoudig belastingrecht

ECLI:NL:RBZWB:2024:3271

Op 16 May 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is BRE 22/6076, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2024:3271. De plaats van zitting was Breda.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
BRE 22/6076
Datum uitspraak:
16 May 2024
Datum publicatie:
21 May 2024

Indicatie

IB/PVV

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 22/6076

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit Mechelen, belanghebbende

(gemachtigde: mr. P.M. den Dulk RB),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 december 2022.

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.397 en naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 163.006.

1.2.

Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 3.107 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een berekend naar belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.397 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 55.250. De belastingrentebeschikking is verminderd naar € 1.053.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, de echtgenoot van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaken van de echtgenoot van belanghebbende met nummers 22/6074 en 22/6075.

1.5.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

Feiten

2. Belanghebbende houdt middellijk alle aandelen in de naar Cypriotisch recht opgerichte vennootschap [Ltd.] (de vennootschap). Het door de inspecteur na uitspraak op bezwaar op de aanslag IB/VV 2018 vastgestelde belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang ziet op een vermeende winstuitdeling van de vennootschap aan belanghebbende, die op grond van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 aan belanghebbende en haar echtgenoot ieder voor de helft, een bedrag van € 55.250, is toegerekend.

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank

3. Ter zitting hebben partijen met elkaar afgesproken dat de onder 2. genoemde vermeende winstuitdeling in ieder geval niet in 2018 heeft plaatsgevonden. Deze correctie is daarmee geen onderdeel meer van de rechtsstrijd in deze procedure en dient te vervallen. De rechtbank zal de aanslag IB/PVV 2018 op dit punt verminderen. Voor het overige zijn er geen geschilpunten met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2018.

4. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Aangezien de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, zal de rechtbank het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig verminderen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag IB/PVV 2018 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.397 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil.

5.1.

Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Voor het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2018 is reeds door de inspecteur bij beschikking een kostenvergoeding toegekend (Voetnoot 1). Belanghebbende krijgt daarom alleen nog een vergoeding voor de beroepsfase.

5.2.

De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750. Omdat het beroep van de echtgenoot in de zaak met nummer BRE 22/6075 eveneens gegrond is en met de onderhavige zaak samenhangt, geldt de vergoeding voor beide zaken samen. Aan belanghebbende zal daarom een vergoeding van in totaal € 875 (=€ 1.750/2) worden toegekend. In de zaak met nummer BRE 22/6075 zal aan de echtgenoot van belanghebbende ook een vergoeding van € 875 worden toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag 2018 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.397 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;

- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;

- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 875 aan proceskosten aan belanghebbende.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. S.J. Willems-Ruesink, leden, in aanwezigheid van mr. A. Wiskerke-Hovanesian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (Voetnoot 2)

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoot

Voetnoot 1

Bij beschikking van 24 november 2022.

Voetnoot 2

Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.