Op 20 April 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een voorlopige voorziening procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 23/1155, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2023:2775. De plaats van zitting was Breda.
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 april 2023 in de zaak tussen
[verzoeker], uit [plaats], verzoeker,
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
2. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om vernietiging van de aan hem over het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag).
Karakter voorlopige voorziening
3. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, ook wel bodemprocedure genoemd, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij gelden als voorwaarden dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. (Voetnoot 1) Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
4. De voorzieningenrechter kan uitspaak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is (Voetnoot 2). De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Overwegingen
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. De inspecteur heeft het te betalen bedrag op de aanslag vastgesteld op € 877.200. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Aan verzoeker is hangende de bezwaarprocedure uitstel van betaling verleend voor het bestreden bedrag.
6. Er is sprake van een lopende bezwaarprocedure. Daarmee is voldaan aan het vereiste van connexiteit.
7. Verzoeker stelt dat sprake is van een noodtoestand omdat hij het bedrag van de aanslag niet kan betalen. Daarnaast stelt verzoeker dat de aanslag evident onrechtmatig is.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gestelde belang van verzoeker een zuiver financieel belang is. Om een voorlopige voorziening op financiële gronden te rechtvaardigen zal een verzoeker aannemelijk moeten maken dat hij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren door de verplichting te moeten betalen (Voetnoot 3) of dat sprake is van zodanig nadelige gevolgen dat hij bij het uitblijven van een voorlopige voorziening ernstig en onherstelbaar nadeel zal leiden (Voetnoot 4). Dat is in dit geval niet aannemelijk geworden, mede gezien het feit dat hangende het bezwaar aan verzoeker uitstel van betaling is verleend voor het bestreden bedrag van de aanslag.
9. Nu verzoeker een spoedeisend belang niet aannemelijk heeft gemaakt, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een marginale toetsing van de rechtmatigheid van de aanslag en daarmee ook niet aan de vraag of de aanslag evident onrechtmatig is.
Beslissing
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 20 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Voetnoot
Voetnoot 1
Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voetnoot 2
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voetnoot 3
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX4378.
Voetnoot 4
Gerechtshof Arnhem 3 juli 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX4970.