Rechtbank Zeeland-West-Brabant, voorlopige voorziening belastingrecht
ECLI:NL:RBZWB:2024:4854
Op 12 July 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een voorlopige voorziening procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 24/5234 en 24/5235, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2024:4854. De plaats van zitting was Breda.
Indicatie
Voorlopige voorziening
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer: BRE 24/5234 en 24/5235
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juli 2024 in de zaak tussen
[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster,
de ontvanger van Belastingsamenwerking West- Brabant, de ontvanger.
Inleiding
1. Op 24 juni 2024 heeft verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bovenstaande zaaknummers zijn aangemaakt door de griffie van de rechtbank, maar het betreft één verzoek.
1.1.
Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter om het beslag op haar salaris op te heffen en een betalingsregeling van belastingaanslagen te treffen.
Karakter voorlopige voorziening
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, ook wel bodemprocedure genoemd, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij gelden als voorwaarden dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. (Voetnoot 1) Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
2.1.
De voorzieningenrechter kan uitspaak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. (Voetnoot 2) De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Overwegingen
De beoordeling
3. De ontvanger heeft aan verzoekster een dwangbevel ( [subjectnummer] ) gestuurd en vervolgens beslag gelegd op het salaris van verzoekster om nog openstaande belastingaanslagen ( [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] ) te innen.
3.1.
De Invorderingswet 1990 is van toepassing op de beslissingen van de ontvanger over invordering van gemeentelijke belastingen. (Voetnoot 3)
3.2.
De rechter in belastingzaken is niet bevoegd te oordelen over de beslissingen van de ontvanger over de invordering van belastingaanslagen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter in belastingzaken ook niet mag oordelen over de beslissing van de ontvanger om een dwangbevel aan verzoekster te sturen en beslag te leggen op het salaris van verzoekster. Tegen deze beslissingen van de ontvanger kan verzoekster uitsluitend een vordering bij de civiele rechter instellen.
3.3.
Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter om een betalingsregeling omdat zij de belastingaanslagen niet ineens kan betalen. De belastingrechter is niet bevoegd om een betalingsregeling te treffen. Daarvoor moet verzoekster een verzoek doen bij de ontvanger. Bij een geschil daarover kan verzoekster een vordering instellen bij de civiele rechter.
3.4.
De voorzieningenrechter verklaart zich daarom kennelijk onbevoegd.
3.5.
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het verzoekschrift door te sturen naar de civiele rechter. Voor een procedure bij de civiele rechter is, in een aantal gevallen, vertegenwoordiging door een advocaat verplicht. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om te beoordelen of dit ook in dit geval zo is.
Beslissing
Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 12 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Voetnoot
Voetnoot 1
Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voetnoot 2
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voetnoot 3
Artikel 231 van de Gemeentewet.