Rechtbank Zeeland-West-Brabant, eerste aanleg - enkelvoudig bestuursprocesrecht

ECLI:NL:RBZWB:2025:4799

Op 24 July 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van bestuursprocesrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 25/2185, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2025:4799. De plaats van zitting was Breda.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
25/2185
Datum uitspraak:
24 July 2025
Datum publicatie:
24 July 2025

Indicatie

Beroep gegrond vanwege niet tijdig beslissen op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 25/2185

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2025 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.

Inleiding
1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat het UWV volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 10 januari 2024. Dit bezwaar is gericht tegen het besluit van 19 december 2023, waarbij de loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van haar (ex)werkneemster, [persoon] , met ingang van 3 februari 2024 is gewijzigd in een loonaanvullingsuitkering.

1.2.

Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. (Voetnoot 1)

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?

3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op

12 januari 2024. Niet in geschil is dat er sprake is van een overschrijding van de beslistermijn. Het UWV heeft dat in het verweerschrift van 5 juni 2025 erkend. In verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaar heeft het UWV aan eiseres met het besluit van 23 december 2024 ook de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. Eiseres heeft het UWV op 7 augustus 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.

Welke beslistermijn moet aan het UWV worden opgelegd?

4. Omdat het UWV nog geen besluit op het bezwaar heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen.

4.1.

Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.

4.2.

Het UWV erkent in het verweerschrift dat de beslistermijn is overschreden en geeft daarvoor als reden een tekort aan verzekeringsartsen. Aan het besluit van

19 december 2023 liggen geen volledige en actuele medische en arbeidskundige onderzoeken ten grondslag. Het UWV wil die onderzoeken alsnog verrichten. Door het tekort aan verzekeringsartsen bestaan er echter achterstanden waardoor het medisch onderzoek nog niet heeft kunnen plaatsvinden. Het UWV kan niet aangeven wanneer een besluit op bezwaar genomen kan worden. Het UWV verzoekt om een termijn van vier maanden om te beslissen.

4.3.

Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige besluitvorming. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat het UWV vier maanden de tijd krijgt om alsnog te beslissen op het bezwaar.

Welke dwangsom wordt aan het UWV opgelegd?

5. De rechtbank bepaalt dat het UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het UWV de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit op bezwaar te nemen en aan het UWV de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.

6.1.

Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;

draagt het UWV op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;

- bepaalt dat het UWV aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;

bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 385,- aan eiseres moet vergoeden;

veroordeelt het UWV tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 24 juli 2025 en openbaar gemaakt dor middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoot

Voetnoot 1

Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.