1
Wat is de doodsoorzaak van
[slachtoffer 1] ?
Nadat de gemeentelijk lijkschouwer had geconcludeerd niet overtuigd te zijn dat de dood van [slachtoffer 1] een natuurlijke oorzaak had, is een aantal deskundigenonderzoeken verricht op het gebied van onder andere toxicologie, radiologie, neuropathologie en pathologie.
Bespreking bevindingen toxicoloog en patholoog
Dr. [naam 2] , apotheker-toxicoloog bij het NFI, heeft een toxicologisch onderzoek aan het lichaamsmateriaal van [slachtoffer 1] verricht en hierover op 26 januari 2022 gerapporteerd. Verhoogde glucose- en lactaatconcentraties in het glasvocht wijzen op de aanwezigheid van
een ernstige, mogelijk fatale hyperglycemie ten tijde van het overlijden. Een hoge HbA1c-waarde in het hartbloed wijst verder op een verstoorde suikerhuishouding in de weken voorafgaand aan het overlijden. Hoge BHB-concentraties in het femoraalbloed en het glasvocht geven een aanwijzing voor de aanwezigheid van een fatale ketoacidose (een verzuring van het bloed door de verbranding van vetzuren) ten tijde van het overlijden. De deskundige concludeert dat de resultaten van het biochemische onderzoek wijzen op de aanwezigheid van een ernstige diabetische ketoacidose (een ketoacidose als gevolg van hyperglycemie) ten tijde van het overlijden die bij uitsluiting van een meer waarschijnlijke doodsoorzaak het overlijden kan verklaren.
[forensisch patholoog] heeft sectie verricht op het lichaam van de 37-jarige [slachtoffer 1] en hierover op 2 augustus 2022 gerapporteerd. Uit de medische stukken blijkt dat [slachtoffer 1] sinds augustus 2018 onder behandeling was voor suikerziekte (diabetes mellitus type 1). Diabetes mellitus is een chronische ziekte, waarbij er een noodzaak is tot het gebruik van medicatie, in de vorm van toedienen van insuline injecties. Wanneer er te weinig medicatie wordt gebruikt, kan dit leiden tot een zeer hoog bloedsuikergehalte (hyperglycemie). Dit kan leiden tot bewustzijnsdaling, een hulpeloze toestand en uiteindelijk het overlijden. Op basis van de resultaten van het biochemisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de suikerhuishouding voorafgaand aan het overlijden verstoord was, waarbij gedurende een langere periode een te hoog bloedsuikergehalte aanwezig was. Daarnaast was er sprake van een ernstige verzuring van het bloed als gevolg van een te hoog bloedsuikergehalte (diabetische ketoacidose), wat kan leiden tot onder andere slaperigheid, misselijkheid, braken, veel plassen, snelle ademhaling, zwakte, bewustzijnsstoornissen, bewustzijnsverlies en uiteindelijk het overlijden. De patholoog heeft beeldmateriaal bekeken van [slachtoffer 1] in de uren voor zijn overlijden. Hij stelt dat de gedragingen van [slachtoffer 1] op dit beeldmateriaal hierbij zouden kunnen passen. Een dergelijke diabetische ketoacidose herstelt zichzelf niet spontaan. Volgens de patholoog was [slachtoffer 1] op dat moment daarom mogelijk reeds in hulpbehoevende toestand. Er kan op basis van de beelden niet worden beoordeeld of er sprake was van een levensbedreigend stadium. Er waren geen overige ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren, of die hiervoor van betekenis kunnen zijn geweest.
Daarnaast heeft de patholoog gerapporteerd dat er een breuk was van het rechter bovenste hoorntje van het schildkraakbeen met omgevende bloeduitstorting. Deze breuk is bij leven ontstaan als gevolg van (samen)drukkende en/of stomp botsende krachtinwerking op de hals. Een dergelijke breuk leidt op zichzelf niet tot het overlijden, maar kan een belangrijke aanwijzing zijn voor een mogelijke (samendrukkende) krachtinwerking op de hals. Indien sprake is geweest van langdurige (samen)drukkend geweld op de hals, kan dit wel hebben geleid tot zuurstofgebrek van de hersenen en het overlijden. Doorgaans gaat dit gepaard met stuwingstekenen. In dit geval waren er slechts enkele stipvormige bloeduitstortingen op de bovenste oogleden, die tevens verklaard kunnen worden door directe stomp botsende krachtsinwerking. Echter, het ontbreken van puntvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden (petechiën) en andere stuwingsverschijnselen sluit (samen)drukkend geweld op de hals niet geheel uit. Verwurging kan bij een volwassen persoon gepaard gaan met geringe letsels wanneer er sprake is van een bewustzijnsdaling. Gezien de bevindingen van het biochemisch onderzoek (de rechtbank begrijpt: de ernstige diabetische ketoacidose) is het zeer aannemelijk dat er sprake was van een bewustzijnsdaling voorafgaand aan het overlijden. Er was ook sprake van een bloeduitstorting in de rechter onderkaakspeekselklier. Deze kan naast een (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals ook zijn ontstaan door een directe stomp botsende krachtsinwerking en/of door stuwing. In de hals waren uitwendig geen bijzonderheden.
Er waren meerdere bloeduitstortingen in het slijmvlies in de mond die bij leven zijn ontstaan door een stomp botsende (zoals vallen, stoten of geslagen worden) of (af)drukkende krachtinwerking (zoals smoren). Indien er sprake is geweest van het gelijktijdig (af)drukken van de mond en neus kan dit hebben geleid tot belemmering van de ademhaling (smoren) en zodoende (bijdragen aan) het overlijden. Er bestaan echter geen sectiebevindingen die smoren, met mogelijk de dood tot gevolg, kunnen bewijzen of uitsluiten. Smoren kan bij een volwassen persoon gepaard gaan met geringe letsels wanneer er sprake is van een
bewustzijnsdaling, die de patholoog dus zeer aannemelijk vindt gezien de bevindingen van biochemische onderzoek.
Er zaten nog enkele andere letsels op het hoofd. De bloeduitstorting rondom het rechteroog met enkele stipvormige bloeduitstortingen aan het bovenooglid zijn bij leven ontstaan door een stomp botsende krachtsinwerking, zoals stoten, vallen of geslagen worden. De enkele stipvormige bloeduitstortingen aan het bovenooglid van het rechteroog kunnen het gevolgd zijn van langdurig (samen)drukkend geweld op de hals (stuwingstekenen), maar ook van directe stomp botsende krachtsinwerking. Er waren bloeduitstortingen te zien in de linker ooghoek, de rechterwang, links op het voorhoofd en in de beide slaapspieren. Onder het harde hersenvlies was circa 20 ml (deels gestold) bloed. De zachte hersenvliezen waren gestuwd. De letsels op het hoofd zijn bij leven ontstaan door een stomp botsende krachtsinwerking, zoals stoten, vallen of geslagen worden. Deze letsels waren gering en hebben op zichzelf geen bijdrage geleverd aan het overlijden. Wel kunnen zij hebben geleid tot een bewustzijnsdaling. De bloeduitstorting aan het rechteroog had bij letseldateringsonderzoek het aspect van een meerdere uren oud letsel. De datering van de geringe hoeveelheid bloed onder het harde hersenvlies paste bij een ouderdom van een halve dag tot maximaal één dag.
Op beide zijden van de borstkas waren bloeduitstortingen zichtbaar. Inwendig waren aan de rechterzijde meerdere ribbreuken met omgevende bloeduitstorting aanwezig. Voorts waren er in de rugspieren bloeduitstortingen. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door een stomp botsende krachtsinwerking, zoals door stoten, vallen of geslagen worden. Deze letsels kunnen ook zijn ontstaan door een (samen)drukkende krachtsinwerking, zoals het op de grond drukken van de borstkas. De patholoog voegt hieraan toe dat er volgens informatie niet zou zijn gereanimeerd.
De patholoog concludeert dat het een complexe casus betreft met meerdere doodsoorzakelijk relevante bevindingen en overwegingen. Het overlijden kan worden verklaard door een stoornis in de suikerhuishouding bij suikerziekte met verzuring van het bloed (diabetische ketoacidose). Een gewelddadige oorzaak van het overlijden kan echter niet worden uitgesloten. Ten aanzien hiervan worden de volgende doodsoorzaken (op zichzelf of in combinatie) overwogen:
(samen)drukkende krachtsinwerking op de hals (zoals verwurgen);
(af)drukkende krachtsinwerking op de neus en mond (zoals smoren);
(samen)drukkende krachtsinwerking op de borstkas (belemmeren van de ademhalingsbewegingen).
Alle letsels op één na zouden kunnen worden verklaard door herhaaldelijk stoten en/of vallen, zoals in het kader van een te hoog suikergehalte met verzuring van het bloed (diabetische ketoacidose). Hierbij kan toegebracht geweld door derden (of een combinatie van beide) echter niet worden uitgesloten. Met name de bloeduitstortingen rond de ogen en de breuk van het bovenste hoorntje van het schildkraakbeen worden eerder gezien bij toegebracht geweld door derden. Het gebroken hoorntje van het schildkraakbeen past beter bij een bij leven ontstane (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals (zoals verwurgen). Deze bevinding is echter niet bewijzend voor overlijden als gevolg van deze krachtsinwerking.
Vervolgens heeft [forensisch patholoog] op 11 januari 2024 ook aanvullende vragen beantwoord bij de rechter-commissaris. Hij heeft verklaard dat niet kan worden gezegd of [slachtoffer 1] op de beelden aan het begin van een ketoacidose zat waarbij hij deze symptomen ontwikkelde of dat hij al redelijk bij het einde zat waarbij hij mogelijk op een gegeven moment zou gaan overlijden, omdat iedere persoon daar anders op reageert. Hoelang iemand een diabetische ketoacidose kan overleven verschilt van persoon tot persoon. Dat gaat meer in de richting van een dag of meerdere dagen dan uren.
Het verwurgen wordt als mogelijke doodsoorzaak overwogen omdat er in de hals een breuk van het bovenste hoorntje van het schildkraakbeen is. Dat is een structuur die in principe vrij beschermd in de hals ligt. Het aantreffen van die bevinding past beter bij een samendrukkende krachtinwerking op de hals, dus bijvoorbeeld verwurgen, dan bij stomp botsende krachtinwerking zoals slaan of vallen. Als puur wordt gekeken naar de breuk van het bovenste hoorntje dan is die bevinding waarschijnlijker onder de hypothese van verwurging dan onder de hypothese van stomp botsende krachtinwerking. Ook als iemand kortdurend wordt gewurgd kan dit leiden tot een breuk van het hoorntje.
Smoren wordt als mogelijke doodsoorzaak overwogen, omdat er in de mond enkele bloeduitstortingen en slijmvliesbeschadigingen zijn aangetroffen. Algemeen is het zo dat er geen enkel letsel is dat smoren bewijst. Met name bij mensen waarbij er sprake is van een bewustzijnsdaling, die bijvoorbeeld zichzelf niet kunnen verdedigen, is het makkelijker om hen te smoren. In dit geval zijn er wel letsels in de mond, namelijk slijmvliesbeschadigingen en bloeduitstortingen. Dat zou goed kunnen passen bij smoren, maar het kan ook op een andere manier zijn ontstaan.
Het belemmeren van de ademhalingsbewegingen wordt als mogelijke doodsoorzaak genoemd, vanwege de ribbreuken en bloeduitstortingen. Ribbreuken kunnen ook op verschillende manieren ontstaan: dat kan zijn door er tegenaan geslagen te worden, te vallen, of ergens tegenaan te stoten, maar het kan ook ontstaan als iemand op de borst drukt waardoor de ademhaling belemmerd wordt. In dit geval is er geen andere goede verklaring voor de ribbreuken, er is bijvoorbeeld niet gereanimeerd.
Ook ‘burking’, een combinatie van belemmering van de ademhaling van de borst en van smoren, behoort tot de mogelijke doodsoorzaken.
Verwurgings- of smoringshandelingen en diabetische ketoacidose kunnen elkaar versnellen. Bij een diabetische ketoacidose probeert het lichaam het zuur uit het lichaam te krijgen door heel snel te ademen. Als iemand ervoor zorgt dat de ademhaling wordt belemmerd door te smoren, verwurgen of op de borst te drukken dan zal dat sneller leiden tot het overlijden.
Een bewustzijnsdaling vóór het overlijden is zeer aannemelijk, omdat een ketoacidose ervoor zorgt dat het bloed verzuurt en ervoor zorgt dat een persoon het bewustzijn verliest, in coma raakt en uiteindelijk overlijdt.
De patholoog kan niet aangeven welke doodsoorzaak het meest waarschijnlijk is. Tussen de ziekelijke doodsoorzaak diabetische ketoacidose of een gewelddadige doodsoorzaak door krachtinwerking is geen hiërarchie aan te brengen.
Voorts is [forensisch patholoog] nogmaals bevraagd bij de rechter-commissaris op 27 mei 2024. Hij heeft verklaard dat het gebroken hoorntje gelet op de bloeduitstorting een recente breuk is. Het kan dat die breuk eerder is opgetreden, rondom het overlijden (de rechtbank begrijpt: rondom het overlijden of bij een eerder recent voorval). Het letsel past beter bij verwurging dan bij stomp botsende krachtinwerking vanwege de locatie van het hoorntje, wat dieper in de hals en wat verder naar achter toe. Bij samendrukkende krachtinwerking kunnen de hoorntjes naar binnen worden geduwd en afbreken. Naast dat het anatomisch te verklaren is, blijkt ook uit wetenschappelijke literatuur dat een gebroken hoorntje waarschijnlijker is bij een samendrukkende krachtinwerking.
Tussenconclusie
Uit het pathologisch onderzoek zijn meerdere mogelijke doodsoorzaken gebleken. Zowel een ziekelijke doodsoorzaak bestaande uit een diabetische ketoacidose als een gewelddadige doodsoorzaak door krachtinwerking (verwurgen, smoren en/of belemmeren van de ademhaling) is mogelijk. De patholoog kan niet aangeven welke doodsoorzaak waarschijnlijker is. Het is zeer aannemelijk dat door de diabetische ketoacidose sprake is geweest van een bewustzijnsdaling. Het gebroken bovenste hoorntje van het schildkraakbeen is bij leven ontstaan en is waarschijnlijker bij een samendrukkende krachtinwerking dan bij een stomp botsende krachtinwerking. Ook de bloeduitstorting rond de ogen wordt eerder gezien bij toegebracht geweld waarbij sprake kan zijn van een stomp botsende of (samen)drukkende krachtsinwerking. Daarnaast waren er andere letsels zichtbaar zoals meerdere bloeduitstortingen en beschadigingen in het slijmvlies van de mond en enkele ribbreuken met bloeduitstortingen waarbij sprake kan zijn van een stomp botsende of (samen)drukkende krachtsinwerking.
3
Is er sprake van een strafbaar feit?
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden welk strafbaar feit de gedragingen van verdachte opleveren. Bij de beantwoording van die vraag is van belang of verdachte [slachtoffer 1] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Daarvoor is vereist dat sprake is geweest van kalm beraad of rustig overleg bij verdachte bij het verrichten van handelingen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte bij het doden van [slachtoffer 1] ook heeft gehandeld met voorbedachten rade. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor die conclusie. Dit leidt ertoe dat verdachte van het deel met voorbedachten rade, en dus van moord, zal worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, is vereist dat verdachte het opzet heeft gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] . In beginsel betekent dit dat de verdachte gewild en geweten heeft dat door te handelen zoals tenlastegelegd het slachtoffer van het leven zou worden beroofd. Van vol opzet op het doden van [slachtoffer 1] is niet gebleken. Er bestaat ook de mogelijkheid om ter zake van het vereiste opzet dergelijk handelen aanwezig te achten in de zin van ‘voorwaardelijk opzet’.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is volgens bestendige jurisprudentie aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daarbij geldt dat de beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans die in de gegeven omstandigheden de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid creëert dat het gevolg intreedt. Een dergelijke mogelijkheid of kans op het gevolg kan ook worden omschreven als de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans op het gevolg. Deze kans is echter niet afhankelijk van de aard van het gevolg waar die kans betrekking op heeft. De verdachte die wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, dient tevens die kans ten tijde van de gedraging bewust te hebben aanvaard (op de koop toe te hebben genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte had medische hulp moeten inschakelen en heeft door dat niet te doen [slachtoffer 1] de noodzakelijke medische hulp onthouden. Door geen medische hulp in de schakelen, was er gelet op de diabetische ketoacidose bij [slachtoffer 1] sprake van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] hierdoor zou komen te overlijden. [forensisch patholoog] heeft hierover in zijn verhoor bij de rechter-commissaris van 11 januari 2024 verklaard dat diabetische ketoacidose een soort eindstadium is. Het is een serieuze conditie. Als tijdig insuline wordt gespoten dan wordt een dergelijke situatie voorkomen. Als iemand zich in dit stadium bevindt, dan moet die persoon worden opgenomen en moet er naast insuline ook vocht worden toegediend en worden gemonitord. De tijd dat iemand kan overleven met een diabetische ketoacidose gaat meer richting een dag of meerdere dagen dan over uren. [slachtoffer 1] had dus binnen afzienbare tijd medische hulp nodig om ervoor te zorgen dat hij niet zou overlijden aan de gevolgen van de diabetische ketoacidose.
Daarnaast heeft verdachte samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld tegen de neus en/of mond en/of hals en/of borstkas van [slachtoffer 1] toegepast. Bij zulk geweld bestaat er een aanmerkelijke kans op overlijden.
Door in de situatie waarin [slachtoffer 1] verkeerde, waarbij verdachte wist dat [slachtoffer 1] aan suikerziekte leed en hij vermoedde dat [slachtoffer 1] ziek was en zag dat [slachtoffer 1] zeer verontrustende symptomen vertoonde, geen medische hulp in te schakelen en daarnaast samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld te gebruiken richting [slachtoffer 1] , heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] aanvaard. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onthouden van het toedienen van een insuline injectie, omdat van hem niet kon worden verwacht dat hij wist hoe en welke hoeveelheid insuline hij aan [slachtoffer 1] had moeten toedienen. Nu uit het pathologisch onderzoek geen aanwijzingen volgen dat [slachtoffer 1] onderkoeld is geweest, zal de rechtbank verdachte ook partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank stelde al vast dat [slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van een diabetische ketoacidose of door samendrukkend, afdrukkend en/of smorend geweld dat op hem is toegepast of door een combinatie hiervan. Nu verdachte heeft nagelaten om medische hulp in te schakelen en daardoor [slachtoffer 1] medische hulp heeft onthouden en hij daarnaast geweld op de neus, mond, hals en/of borstkas van [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is die strafrechtelijk voor het overlijden van [slachtoffer 1] verantwoordelijk is.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen. Nu dit kan zijn gebeurd door het onthouden van medische hulp of door samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld toe te passen of een combinatie hiervan, zal de rechtbank de in de tenlastelegging genoemde alternatieve mogelijkheden bewezen verklaren.
Feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het aanwezig hebben van ruim 8 gram cocaïne en ruim 28 gram amfetamine wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 en 5
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] in [plaats 2] is in de woonkamer op de eettafel een zwart luchtdrukwapen aangetroffen. In een afgesloten afstortlade in de berging behorende bij de woning van verdachte zijn een zilveren balletjespistool, een zwart gasdrukwapen, een centraalvuur gaspistool en 10 kogelpatronen aangetroffen. Daarnaast is er in de auto van verdachte een stroomstootwapen aangetroffen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is, of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van, en de beschikkingsmacht had over de wapens en munitie.
Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie onder meer vereist dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de wapens en de munitie. In dat kader worden doorgaans de volgende aspecten onderkend: een wapen bij of in de directe omgeving van de verdachte, de beschikkingsmacht van de verdachte over dat wapen en de bewustheid van verdachte met betrekking tot dat wapen.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het in de woonkamer van verdachte aangetroffen zwarte luchtdrukwapen en de in de auto aangetroffen stroomstootwapen. De rechtbank stelt vast dat deze goederen zijn onderzocht en dat is vastgesteld dat het voorhanden hebben van deze goederen strafbaar is gesteld onder de Wet wapens en munitie.
Verdachte heeft over de in de afstortlade in de berging aangetroffen wapens verklaard dat hij deze kluis voor een kennis moest bewaren omdat die ging verhuizen. Die kennis had verteld dat er een mes en een nepwapen in zaten en dat hij niet wilde dat iemand dat zou zien. Het stoorde verdachte niet en daarom heeft hij het in de berging gezet. Hij heeft niet verder gevraagd. Volgens de verdediging was er bij verdachte geen bewustheid over de wapens en munitie. Hij beschikte ook niet over de sleutel van de afgesloten kluis. Hierdoor wordt volgens de verdediging ook niet voldaan aan het criterium van de feitelijke macht.
In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een bewoner weet wat er in zijn woning en bijhorende berging aanwezig is. Dit is alleen anders indien de bewoner komt met een aannemelijke, alternatieve verklaring waaruit volgt dat hij zich van die aanwezigheid niet bewust hoefde te zijn. De bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van de wapens of munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Verdachte wist dat in de kluis een mes en een nepwapen zaten. Hij heeft er bewust voor gekozen de kluis te bewaren, terwijl hij wist dat hier wapens in zaten. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring dat verdachte niet zou hebben geweten dat er munitie aanwezig was in de kluis. Bovendien is de verklaring van verdachte op geen enkele manier onderbouwd. Op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte wetenschap had van de wapens en munitie die in de berging van zijn woning zijn aangetroffen. Nu de wapens en munitie zijn aangetroffen in de berging van zijn woning had verdachte ook de beschikkingsmacht over de wapens. Dat de wapens in een afgesloten kluis lagen, maakt dat niet anders.
Nu niet is gebleken dat verdachte een tweede stroomstootwapen en de overige twee kogelpatronen ook voorhanden heeft gehad op 14 december 2020, zal de rechtbank verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging partieel vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een zwart gasdrukpistool, een zilverkleurig balletjespistool, een zwart luchtdrukwapen (feit 4) en een centraalvuur gaspistool, een stroomstootwapen en 10 kogelpatronen (feit 5) voorhanden heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 19 oktober 2021 te [plaats 2] [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door:
- die [slachtoffer 1] noodzakelijke medische hulp te onthouden en/of
- door samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen
de neus en/of mond en/of de hals en/of de borstkas, van die [slachtoffer 1] toe te passen
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
op 14 december 2020 te [plaats 2] [slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven heeft beroofd door samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen de neus en/of
mond en/of het hoofd en/of de hals, van die [slachtoffer 2] toe te passen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
3.
op 14 december 2020 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad, ruim 8 gram cocaïne en ruim 28 gram amfetamine, zijnde amfetamine en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op 14 december 2020 te [plaats 2] wapens van categorie I onder 7°, te weten een zwart gasdrukpistool en een zilverkleurig balletjespistool en een zwart luchtdrukwapen, zijnde
voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens en/of met voor ontploffing bestemde voorwerpen
voorhanden heeft gehad;
5.
op 14 december 2020 te [plaats 2] , een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een centraalvuur gaspistool van het merk Rohm,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een stroomstootwapen (in de vorm van een zaklamp), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden
toegebracht
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
- in totaal 10, kogelpatronen, van het merk Sellier & Bellot,
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: doodslag;
feit 2: doodslag;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 4: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd;
feit 5: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, met uitzondering van
onderdeel 2º of onderdeel 7º
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[zoon slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon slachtoffer 2] van € 24.200,-, waarvan € 4.200,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [zoon slachtoffer 2] (feit 2), € 24.200,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 155 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [dochter slachtoffer 2] van € 25.175,-, waarvan € 5.175,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [dochter slachtoffer 2] (feit 2), € 25.175,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 160 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [dochter slachtoffer 1] van € 36.936,-, waarvan € 16.936,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [dochter slachtoffer 1] (feit 1), € 36.936,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 219 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [broer slachtoffer 1] van € 2.910,60 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [broer slachtoffer 1] (feit 1), € 2.910,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 39 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [moeder slachtoffer 1] van € 18.988,14, waarvan € 1.488,14 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [moeder slachtoffer 1] (feit 1), € 18.988,14 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 129 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en
mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel en J. Meeuwissen MSc, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 juli 2024.
Bijlage I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te [plaats 2] [slachtoffer 1] opzettelijk en
met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door:
- die [slachtoffer 1] een insuline-injectie en/of noodzakelijke en/of adequate
medische hulp te onthouden en/of
- door uitwendig en/of mechanisch en/of verstikkend en/of
samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen
de neus en/of mond en/of het hoofd en/of de hals en/of de borstkas,
althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] toe te passen en/of
- die [slachtoffer 1] in een situatie van onderkoeling te brengen en/of te laten
(mede) ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht, artikel 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te [plaats 2] [slachtoffer 1] heeft
mishandeld en/of de gezondheid van (die) [slachtoffer 1] opzettelijk heeft
benadeeld, door:
- die [slachtoffer 1] (meermalen) met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam te
schoppen en/of te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] een insuline-injectie en/of noodzakelijke en/of adequate
medische hulp te onthouden en/of
- uitwendig en/of mechanisch en/of verstikkend en/of samendrukkend
en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen de neus en/of
mond en/of het hoofd en/of de hals en/of de borstkas, althans het
lichaam, van die [slachtoffer 1] toe te passen en/of
- die [slachtoffer 1] in een situatie van onderkoeling te brengen en/of te laten
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2021 te [plaats 2] roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of
nalatig heeft gehandeld jegens [slachtoffer 1] ,
die als gevolg van een ketoacidose verward gedrag vertoonde,
kortademig was, niet meer uit zijn woorden kon komen, onvast ter been
was en had overgegeven,
immers verdachte heeft, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had
moeten vermoeden dat [slachtoffer 1] diabetes patiënt was:
niet doorgevraagd wat er met hem aan de hand was en/of
hem onvoldoende hulp geboden en/of
hem geslagen en geschopt en/of
hem geen insuline toegediend en/of
(koud) water over hem heen gesproeid en/of
hem terug naar zijn (slaap)kamer gestuurd en/of
nadien niet meer gecontroleerd hoe het met hem ging,
zonder (op enig moment gedurende die nacht en/of ochtend) de
noodzakelijke en/of adequate medische hulp voor die [slachtoffer 1] in te
schakelen,
door/bij welk handelen en/of nalaten van verdachte het (mede) aan zijn
schuld te wijten is, dat die [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 307 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] [slachtoffer 2] ,
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door
uitwendig en/of mechanisch en/of verstikkend en/of samendrukkend
en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen de neus en/of
mond en/of het hoofd en/of de hals en/of de borstkas, althans het
lichaam, van die [slachtoffer 2] toe te passen, (mede) tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht, artikel 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 2] (meermalen) met kracht tegen de
mond en/of het hoofd en/of de hals te slaan en/of te stompen en/of
door uitwendig en/of mechanisch en/of verstikkend en/of
samendrukkend en/of afdrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen
de neus en/of mond en/of het hoofd en/of de hals en/of de borstkas,
althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] toe te passen, terwijl het feit de
dood ten gevolge heeft gehad;
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] opzettelijk heeft bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, ruim 8 gram cocaïne en ruim 28 gram
amfetamine, in elk geval een of meer hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne en/of amfetamine, zijnde amfetamine en/of
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
4.
hij, op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] een of meer wapen(s)
van categorie I onder 7°, te weten een zwart gasdrukpistool en/of een
zilverkleurig balletjespistool en/of een zwart luchtdrukwapen, zijnde
(een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en
afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een)
vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en)
voorhanden heeft gehad;
(artikel 13 juncto 55 Wet Wapens en Munitie)
5.
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [plaats 2] ,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een centraalvuur gaspistool van het merk Rohm,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of
een of meer wapen(s) van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een of meer stroomstootwapen(s) (in de vorm van een zaklamp),
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot
personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden
toegebracht en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- in totaal 12, althans een aantal, kogelpatronen, van het merk Sellier & Bellot,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )