Rechtbank Zeeland-West-Brabant, op tegenspraak strafrecht overig

ECLI:NL:RBZWB:2025:3569

Op 5 June 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een op tegenspraak procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 02-214626-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2025:3569. De plaats van zitting was Middelburg.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
02-214626-24
Datum uitspraak:
5 June 2025
Datum publicatie:
6 June 2025

Indicatie

poging doodslag, opzet, medeplegen terwijl niet bekend is wie heeft gestoken, openlijk geweld, (deels) eendaadse samenloop

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

parketnummer: 02-214626-24

vonnis van de meervoudige kamer van 5 juni 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats],

thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Dordrecht,

raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda.

1
Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2
De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

op 14 april 2024 in [woonplaats], al dan niet samen met anderen, [aangever] in de rug heeft gestoken, ten laste gelegd in drie juridische varianten;

op 14 april 2024 op twee locaties in [woonplaats] op straat samen met anderen geweld heeft gebruikt tegen [aangever].

3
De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

4
De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 – met uitzondering van de locaties [straat 1] en [straat 2] – ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.

4.2

Het standpunt van de verdediging

Verdachte heeft verklaard dat hij na een confrontatie die avond met aangever, die daarna was weggerend, achter aangever aan is gegaan om weer met hem te gaan vechten. Op enig moment heeft hij een wielboutbreker aangereikt gekregen die hij heeft meegenomen op zijn zoektocht. Hij is tijdens het zoeken in de buurt van het [plein] geweest, maar is aangever niet meer tegengekomen.

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit. Niet kan worden aangetoond dat verdachte degene is geweest die aangever heeft gestoken. Indien iemand anders aangever heeft gestoken, kan niet worden bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen die persoon en verdachte, omdat het dubbele opzet – op het plegen van het feit en op de samenwerking - ontbreekt. Verdachte had immers niet het (voorwaardelijk) opzet om aangever om het leven te brengen, of om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van feit 1.

Ten aanzien van feit 2 is vrijspraak bepleit voor de onderdelen schoppen en steken met een mes, omdat uit het dossier niet blijkt dat die handelingen hebben plaatsgevonden op de locatie [straat 1] of [straat 2].

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Ten aanzien van feit 1

Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat er op 14 april 2024 rond 21:30 uur een conflict heeft plaatsgevonden tussen aangever en een groep jongeren op de kruising van [straat 1] en [straat 2] in [woonplaats]. Verdachte heeft aangever hierbij een duw gegeven, waarna aangever verdachte heeft geslagen. Hierdoor viel verdachte op de grond. Aangever is daarna weggerend. Verdachte was daardoor naar eigen zeggen zo boos dat hij in [woonplaats] op zoek is gegaan naar aangever, om met hem te gaan vechten. Uit camerabeelden van een adres aan [straat 3] volgt dat ook anderen met hem mee zijn gegaan en achter aangever zijn aangerend.

Aangever heeft verklaard dat de groep hem vond in het doodlopende stuk van [straat 4]. De grootste jongen van de groep had een glimmend voorwerp in zijn hand. Het signalement dat hij geeft van deze jongen past bij het uiterlijk van verdachte. De andere jongens waren volgens aangever tengerder dan deze jongen. Een bewoner van het [plein] heeft drie personen uit het steegje zien weglopen, waarbij één van die personen iets glimmends in zijn handen had. Gelet hierop en op de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard dat hij een wielboutbreker in zijn hand had, gaat de rechtbank ervan uit dat de door aangever beschreven jongen verdachte is. De rechtbank heeft daarbij ook betrokken het uiterlijk van de andere jongens zoals dat blijkt uit de foto’s van deze jongens in het dossier.

Aangever heeft verklaard dat hij van deze jongen een klap op zijn hoofd kreeg. Het laatste dat aangever weet is dat hij op de grond lag, dat hij werd geslagen en getrapt en dat het vervolgens voelde alsof de lucht uit zijn lichaam werd geblazen.

Kort daarna wordt aangever op aanwijzen van buurtbewoners door politieagenten liggend op de grond aangetroffen, waarbij zijn vest aan de achterzijde is doordrenkt met bloed, en er een flinke plas bloed op straat ligt. Op zijn rug ter hoogte van de longen werden twee verwondingen gezien, gelijkend op steekwonden.

Uit de geneeskundige verklaring en andere informatie betreffende de medische situatie van aangever komt naar voren dat hij verschillende letsels heeft opgelopen, waaronder twee steekwonden aan de rugzijde van de borstkas en aan beide zijden een klaplong. Eén van de steken was zes centimeter het lichaam in gegaan en had een long doorboord. Ter behandeling van de klaplong aan de linkerzijde is een drain aangebracht. Aangever is ongeveer tien dagen in het ziekenhuis opgenomen geweest, waaronder twee dagen op de intensive care-afdeling. Tot op heden heeft hij nog last van de linkerlong en van psychische problemen als gevolg van het incident.

Gelet op de medische informatie en de verklaring van aangever dat het voelde alsof de lucht uit zijn lichaam werd geblazen toen hij op de grond lag, gaat de rechtbank ervan uit dat dat het moment was waarop aangever in de rug werd gestoken.

Opzet

Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat de dader opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, op zijn minst in voorwaardelijke vorm. Daarvan is sprake als er een aanmerkelijke kans op de dood was en de verdachte bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Het politieonderzoek heeft niet geleid tot het vinden van een mes of een ander scherp voorwerp waarmee aangever is gestoken, zodat niets bekend is over de vorm en lengte van het lemmetof over de kracht waarmee moet zijn gestoken. Alleen bekend is dat één van de steekwonden zes centimeter diep was en dat één van de longen is doorboord.

In de borstkas bevinden zich vitale organen, zoals het hart en de longen, waarvan beschadiging, naar algemene ervaringsregels, een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt. Nu de dader aangever twee maal ter hoogte van de longen in de rug heeft gestoken, terwijl die al weerloos op de grond lag, is de rechtbank van oordeel dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.

Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een poging tot doodslag.

Medeplegen

Wie de persoon is die de steekverwondingen heeft toegebracht, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Wel kan op grond van de verklaring van aangever, de camerabeelden van twee adressen op het [plein] en de verklaring van [getuige] worden vastgesteld dat er direct nadat de confrontatie had plaatsgevonden drie personen in [straat 4] en het [plein] waren, waarvan verdachte er één was.

Uit de camerabeelden van twee adressen aan het [plein] volgt dat er voorafgaand aan het incident in [straat 4] omstreeks 22:00 uur twee personen richting [straat 4] lopen en dat er omstreeks 22:03 uur drie personen in de tegenovergestelde richting lopen.

[getuige] heeft verklaard dat hij, vlak voordat hij de politie belde, een heleboel ‘gescheld en gedoe heen en weer’ hoorde uit de steeg. Toen hij uit zijn raam keek, dat uitkijkt op de steeg van de kerk naar het [plein][straat 4], zag hij drie personen weglopen vanaf de [steeg] naar het [plein], wat overeenkomt met de hierboven genoemde camerabeelden van na het incident. Toen de getuige hierna naar buiten liep zag hij een gewonde man liggen. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat er drie personen betrokken waren bij het geweld tegen aangever, en dat één van deze personen aangever in de rug heeft gestoken.

Dat verdachte één van die drie personen was, baseert de rechtbank op de resultaten van het DNA-onderzoek. Op één van de zwarte badslippers die verdachte volgens zijn eigen verklaring die avond droeg, is bloed aangetroffen van aangever. Aangezien het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat bij de eerdere confrontatie rond 21:30 uur aangever zodanig gewond is geraakt dat hij bloedde, is de rechtbank van oordeel dat dit bloed alleen op de slipper terecht kan zijn gekomen op het moment dat aangever in [straat 4] in zijn rug is gestoken. Verdachte moet op dat moment daarbij dus ook aanwezig zijn geweest.

Gelet op de verklaring van verdachte dat hij na de eerste confrontatie met aangever met een wielboutbreker op zoek ging naar aangever om met hem te vechten, en op de omstandigheid dat ook anderen achter aangever aangerend zijn, is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie personen in de uitvoering van het plan om aangever een lesje te leren. Dat daarbij wapens konden worden gebruikt lag al besloten in het (gezamenlijke) plan en was voor alle personen op voorhand duidelijk en aanvaard, nu in ieder geval verdachte een wapen, te weten een wielboutbreker, bij zich had en dat zichtbaar was voor andere personen. Op camerabeelden van een adres aan [straat 2] van vóór het incident is immers te zien dat drie personen achter elkaar lopen, waarvan de voorste persoon verdachte is, die een langwerpig voorwerp in zijn hand heeft. Gelet op de verklaring van aangever en op de medische informatie heeft hij daar ook daadwerkelijk mee geslagen.

Gelet op deze omstandigheden hebben alle drie de personen naar het oordeel van de rechtbank zowel opzet gehad op het plegen van het feit als op het gezamenlijk uitvoeren ervan, zodat naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van verdachte sprake is van medeplegen van poging tot doodslag.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1. primairop 14 april 2024 te [woonplaats], gemeente Vlissingen,tezamen en in vereniging met anderen,ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomenmisdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven,met een scherp voorwerp, in de rug van die [aangever] heeft gestoken,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2op 14 april 2024 te [woonplaats], gemeente Vlissingen,openlijk, te weten, [straat 1] en/of [straat 2] en [straat 4] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever], door die [aangever] (hardhandig) te duwen en die [aangever] tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en met een scherp voorwerp, in de rug van die [aangever] te steken.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5
De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6
De strafoplegging
6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen voor feit 1 primair en feit 2 een gevangenisstraf van 420 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 81 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, waarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gesteld, te weten een meldplicht en ambulante behandeling.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 verzocht verdachte vrij te spreken. Verder is door de verdediging naar voren gebracht dat verdachte een first offender is voor dit type feiten.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

De aard en de ernst van de feiten

Verdachte is, nadat het slachtoffer na een eerdere confrontatie op straat met verdachte was weggerend, samen met anderen bewust op zoek gegaan naar het slachtoffer om met hem te vechten. Hij had daarbij een wapen, een wielboutbreker, meegenomen. Nadat verdachte en twee anderen het slachtoffer vonden in een steeg hebben zij hem mishandeld, waarbij verdachte hem met de wielboutbreker op het hoofd heeft geslagen. Ook is het slachtoffer bij deze confrontatie twee keer in de rug gestoken, ter hoogte van zijn longen, wat heeft geresulteerd in een dubbelzijdige klaplong, waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk was.

Verdachte en de andere twee daders hebben het slachtoffer daarna, terwijl zij wisten dat zij hem ernstig verwond hadden, alleen achtergelaten op straat.

Verdachte heeft zich hiermee aan een zeer ernstig feit schuldig gemaakt. Het letsel bij het slachtoffer had nog veel ernstiger kunnen zijn. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen een forse inbreuk op de lichamelijke maar ook op de psychische integriteit van het slachtoffer gemaakt. Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor slachtoffers gedurende lange tijd ook psychische gevolgen met zich mee kan brengen, zoals ook hier is gebleken uit het nadere verhoor van het slachtoffer over de (medische) gevolgen en het herstel van het incident.

De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte

Bij de beoordeling van de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder met politie en justitie in contact is geweest, maar dat hij niet eerder veroordeeld is voor een geweldsdelict. Verder blijkt uit het strafblad dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het adviesrapport van Reclassering Nederland van 16 mei 2025 dat over verdachte is opgesteld. Uit het rapport komen geen problematische leefgebieden naar voren. Door verdachte en zijn als referent geraadpleegde moeder komt een positief beeld naar voren. Omdat verdachte de feiten ontkent kan de reclassering niet adviseren over het herhalingsgevaar. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten komt acht de reclassering het van belang dat verdachte gaat werken aan zijn emotieregulatie. De reclassering heeft geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen waarbij als bijzondere voorwaarden worden gesteld een meldplicht bij de reclassering en behandeling bij een forensische polikliniek voor zijn emotieregulatie.

De straf

Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van met name het onder feit 1 primair bewezenverklaarde feit, waarbij de rechtbank een strafverzwarend gewicht toekend aan de omstandigheid dat verdachte en twee anderen gewapend op zoek of zelfs op jacht gingen naar het slachtoffer om hem een lesje te leren en dat zij zich als groep hebben gericht tegen één persoon.

Zij slaat tevens acht op de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd.

De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat sprake is van eendaadse samenloop tussen feit 1 primair en feit 2 voor zover dat het geweld gepleegd op de locatie [straat 4] betreft.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Zij ziet gelet op de ernst van de feiten geen ruimte voor een andere of lichtere straf. In de door verdachte naar voren gebrachte redenen voor het opzoek gaan naar het slachtoffer, wat geresulteerd heeft in het plegen van de geweldshandelingen op de locatie [straat 4], ziet de rechtbank grond om het advies van de reclassering over het opleggen van de genoemde bijzondere voorwaarden te volgen, om zo de kans op herhaling te verkleinen.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7
De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 55, 57, 63, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

8
De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1 primair: Medeplegen van poging tot doodslag;

feit 2: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen

gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, waarvan

4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- stelt als bijzondere voorwaarden:

* dat verdachte zich gedurende de proeftijd meldt bij de reclassering zo lang en zo vaak als de reclassering dat nodig vindt; de reclassering zal contact opnemen met verdachte voor de eerste afspraak. Hij moet zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. Verdachte is verantwoordelijk voor het bereikbaar zijn per post of telefoon. De reclassering controleert de behandelvoortgang en woont evaluaties bij;

* dat verdachte zich laat behandelen voor zijn emotieregulatie door een forensische polikliniek in zijn woonomgeving, nader te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;

* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;

* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;

- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juni 2025.

De jongste rechter is buiten staat te tekenen.

9
Bijlage I

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1hij op of omstreeks 14 april 2024 te [woonplaats], gemeente Vlissingentezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomenmisdrijf om[aangever]opzettelijkvan het leven te beroven,met een mes, althans een puntig/scherp voorwerp, in het hoofd en/of in de rug,althans het lichaam, van die [aangever] heeft gestoken,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:

hij op of omstreeks 14 april 2024 te [woonplaats], gemeente Vlissingentezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,aan [aangever]opzettelijkzwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of een geperforeerde long en/ofeen of meerdere steek/snijverwondingen in/aan het hoofd en/of een of meerderesteek/snijverwondingen in/aan de rug, althans het lichaam, heeft toegebracht, doormet een mes, althans een puntig/scherp voorwerp, in het hoofd en/of in de rug,althans het lichaam, van die [aangever] te steken;( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht ofzou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 14 april 2024 te [woonplaats], gemeente Vlissingentezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomenmisdrijf omaan [aangever]opzettelijkzwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met een mes, althans een puntig/scherp voorwerp, in het hoofd en/of in de rug,althans het lichaam, van die [aangever] heeft gestoken,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

2hij op of omstreeks 14 april 2024 te [woonplaats], gemeente Vlissingenopenlijk, te weten, [straat 1] en/of [straat 2] en/of [straat 4] en/of[plein], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor hetpubliektoegankelijke plaats,in vereniginggeweld heeft gepleegd tegeneen persoon, te weten [aangever], door die [aangever] (hardhandig) te duwen en/of die[aangever] in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen en/of te schoppenen/of met een mes, althans een puntig/scherp voorwerp, in het hoofd en/of in derug, althans het lichaam, van die [aangever] te steken;( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )