Rechtbank Zeeland-West-Brabant, op tegenspraak strafrecht overig

ECLI:NL:RBZWB:2025:8187

Op 21 November 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een op tegenspraak procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 02-036184-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2025:8187. De plaats van zitting was Breda.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
02-036184-24
Datum uitspraak:
21 November 2025
Datum publicatie:
21 November 2025

Indicatie

Vrijspraak medeplegen verkrachting. Verdachte heeft geen seksuele handelingen met aangeefster verricht en ook geen handelingen verricht die een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de verkrachting van aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02-036184-24

vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2025

in de strafzaak tegen de minderjarige

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] (Eritrea)

wonende te [woonadres]

raadsman mr. C. van Aken, advocaat te Geertruidenberg

1
Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 7 november 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.A. Kools, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2
De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte

primair:op 30 januari 2024 te Oosterhout samen met een ander, althans alleen, [aangeefster] heeft verkracht;subsidiair:op 30 januari 2024 te Oosterhout samen met een ander, althans alleen, [aangeefster] door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot ontuchtige handelingen.

3
De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

4
De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster samen met een ander heeft verkracht. De zaak begint te rollen als een getuige bij het COA meldt dat er een vrouw is beroofd en verkracht. Deze getuige toont de medewerker van het COA en nadien ook de politie een filmpje waarop is te zien dat iemand met zijn heupen draaiende bewegingen maakt, af en toe door de knieën zakt. Op het filmpje is ook hoorbaar dat een vrouw aan het gillen is. De politie gaat met spoed naar de door getuige benoemde locatie en treft daar aangeefster aan. Zij verklaart meteen dat zij is beroofd en verkracht. Over verdachte heeft zij verklaard dat hij haar heeft geslagen en zijn penis in haar mond wilde steken. Op de telefoon van verdachte zijn twee filmpjes aangetroffen. Het eerste filmpje is gemaakt op het station Breda en op het tweede filmpje is het slachtoffer te zien, onderuit gezakt en met afgestroopte broek. Ook is op het filmpje gegil van het slachtoffer te horen. Op basis van de beelden en de verklaringen van getuigen is de officier van justitie van oordeel dat het primair ten laste gelegde medeplegen van verkrachting bewezen kan worden verklaard. De samenwerking met medeverdachte was bewust en doelgericht.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De verklaringen van de getuigen geven allemaal een andere lezing van de feiten. Dit maakt volgens de verdediging dat deze verklaringen als niet consistent en niet betrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. Zowel verdachte als aangeefster verklaren dat verdachte die bewuste nacht geen seks met aangeefster heeft gehad. Omdat er wel verschillen zijn in de verklaringen van verdachte en aangeefster en de verdediging vraagtekens heeft bij de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, heeft de verdediging verzocht om aangeefster te horen. Dit verzoek is toegewezen, maar aangeefster bleek onvindbaar. Onder verwijzing naar artikel 6 lid 3 EVRM, de Keskin jurisprudentie alsmede het recente arrest van de Hoge Raad van 2 september 2025 (ECLI:NL:HR:2025:1216) wordt gepersisteerd in het verzoek dat aangeefster alsnog wordt gehoord. Wanneer verdachte niet wordt vrijgesproken wordt verzocht de zaak aan te houden teneinde aangeefster alsnog te horen.

Voorts voert de verdediging aan dat niet kan worden gekomen tot een bewezenverklaring van medeplegen van verkrachting. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten. Verdachte heeft geen intellectuele of materiële bijdrage geleverd aan de verkrachting, dit wordt door aangeefster ook niet gesteld. De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat er geen sprake is geweest van dwang door verdachte en blijkt ook niet van opzet bij verdachte op (medeplegen van) verkrachting.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.

Niet staat ter discussie dat verdachte de desbetreffende nacht met aangeefster en [medeverdachte] aanwezig is geweest in het jeugdhonk bestaande uit een beschilderde container aan de Kasteeldreef in Oosterhout . Dat wordt immers door verdachte erkend. Dit volgt ook uit het filmpje dat op zijn telefoon is aangetroffen, dat in/bij die container is opgenomen en waarop aangeefster en [medeverdachte] te zien en te horen zijn.

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte seksuele handelingen met aangeefster heeft verricht. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daarover het volgende.

Toen aangeefster die desbetreffende nacht door de politie werd aangetroffen in de container heeft zij aangegeven te zijn beroofd door een aantal jongens en dat zij door één van deze jongens is verkracht. Aangeefster heeft later zelf verklaard dat zij die desbetreffende nacht geen seks met verdachte heeft gehad. Uit haar verklaring wordt onvoldoende duidelijk of verdachte seksuele en/of gewelddadige handelingen bij haar heeft verricht dan wel dwang heeft uitgeoefend, omdat zij over de rol van verdachte, die zij [bijnaam] noemt, onduidelijk en wisselend heeft verklaard.

De medeverdachte en de getuigen hebben in dit verband niet belastend verklaard ten aanzien van verdachte, behalve [getuige 1] . Echter lijkt hij zich hier te vergissen. [getuige 1] verklaart dat hij heeft gezien dat verdachte het meisje aan het verkrachten was en dat [getuige 2] het heeft gefilmd. Hij stond naast [getuige 2] toen hij aan het filmen was. Op het filmpje van [getuige 2] is echter niet verdachte, maar [medeverdachte] te zien. Zoals ook is verklaard door [getuige 2] .

Ook kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte andere gedragingen heeft verricht die kunnen worden gekwalificeerd als het medeplegen van het ten laste gelegde. Daarvoor zou verdachte handelingen moeten hebben gepleegd die een wezenlijk bijdrage hebben geleverd aan de verkrachting van aangeefster. Daarvan is niet gebleken. Ook over de verdere rol van verdachte, heeft aangeefster wisselend verklaard. Op enig moment heeft zij wel verklaard dat verdachte zou hebben gezegd dat ‘hij alles mocht omdat het mijn broer was’, en dat verdachte haar zou hebben geslagen en haar mond zou hebben dichtgehouden. Dit wordt echter niet bevestigd door de getuigen, waar het gaat om het slaan, of zeggen dat ‘hij alles mocht’. Waar het gaat om het dichthouden van de mond, wordt dit wel verklaart door getuigen, maar lijkt dit te gaan om een situatie die ook op het filmpje van [getuige 2] te zien is en waarbij dit juist door [medeverdachte] zou zijn gedaan. Van een nauwe en/of bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander is dan ook niet gebleken. De aanwezigheid van verdachte bij de gedragingen van [medeverdachte] en het door verdachte filmen van zijn handelingen zijn, hoewel zeer verwerpelijk, hiertoe onvoldoende. Het enkele feit dat verdachte daar aanwezig was, het slachtoffer kende, en niet heeft ingegrepen of hulp heeft geboden aan het slachtoffer maken dit niet anders. Verdachte heeft aan [medeverdachte] geen instructies gegeven dan wel hem aangemoedigd. Evenmin heeft hij het slachtoffer in een dermate benarde situatie gebracht en gehouden dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.

De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

5
De overwegingen omtrent het beslag.

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren.

De verdediging refereert zich ten aanzien van het beslag aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank zal de inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrekken. Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar het ten laste gelegde feit zijn aangetroffen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Beslissing

6
De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;

- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;

Beslag

- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:

* 1 telefoontoestel, PL2000-2024024476-G2685737;

* 4,8 gram Hennep, PL2000-2024024476-G2686486.

Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. S. Tempel en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 november 2025.

Mr. Mullers en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.