4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De verklaringen van de getuigen geven allemaal een andere lezing van de feiten. Dit maakt volgens de verdediging dat deze verklaringen als niet consistent en niet betrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. Zowel verdachte als aangeefster verklaren dat verdachte die bewuste nacht geen seks met aangeefster heeft gehad. Omdat er wel verschillen zijn in de verklaringen van verdachte en aangeefster en de verdediging vraagtekens heeft bij de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, heeft de verdediging verzocht om aangeefster te horen. Dit verzoek is toegewezen, maar aangeefster bleek onvindbaar. Onder verwijzing naar artikel 6 lid 3 EVRM, de Keskin jurisprudentie alsmede het recente arrest van de Hoge Raad van 2 september 2025 (ECLI:NL:HR:2025:1216) wordt gepersisteerd in het verzoek dat aangeefster alsnog wordt gehoord. Wanneer verdachte niet wordt vrijgesproken wordt verzocht de zaak aan te houden teneinde aangeefster alsnog te horen.
Voorts voert de verdediging aan dat niet kan worden gekomen tot een bewezenverklaring van medeplegen van verkrachting. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten. Verdachte heeft geen intellectuele of materiële bijdrage geleverd aan de verkrachting, dit wordt door aangeefster ook niet gesteld. De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat er geen sprake is geweest van dwang door verdachte en blijkt ook niet van opzet bij verdachte op (medeplegen van) verkrachting.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Niet staat ter discussie dat verdachte de desbetreffende nacht met aangeefster en [medeverdachte] aanwezig is geweest in het jeugdhonk bestaande uit een beschilderde container aan de Kasteeldreef in Oosterhout . Dat wordt immers door verdachte erkend. Dit volgt ook uit het filmpje dat op zijn telefoon is aangetroffen, dat in/bij die container is opgenomen en waarop aangeefster en [medeverdachte] te zien en te horen zijn.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte seksuele handelingen met aangeefster heeft verricht. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daarover het volgende.
Toen aangeefster die desbetreffende nacht door de politie werd aangetroffen in de container heeft zij aangegeven te zijn beroofd door een aantal jongens en dat zij door één van deze jongens is verkracht. Aangeefster heeft later zelf verklaard dat zij die desbetreffende nacht geen seks met verdachte heeft gehad. Uit haar verklaring wordt onvoldoende duidelijk of verdachte seksuele en/of gewelddadige handelingen bij haar heeft verricht dan wel dwang heeft uitgeoefend, omdat zij over de rol van verdachte, die zij [bijnaam] noemt, onduidelijk en wisselend heeft verklaard.
De medeverdachte en de getuigen hebben in dit verband niet belastend verklaard ten aanzien van verdachte, behalve [getuige 1] . Echter lijkt hij zich hier te vergissen. [getuige 1] verklaart dat hij heeft gezien dat verdachte het meisje aan het verkrachten was en dat [getuige 2] het heeft gefilmd. Hij stond naast [getuige 2] toen hij aan het filmen was. Op het filmpje van [getuige 2] is echter niet verdachte, maar [medeverdachte] te zien. Zoals ook is verklaard door [getuige 2] .
Ook kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte andere gedragingen heeft verricht die kunnen worden gekwalificeerd als het medeplegen van het ten laste gelegde. Daarvoor zou verdachte handelingen moeten hebben gepleegd die een wezenlijk bijdrage hebben geleverd aan de verkrachting van aangeefster. Daarvan is niet gebleken. Ook over de verdere rol van verdachte, heeft aangeefster wisselend verklaard. Op enig moment heeft zij wel verklaard dat verdachte zou hebben gezegd dat ‘hij alles mocht omdat het mijn broer was’, en dat verdachte haar zou hebben geslagen en haar mond zou hebben dichtgehouden. Dit wordt echter niet bevestigd door de getuigen, waar het gaat om het slaan, of zeggen dat ‘hij alles mocht’. Waar het gaat om het dichthouden van de mond, wordt dit wel verklaart door getuigen, maar lijkt dit te gaan om een situatie die ook op het filmpje van [getuige 2] te zien is en waarbij dit juist door [medeverdachte] zou zijn gedaan. Van een nauwe en/of bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander is dan ook niet gebleken. De aanwezigheid van verdachte bij de gedragingen van [medeverdachte] en het door verdachte filmen van zijn handelingen zijn, hoewel zeer verwerpelijk, hiertoe onvoldoende. Het enkele feit dat verdachte daar aanwezig was, het slachtoffer kende, en niet heeft ingegrepen of hulp heeft geboden aan het slachtoffer maken dit niet anders. Verdachte heeft aan [medeverdachte] geen instructies gegeven dan wel hem aangemoedigd. Evenmin heeft hij het slachtoffer in een dermate benarde situatie gebracht en gehouden dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.