Rechtbank Zeeland-West-Brabant, op tegenspraak strafrecht overig

ECLI:NL:RBZWB:2025:8188

Op 21 November 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een op tegenspraak procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 02-036280-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2025:8188. De plaats van zitting was Breda.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
02-036280-24
Datum uitspraak:
21 November 2025
Datum publicatie:
21 November 2025

Indicatie

Verdachte heeft zich op minderjarige leeftijd schuldig gemaakt aan verkrachting van een vrouw in Oosterhout. Geen schending ondervragingsrecht. Alternatieve verklaring verdachte niet aannemelijk. Verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02-036280-24

vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2025

in de strafzaak tegen de minderjarige

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] (Eritrea)

wonende te [woonadres]

raadsman mr. A.M.J. Joris, advocaat te Breda

1
Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 7 november 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.A. Kools, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2
De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte

primair:op 30 januari 2024 te Oosterhout samen met een ander, althans alleen, [slachtoffer] heeft verkracht;subsidiair:op 30 januari 2024 te Oosterhout samen met een ander, althans alleen, [slachtoffer] door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot ontuchtige handelingen.

3
De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

4
De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster samen met een ander heeft verkracht. De zaak begint te rollen als een getuige bij het COA meldt dat er een vrouw is beroofd en verkracht. Deze getuige toont de medewerker van het COA en nadien ook de politie een filmpje waarop is te zien dat iemand met zijn heupen draaiende bewegingen maakt, af en toe door de knieën zakt en hoorbaar is dat een vrouw aan het gillen is. De politie gaat met spoed naar de door getuige benoemde locatie en treft daar [slachtoffer] aan. Zij verklaart meteen dat zij is beroofd en verkracht. De later door [slachtoffer] afgelegde verklaring tijdens het informatief verhoor en de aangifte sluiten aan bij de overige stukken in het dossier. Op de telefoon van [medeverdachte] zijn twee filmpjes aangetroffen: een van verdachte, medeverdachte en [slachtoffer] op het station en één filmpje op de locatie waar aangeefster is aangetroffen waarop te zien is dat het slachtoffer op haar rug ligt, verdachte het slachtoffer omlaag trekt en haar benen omhoog brengt. Vervolgens is [medeverdachte] te zien die aan het filmen is en de camera terug beweegt naar verdachte en [slachtoffer] , waarop verdachte tegen [medeverdachte] zegt dat hij moet stoppen met filmen. Ook op de telefoon van [getuige 1] , de getuige die melding heeft gedaan bij het COA, is een filmpje aangetroffen waarop de verkrachting is te zien. Daarnaast wordt op zes van de tien vingers van verdachte DNA aangetroffen van [slachtoffer] .

Het alternatieve scenario van verdachte dat hij op zoek was naar zijn OV-chipkaart vindt de officier van justitie gelet op de aangetroffen beelden op de telefoon van [medeverdachte] ongeloofwaardig. Er is sprake van medeplegen, omdat verdachte en [medeverdachte] aangeefster samen naar de container hebben gebracht, [medeverdachte] de verkrachting door verdachte heeft gefilmd en [medeverdachte] zichzelf ook aan aangeefster heeft vergrepen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van aangeefster dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Hierdoor is sprake van een schending van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Zonder adequate inspanningen om het slachtoffer te traceren, is het gebruik van haar verklaringen in strijd met een eerlijk proces.

Daarnaast is er geen forensisch bewijs aanwezig. Direct na het incident op 30 januari 2025 is de forensische zedenset afgenomen. Er werd geen DNA-celmateriaal van de verdachten aangetroffen, behalve op de vingers van verdachte. Daarvoor heeft verdachte een verklaring gegeven. Ook het videobewijsmateriaal dat door [getuige 1] is gemaakt, toont geen penetratie, er is veel onduidelijk, zoals de context van het geschreeuw. De alternatieve verklaring van verdachte kan de beelden ook verklaren. De getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] kunnen evenmin worden gebruikt voor bewijs, aangezien zij niet direct hebben waargenomen wat er binnen in de container gebeurde. [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte met het meisje in de container was en dat hij seksbewegingen maakt. Seksbewegingen is geen bewijs van verkrachting. Het is een waarneming van buiten zonder zicht op of er toestemming was, of er dwang was, of wat de precieze aard van de handelingen was. Deze indirecte waarnemingen kunnen niet het gebrek aan forensisch bewijs compenseren.

Daarnaast bevat het dossier geen enkel bewijs voor medeplegen en hierdoor kan het medeplegen niet bewezen worden verklaard.

Voorts wijst de verdediging nog op de alternatieve verklaring die verdachte consistent heeft afgelegd. De vrijdag voor zijn aanhouding op 30 januari 2024 heeft verdachte twee keer seks gehad met [slachtoffer] . De eerste keer was op vrijdagochtend in de container in Oosterhout, de tweede keer op de vrijdagmiddag in een kamer van een vriend. Deze seks heeft geheel vrijwillig plaatsgevonden. Op 30 januari 2024 hebben er geen seksuele handelingen plaatsgevonden, maar was er wel een ruzie tussen verdachte en het slachtoffer over een OV-chipkaart, waarbij verdachte het slachtoffer heeft gefouilleerd op zoek naar deze OV-chipkaart.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

In zedenzaken spelen de feiten zich doorgaans tussen twee personen af, buiten het zicht van anderen. In de kern gaat het vaak om het woord van de aangeefster tegen het woord van verdachte. Dat geldt echter niet voor deze zaak en maakt dat wordt gekomen tot andere overwegingen dan gebruikelijk is in zedenzaken.

Het bewijs

Op dinsdag 30 januari 2024 omstreeks 4.22 uur heeft de politie een melding ontvangen van het COA [locatie] in Oosterhout. Hier zou een jongen, later gebleken [getuige 1] . [getuige 1] , binnen zijn gelopen met het verhaal dat er een meisje was beroofd en verkracht. Nadat [getuige 1] de politie had ingelicht over de locatie waar de beroving en verkrachting zou hebben plaatsgevonden, is de politie naar het jeugdhonk (een container) aan de Kasteeldreef gegaan. Hier trof de politie het slachtoffer [slachtoffer] aan. Zij verklaarde meteen dat zij door een aantal jongens was beroofd en door één van de jongens was verkracht. Hierbij zou hij met zijn vingers en penis zijn binnengedrongen in haar vagina en zou zij zijn betast in haar schaamstreek, haar vagina, anus, billen, benen en borsten. Ook zou deze jongen haar hebben geslagen.

Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 29 januari 2024 met onder andere [medeverdachte] en nog een andere vriend op het centraal station Breda het slachtoffer [slachtoffer] heeft ontmoet. Zij zijn om 23.10 uur met bus 327 naar Oosterhout gegaan. Ook getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zaten in deze bus. Om 23.28 stappen verdachte, [medeverdachte] , de vriend, het slachtoffer [slachtoffer] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] uit bij de halte Zuiderhout in Oosterhout. Op verzoek van [medeverdachte] heeft [getuige 1] [getuige 3] gebeld en heeft deze zich bij de groep gevoegd. Vanuit de bushalte Zuiderhout heeft de groep zich verplaatst naar de container (het jeugdhonk) aan de Kasteeldreef in Oosterhout.

Wat zich vervolgens heeft afgespeeld in de container aan de Kasteeldreef in Oosterhout, blijkt onder andere uit camerabeelden die zijn aangetroffen op de telefoon van [getuige 1] en de telefoon van [medeverdachte] , alsmede uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 2] .

Op de telefoon van [getuige 1] is een filmpje aangetroffen, aanmaakdatum 30 januari 2024 om 02:38 uur, waarop twee personen zijn te zien, zonder dat hun hoofd in beeld komt. Hoewel de beelden niet zijn toegevoegd aan het dossier, zijn de beelden wel uitgeschreven in een proces-verbaal van bevindingen en zijn hieraan ook screenshots toegevoegd van de beelden.

Op de beelden is te zien dat in een ruimte achter een muur met graffiti een persoon staat met grijsgekleurde onderkleding. Deze persoon bewoog met zijn benen alsof hij draaiende bewegingen maakt met zijn heupen, soms licht door zijn knieën zakkend. Voor het linkerbeen van deze persoon kwam een schoen in beeld en door het bewegen verdween deze schoen soms uit beeld. Na ongeveer 7 seconde nemen de bewegingen van de staande persoon af en beweegt ook de schoen van de andere persoon niet meer. Na ongeveer 12 seconden is een harde gil van een vrouwelijke stem te horen. Daarna begint de voet in beeld actiever te bewegen.

Op de telefoon van [medeverdachte] is een filmpje aangetroffen, aanmaakdatum 30 januari 2024 om 02:58:31, waarop verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] zijn te zien. Het slachtoffer [slachtoffer] lijkt ergens op te liggen en verdachte staat tegenover haar. Verdachte trekt de onderbenen van [slachtoffer] omhoog waardoor zij onderuit wordt getrokken. [slachtoffer] heeft een angstige blik op haar gezicht wanneer dit gebeurt. Nadat [medeverdachte] de camera enkele seconden op zichzelf richt, draait het camerabeeld weer richting verdachte en [slachtoffer] . Verdachte trekt [slachtoffer] verder omhoog aan haar onderlijf en de ontblote billen van [slachtoffer] zijn zichtbaar. De legging van [slachtoffer] is afgestroopt tot net onder de billen. Ondertussen roept [slachtoffer] hard "AHH" en beweegt zij met haar benen en voeten heen en weer. Het geschreeuw van [slachtoffer] wordt gedempt en te zien is dat verdachte zijn hand over de mond van [slachtoffer] heeft gelegd en tevens haar neus heeft afgedekt. Vervolgens staat [slachtoffer] met haar benen op de grond en lijkt met het bovenste deel van haar rug en hoofd ergens op te hangen. Verdachte hangt over haar heen gebogen, duwt haar verder achterover en gaat met zijn linkerhand onder haar bovenkleding en beweegt daaronder heen en weer.

De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat de personen op het filmpje van de [getuige 1] dezelfde zijn als op het filmpje van [medeverdachte] . Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij op beide filmpjes te zien is, met de aangeefster. De filmpjes zijn gemaakt op dezelfde locatie, zo blijkt uit de processen-verbaal van bevindingen van de politie, namelijk de container aan de Kasteeldreef in Oosterhout.

De politie heeft een tolk Russisch een vertaling laten maken van de bewoordingen van de vrouw. Zij zegt onder meer: “Haal hem weg please, ga van me weg, laat me met rust, raak me niet aan.”

In het dossier bevindt zich de getuigenverklaring van [getuige 1] . Hij was de desbetreffende nacht aanwezig op de locatie waar het incident heeft plaatsgevonden. Hij heeft gezien en gefilmd dat verdachte met het slachtoffer in de container is en verdachte bewegingen maakt alsof hij seks heeft met het slachtoffer.

Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt dat hij eveneens de desbetreffende nacht aanwezig was op de locatie waar het incident heeft plaatsgevonden. Hij heeft zelf niets van het incident gezien, maar wel van [getuige 1] gehoord dat het slachtoffer verkracht werd. Op het moment dat [getuige 1] het filmpje dat hij had gemaakt op het COA liet zien, hoorde getuige [getuige 2] dezelfde geluiden als toen hij op de locatie van het incident was. Het geluid dat hij hoorde was geschreeuw.

Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van 16 april 2024 zijn van alle tien de vingers van verdachte de nagels bemonsterd en veiliggesteld voor DNA- en RNA-onderzoek. Op zes vingers is DNA van het slachtoffer aangetroffen. Op basis van RNA-onderzoek is het iets, dan wel, veel waarschijnlijker dat de bemonstering van de linkerwijsvinger en de linkermiddelvinger vaginale cellen en/of menstruele secretie bevat.

Verklaringen van aangeefster (slachtoffer)

De verdediging heeft verzocht aangeefster als getuige te horen. Dit verzoek is door de rechtbank gehonoreerd en zij heeft de rechter-commissaris belast met de uitvoering daarvan. Uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 6 mei 2025 blijkt echter dat het niet is gelukt om aangeefster te horen. De verdediging heeft hiermee het ondervragingsrecht dat haar op grond van artikel 6 lid 3 onder d EVRM toekomt ten aanzien van aangeefster niet kunnen uitoefenen.

Gelet op het voorgaande heeft de verdediging niet de gelegenheid gehad om aangeefster als getuige te kunnen ondervragen over haar voor verdachte belastende verklaring. De rechtbank staat dan ook voor de vraag of deze beperking in het ondervragingsrecht van de verdediging een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten oplevert, waardoor er geen sprake meer zou zijn van een eerlijk proces indien de rechtbank deze verklaring voor het bewijs zou bezigen.

De rechtbank neemt in aanmerking dat de reden waarom aangeefster niet nader is gehoord is gelegen in het feit dat er geen adres- of contactgegevens van aangeefster bekend zijn.

De verdediging verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 2 september 2025 (ECLI:NL:HR:2025:1216) en stelt dat de officier van justitie onvoldoende heeft gedaan om de woon- of verblijfplaats van aangeefster te achterhalen.

De rechtbank is van oordeel dat voormelde uitspraak een andere situatie betreft. In onderhavige zaak is meer geprobeerd om de woon- of verblijfplaats van aangeefster te achterhalen. Naast de reguliere check van het BRP/SKDB is er ook een melding gedaan bij de politie en is een signalering geplaatst. Gebleken is dat een dergelijke signalering maximaal voor 6 maanden kan duren. Daarnaast is de zaaksofficier ook de zorgofficier in deze regio en is zij in dit kader aangeefster ook niet meer tegengekomen. Er is weliswaar tijdsverloop geweest sinds het proces-verbaal van de rechter-commissaris, maar in ieder geval gedurende een gedeelte van die periode, is de signalering nog in stand gebleven. Ook is na die tijd de aangeefster niet binnen het zorgkader bij het OM ‘op de radar’ gekomen. Er is dus meer inzet geweest om aangeefster te achterhalen, binnen een korter tijdsverloop dan in de uitspraak van de Hoge Raad aan de orde was. Naar het oordeel van de rechtbank zijn gelet daarop de inspanningen van de officier van justitie, de politie en de rechter-commissaris voldoende geweest. Helaas hebben die niet tot het gewenste resultaat geleid. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het niet aannemelijk is dat de aangeefster binnen een aanvaardbare termijn zal verschijnen.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er een goede reden was voor het niet kunnen bevragen van aangeefster door de verdediging.

Voorts moet de rechtbank beoordelen of in geval van een bewezenverklaring deze in beslissende mate steunt op de verklaring van aangeefster (sole or decisive) of dat de verklaring voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Op die wijze zouden er namelijk voldoende compenserende omstandigheden zijn voor het gebrek in de ondervragingsmogelijkheden van de verdediging en zou het recht op een eerlijk proces niet zijn geschonden.

Gelet op de hiervoor genoemde camerabeelden, de getuigenverklaringen en het rapport van het NFI, stelt de rechtbank vast dat er in ruime mate ondersteuning is van andere bewijsmiddelen voor de verklaring van aangeefster. Naast aangeefster, zijn er getuigen die hebben verklaard dat er een verkrachting heeft plaatsgevonden. Dit wordt ondersteund door camerabeelden en door de bevindingen van het NFI.

Naar het oordeel van de rechtbank kan de dwang daarbij ook bewezen worden verklaard. Een deel van de seks is gefilmd, zowel door [getuige 1] als door [medeverdachte] . De rechtbank heeft ter zitting aangegeven dat het door de politie omschreven gegil ook door de rechtbank is waargenomen bij het filmpje van [medeverdachte] . Dat gillen en schreeuwen wordt door verdachte gesmoord door zijn hand over de mond en neus van [slachtoffer] te leggen. Ook is op het filmpje te zien dat [slachtoffer] deels ontkleed raakt, namelijk doordat tussen het ene en het andere moment dat zij in beeld komt, haar broek en onderbroek zijn afgestroopt tot onder haar billen. Het had verdachte duidelijk moeten zijn dat aangeefster tegen haar wil seks met hem had, ook als hij haar niet kon verstaan. Dit was ook duidelijk voor de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] , aangezien zij beiden spreken in hun verklaringen over verkrachting.

Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster de seksuele handelingen tegen haar wil heeft verricht en ondergaan en dat dus sprake is geweest van dwang.

Medeplegen

De rechtbank overweegt dat verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, nu uit de inhoud van het strafdossier onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van het in vereniging plegen van verkrachting. Van nauwe en/of bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander is niet gebleken.

Alternatieve verklaring

De rechtbank oordeelt dat de alternatieve verklaring van verdachte, namelijk dat hij op zoek was naar zijn OV-chipkaart, niet aannemelijk is. Waar door de verdediging wordt betoogt dat de alternatieve verklaring past op de beelden die door [medeverdachte] zijn gemaakt, ziet de rechtbank dit toch echt anders. Na het bestuderen van de beelden komt de rechtbank tot de conclusie dat de handelingen van de verdachte, zoals deze op de beelden zichtbaar zijn – met name de wijze waarop hij de benen van het slachtoffer vasthoudt en draaiende bewegingen maakt – beter overeenkomen met de verklaring van het slachtoffer, waarin wordt gesproken van verkrachting, dan met de verklaring van de verdachte, die stelt op zoek te zijn naar zijn OV-kaart. Bovendien past de bijbehorende pose, waarbij het slachtoffer deels liggend en de verdachte staand is, met hun geslachtsdelen dicht bij elkaar, beter bij een verkrachting dan bij het scenario dat door de verdachte wordt geschetst. Daarbij verklaren de getuigen over een verkrachting, naast een beroving met een conflict over een OV-chipkaart.

Ook het feit dat uit de resultaten van het NFI blijkt dat er geen DNA is aangetroffen van verdachte in de afgenomen sporenset bij aangeefster, maakt dit niet anders. De afwezigheid van sporen sluit de verkrachting niet uit. Het aangetroffen DNA van aangeefster op de vingers van verdachte, is volgens verdachte te wijten aan eerdere, vrijwillige seks met aangeefster. Hoewel dit mogelijkerwijs niet is uit te sluiten, is gelet op de ruime mate van bewijs het scenario dat deze sporen daar zijn gekomen door de verkrachting meer aannemelijk te achten.

De conclusie

Al hetgeen hiervoor overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer] heeft verkracht.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 30 januari 2024 te Oosterhout, door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal,- vingers en zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en; - in de borsten van die [slachtoffer] geknepen en; - de anus en schaamstreek en vagina en billen en benen en borsten van die [slachtoffer] betast; en bestaande dat geweld hierin dat verdachte - die [slachtoffer] deels heeft ontkleed en; - die [slachtoffer] meermalen in haar gezicht heeft geslagen en; (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5
De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6
De strafoplegging
6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast vordert de officier van justitie de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de Raad.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van het feit

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkrachting. Verdachte was destijds 17 jaar oud. Het slachtoffer, een dakloze en kwetsbare 39-jarige vrouw, is met verdachte en zijn vrienden meegegaan in de bus van Breda naar Oosterhout en vervolgens in Oosterhout meegenomen naar een afgelegen plek, namelijk naar de container, het jeugdhonk. Verdachte heeft hier het slachtoffer onderuit getrokken, haar deels ontkleed, meermalen in het gezicht geslagen, haar mond dichtgedrukt en haar op brute wijze verkracht.

Verdachte heeft door zo te handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat feiten als deze vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een slachtoffer. Het behoeft daarnaast geen betoog dat een dergelijke verkrachting - in de nacht, op een openbare plek - gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen in de samenleving en gevoelens van onveiligheid in het bijzonder bij vrouwen.

Verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en zich kennelijk enkel bekommerd om de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. De rechtbank rekent verdachte dit aan.

Persoon van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij in het verleden niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel is verdachte op 9 september 2024 door de kinderrechter veroordeeld voor een poging zware mishandeling, waartegen verdachte appel heeft ingesteld. Artikel 63 Sr is dus van toepassing.

De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de mondelinge toelichting daarop ter zitting. De Raad merkt op dat verdachte op een AZC in [plaats] verblijft en hier over het algemeen goed functioneert. Op het gebied van alcoholgebruik en agressie bestaan enige zorgen. In het kader van de begeleiding door de jeugdreclassering zal hiervoor therapie worden opgestart. Ook op het gebied van stemming komen zorgen naar voren; verdachte voelt zich niet blij en mist zijn familie.

De Raad adviseert verdachte een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie op te leggen, om hem het signaal te geven dat dit delictgedrag onacceptabel is. Daarnaast vindt de Raad voortzetting van de begeleiding door de jeugdreclassering nodig met aandacht voor de beschreven zorgen. Als bijzondere voorwaarden adviseert de Raad op te leggen dat verdachte een dagbesteding heeft in de vorm van onderwijs en/of werk en meewerkt aan de begeleiding dan wel behandeling als dit door de jeugdreclassering geïndiceerd wordt.

Tijdens de zitting heeft de Raad de bijzondere voorwaarden aangevuld, in die zin dat wordt verzocht als bijzondere voorwaarde specifiek moet worden opgenomen dat verdachte meewerkt aan behandeling voor alcoholgebruik.

Namens de jeugdreclassering is ter zitting naar voren gebracht dat verdachte een depressieve indruk maakt. De jeugdreclassering heeft verdachte begeleid sinds zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis in februari 2024. Hij houdt zich aan de afspraken, maar lijkt niet altijd eerlijk te zijn wanneer wordt gesproken over het alcoholgebruik. De jeugdreclassering vindt het wenselijk dat behandeling voor alcoholgebruik wordt opgenomen als bijzondere voorwaarde. Verdachte heeft sinds vorige week dinsdag geen werk meer. De jeugdreclassering zal erop inzetten dat verdachte weer nieuw werk vindt.

Redelijke termijn

In artikel 6, eerste lid EVRM, is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt bij jeugdigen heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.

De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met zes maanden is overschreden. Dit is een beperkte overschrijding die verklaarbaar is door de poging om onderzoekshandelingen uit te voeren. De rechtbank volstaat daarom met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

De straf

Omdat verdachte ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was, past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe. Binnen het jeugdstrafrecht wordt bij het bepalen van de straf veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij het strafrecht voor volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Doorgaans wordt bij een verkrachting, zoals in deze strafzaak aan de orde is, een onvoorwaardelijke jeugddetentie als uitgangspunt genomen. Bij het bepalen van de straf en de hoogte daarvan houdt de rechtbank rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd en met de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden, zoals de kwetsbaarheid van het slachtoffer, de mate en de ernst van het gebruikte geweld en de bijzonder vernederende setting. Het slachtoffer is ’s nachts op een verlaten plek verkracht en hier vervolgens achtergelaten. Anderzijds heeft de rechtbank ook oog voor de jeugdige leeftijd en achtergrond van verdachte.

Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat in beginsel een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden passend is. De rechtbank zal van voornoemde straf een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Naast oplegging van de voorwaarden die door de Raad in het advies van 31 oktober 2024 zijn opgenomen, zal de rechtbank bepalen dat verdachte mee moet werken aan behandeling voor zijn alcoholgebruik.

Voorlopige hechtenis

De rechtbank zal geen beslissing nemen over de voorlopige hechtenis, aangezien verdachte wordt veroordeeld en de rechtbank het belangrijk vindt dat de schorsingsvoorwaarden doorlopen.

7
Het beslag
7.1

De verbeurdverklaring

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen, hierna te noemen in het dictum, verbeurd te verklaren.

De verdediging heeft zich met betrekking tot die verbeurdverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank zal, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurdverklaren. De voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, nu de bewezen feiten daarmee zijn begaan dan wel deze voorwerpen uit baten van het strafbare feit zijn verkregen en deze toebehoren aan de verdachte.

8
De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

9
De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

verkrachting

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;

- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:

* meewerkt aan de invulling van een passende dagbesteding in de vorm vanpassend onderwijs, stage of werk;

* meewerkt aan behandeling gericht op alcoholgebruik;* meewerkt aan begeleiding dan wel behandeling die door de jeugdreclassering nodig wordtgeacht;

- draagt de gecertificeerde instelling Leger Des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;

Van rechtswege geldende voorwaarden daarbij zijn:

* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;

* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;

Beslag

- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten

* een oorbel (omschrijving: PL2000-2024024476-G2686204);

* een condoom (omschrijving: PL2000-2024024476-G2686216).

Dit vonnis is gewezen door mr. S. Tempel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R. Combee en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 november 2025.

Mr. Mullers en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.