Rechtbank Zeeland-West-Brabant, op tegenspraak strafrecht overig

ECLI:NL:RBZWB:2025:8758

Op 10 December 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een op tegenspraak procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 02-279912-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2025:8758. De plaats van zitting was Middelburg.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
02-279912-24
Datum uitspraak:
10 December 2025
Datum publicatie:
10 December 2025

Indicatie

Onderzoek Alttia, schietpartij, begunstiging.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

Parketnummer: 02-279912-24

Vonnis van de meervoudige kamer van 10 december 2025

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres 1] ,

raadsman mr. S.J. Nijssen, advocaat te Goes.

1
Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2
De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte

Op 31 augustus 2024 in [plaats 1] [medeverdachte 1] , die betrokken was bij een schietpartij, heeft geholpen te ontkomen door met hem weg te rijden in zijn auto en het onderzoek te bemoeilijken door de vuurwapens van [medeverdachte 1] in zijn woning te verbergen.

Op 31 augustus 2024 in [plaats 1] twee revolvers en 15 kogelpatronen voorhanden heeft gehad.

3
De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

4
De beoordeling van het bewijs
4.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft begaan gelet op onder meer zijn verklaring bij de rechter-commissaris.

4.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten.

- Feit 1

Verdachte wist niet dat [medeverdachte 1] een vuurwapen bij zich droeg en hij heeft niet gezien wie er geschoten heeft, zodat hij ook niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij betrokken zou raken bij een strafbaar feit toen hij [medeverdachte 1] liet instappen in zijn auto.

Voor wat betreft het verbergen van de wapens van [medeverdachte 1] kan niet worden bewezen dat verdachte het oogmerk had om de nasporing van de politie ten aanzien van een vuurwapen of vuurwapens te bemoeilijken. Hij had wel een vermoeden dat [medeverdachte 1] de vuurwapens in zijn woning had achtergelaten, maar hij heeft dat niet gecontroleerd. Het enkel niet verhinderen dat bepaalde voorwerpen ergens worden verborgen valt buiten het bereik van artikel 189 Sr. Niet alleen het wettig bewijs ontbreekt, maar ook de overtuiging.

- Feit 2

Ten aanzien van het vuurwapen van [medeverdachte 1] kan niet worden gezegd dat verdachte daarover kon en mocht beschikken. Ook was verdachte zich niet bewust van de aanwezigheid van dat wapen.

Ten aanzien van de andere revolver in zijn woning kan evenmin worden bewezen dat sprake is van bewustheid van de aanwezigheid daarvan. Er kwamen veel mensen bij hem over de vloer, zodat anderen het in de lade waarin het is aangetroffen, hebben kunnen achterlaten. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van deze vuurwapens.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1.

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2.

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

- Ten aanzien van feit 1

Op 31 augustus 2024 vond een schietpartij plaats voor de woning aan [adres 2] te [plaats 1] . Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren daarbij als schutters betrokken. Verdachte was die middag met [medeverdachte 1] in zijn auto naar de woning gereden, alwaar enkele personen op het trottoir stonden, waaronder één man, naar later bleek [medeverdachte 2] . Kort nadat [medeverdachte 1] uit de auto was gestapt, vond de schietpartij plaats.

Verdachte heeft hierover op 28 mei 2025 tegenover de rechter-commissaris het volgende verklaard. Hij zag dat [medeverdachte 1] bij het uitstappen uit de auto een zwart vuurwapen in zijn rechterhand had. Hij wist op dat moment niet of dat een echt wapen of een nepwapen was. [medeverdachte 1] en de man op het trottoir spraken kort met elkaar, waarna ze volgens verdachte op elkaar hebben geschoten. Hij heeft dat niet gezien, maar wel gehoord. Na het schieten rende de andere man weg, waarna [medeverdachte 1] kort achter hem is aangerend. Verdachte is toen weggereden, maar even later teruggekeerd, waarna hij verdachte [medeverdachte 1] liet instappen in zijn auto. Terwijl dat gebeurde werd er door een jongen op een fiets op [medeverdachte 1] geschoten. Daarna is verdachte met [medeverdachte 1] hard weggereden.

Gelet op deze verklaring heeft verdachte tenminste voorwaardelijk opzet gehad op begunstiging. Hij heeft [medeverdachte 1] immers uit zijn auto zien stappen met een vuurwapen in zijn hand, waarna [medeverdachte 1] en de andere man volgens hem op elkaar hebben geschoten. Verdachte moet dus hebben geweten dat [medeverdachte 1] door zijn handelen kon worden aangemerkt als verdachte van enig misdrijf, mogelijk poging tot moord c.q. doodslag, poging tot zware mishandeling of bedreiging. Door onder die omstandigheden verdachte in zijn auto te laten stappen en weg te voeren van de (mogelijke) plaats delict heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [medeverdachte 1] hielp bij het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de politie.

Verdachte en [medeverdachte 1] zijn daarna naar de woning van verdachte gereden met het idee om daarna door te rijden naar [plaats 2] . Het door [medeverdachte 1] gebruikte vuurwapen is later die dag door de politie aangetroffen in een lade van het tv-meubel in de woning van verdachte samen met een gasdrukpistool dat [medeverdachte 1] die dag ook bij zich droeg. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij de wapens bij verdachte zou leggen, omdat hij er niet mee naar [plaats 2] wilde rijden.

Verdachte bevestigt in zijn verklaringen bij de politie dat [medeverdachte 1] tegen hem zei, dat hij ‘die dinge’ – verdachte begreep dit als ‘wapen’, zo geeft hij aan – bij verdachte thuis wilde leggen. Ze zijn, zo verklaart verdachte, naar zijn huis gereden om dat ding bij hem thuis te leggen. [medeverdachte 1] heeft dat ding daar ook gelegd, maar hij heeft dat niet gezien, omdat, zo geeft hij aan, op dat moment op de wc zat. Hij heeft toen wel een la open en dicht horen gaan.

Gelet op de aangehaalde verklaringen van verdachte en op zijn verklaring ten aanzien van feit 1 dat hij een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp in de hand van [medeverdachte 1] had gezien voorafgaand aan de schietpartij, wist verdachte dat [medeverdachte 1] tijdens de rit naar zijn woning na de schietpartij in ieder geval een wapen bij zich had, waarmee (mogelijk) een misdrijf was gepleegd. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn naar de woning van verdachte gereden met het doel om daar het door [medeverdachte 1] gebruikte wapen achter te laten. Dit kan onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet anders gezien worden dan dat verdachte en [medeverdachte 1] hiermee het oogmerk hadden om de nasporing van enig misdrijf te bemoeilijken. Dat verdachte niet heeft gezien waar in de woning [medeverdachte 1] het vuurwapen had weggelegd, maakt dit niet anders.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen.

- Ten aanzien van feit 2

In de woning van verdachte zijn op 31 augustus 2024 twee revolvers gevonden: één van [medeverdachte 1] in een lade van het tv-meubel, met daarin zes patronen en twee lege (verschoten) hulzen, en één in een bureaulade, met daarin acht kogelpatronen. Daarnaast is er nog een losse kogelpatroon in een gripzakje, liggend naast de tv, gevonden. Op beide revolvers is DNA aangetroffen van verdachte.

De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.

Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.

- De revolver van [medeverdachte 1]

Gelet op hetgeen ten aanzien van dit vuurwapen hierboven onder feit 1 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich bewust was dat dit wapen in zijn woning aanwezig was en dat hij, nu het zijn woning betreft, feitelijke macht had over dat wapen in de zin dat hij daarover kon beschikken.

- De revolver in de bureaulade

Naar het oordeel van de rechtbank is de bewoner in beginsel verantwoordelijk voor de goederen die zich in zijn woning bevinden. Zeker in dit geval waar het gaat om een door verdachte gehuurd eenkamerappartement voorzien van slechts enkele meubels. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de stelling van verdachte dat er veel mensen bij hem over de vloer komen en dat een van hen mogelijk het wapen heeft achtergelaten zonder dat hij daarvan op de hoogte was, niet aannemelijk. Dit geldt temeer nu er op het wapen DNA van verdachte is aangetroffen en een gripzakje met daarin een voor het aangetroffen vuurwapen geschikte kogelpatroon naast de tv, dus in het zicht, is aangetroffen.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte ten aanzien van dit vuurwapen moet hebben geweten dat het aanwezig was in zijn woning en dat hij daarmee feitelijke macht had over dat wapen.

De rechtbank acht dit feit daarom eveneens wettig en overtuigend bewezen.

4.4.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1op 31 augustus 2024 te [plaats 1] , opzettelijk [medeverdachte 1][medeverdachte 1] , die schuldig was aan of verdachte was van enig misdrijf, teweten een poging doodslag dan wel poging zware mishandeling en/ofbedreiging door met een vuurwapen op of in de richting van één of meerperso(o)n(en) te schieten, behulpzaam is geweestin het ontkomen aan de nasporing van en/of de aanhouding door een ofmeer ambtenaren van justitie of de politie, door die [medeverdachte 1] van deplaats delict te vervoeren en met het oogmerk om de nasporing te bemoeilijken, voorwerpenwaarmede het misdrijf gepleegd is heeft verborgen, door hetvuurwapen dat door die [medeverdachte 1] was gebruikt in diens, verdachtes, woning te bewaren.

2op 31 augustus 2024 te [plaats 1]vuurwapens en munitie van categorie III voorhandenheeft gehad, te weten twee revolvers, merk Bruni, en 15 kogelpatronen;

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5
De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Voor zover feit 2 ziet op de revolver met bijbehorende munitie die is gebruikt door [medeverdachte 1] zijn feit 1 en feit 2 aan te merken als eendaadse samenloop, gelet op de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd. Voor zover feit 2 ziet op de andere revolver met bijbehorende munitie zijn feit 1 en feit 2 aan te merken als meerdaadse samenloop.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6
De strafoplegging
6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede de gedragsbeïnvloedende maatregel van artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met alle verdachten in dit onderzoek met een proeftijd van twee jaar en een vervangende hechtenis van twee weken per overtreding.

6.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft gewezen op het adviesrapport van de reclassering waaruit onder meer volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Een gevangenisstraf wordt door de reclassering als minder wenselijk gezien omdat verdachte daardoor zijn woning wederom kan verliezen. Verdachte is een first offender en heeft een zeer beperkt strafblad. In geval van bewezenverklaring van beide feiten is verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.

De verdediging heeft gewezen op de toepasselijkheid van artikel 63 Sr. Verzocht is de maatregel van artikel 38v Sr, zoals door de officier van justitie gevorderd, niet op te leggen, nu het nut daarvan niet wordt ingezien.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verlenen van hulp na een strafbaar feit aan de dader van dat strafbare feit. Hij heeft [medeverdachte 1] na een schietpartij met zijn auto vervoerd vanaf de plaats delict en hij heeft zijn woning beschikbaar gesteld voor het verbergen van de bij dat feit gebruikte wapens van [medeverdachte 1] . Door aldus te handelen heeft verdachte de activiteiten van de politie en justitie, die erop zijn gericht het misdrijf op te helderen en de dader op te sporen, bemoeilijkt.

Naast de geladen revolver van [medeverdachte 1] is er nog een geladen revolver in zijn woning gevonden. Het illegaal bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico en een bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving. Dit risico heeft zich in [plaats 1] al meermalen verwezenlijkt, waarna vanaf 12 september 2024 het “Middengebied en Centrum” van [plaats 1] zijn aangewezen als veiligheidsrisicogebied met het doel om geweldsincidenten in de stad waarbij een vuurwapen wordt gebruikt, terug te dringen.

Uit het strafblad van verdachte van 14 oktober 2025 komt naar voren dat verdachte, naast de onderhavige zaak, in 2024 en 2025 voor andersoortige feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen, en in verband daarmee twee keer een strafbeschikking heeft ontvangen. In verband met de laatste strafbeschikking zal de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat rekening houden met artikel 63 Sr.

Reclassering Nederland heeft in het adviesrapport van 20 oktober 2025 naar voren gebracht dat verdachte zich positief lijkt in te zetten voor werk, onderwijs en structuur in zijn dagelijks leven. Hij wekt de indruk gemotiveerd te zijn om zijn leven op orde te houden. Hij toont zich goed aanspreekbaar, denkt na over de gevolgen van zijn gedrag en wordt in staat geacht om pro-sociale doelen na te streven. Het gevaar voor herhaling, inclusief geweldsdelicten, wordt ingeschat als laag. Op het gebied van financiën en middelengebruik wordt verdere ondersteuning in een vrijwillig kader geadviseerd. Er wordt geen noodzaak gezien voor een reclasseringstoezicht.

Gelet op het bovenstaande en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd acht de rechtbank een gevangenisstraf noodzakelijk. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 197 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Gelet op de duur van het voorarrest van 137 dagen houdt deze straf in dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis.

De rechtbank acht het wenselijk, gelet op het rapport van de reclassering, dat verdachte ondersteuning krijgt op het gebied van financiën en middelengebruik en zal daarom bij het voorwaardelijke strafdeel een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarde opleggen om te garanderen dat de geadviseerde ondersteuning op die gebieden bewerkstelligd wordt.

De rechtbank ziet onvoldoende grond voor de oplegging van de maatregel ex artikel 38v Sr zoals door de officier van justitie gevorderd.

7
Het beslag

De inbeslaggenomen wapens en munitie worden onttrokken aan het verkeer. De voorwerpen zijn hiervoor vatbaar en het wordt passend geacht om die voorwerpen te onttrekken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, en de bewezen feiten met betrekking tot voornoemde voorwerpen zijn begaan.

8
De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 55, 57, 63 en 189 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

9
Beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: Opzettelijk iemand die schuldig is aan of verdachte is van enig misdrijf,

behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van de ambtenaren van of aanhouding door de justitie of politie,

en

Nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om de nasporing te bemoeilijken, voorwerpen waarmede het misdrijf gepleegd is verbergen;

feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, lid 1, van de Wet wapens en munitie en het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 3, onder a, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;

en

Handelen in strijd met artikel 26, lid 1, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 1, van de Wet wapens en munitie;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 197 (honderdzevenennegentig) dagen waarvan 60 (zestig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

- stelt als bijzondere voorwaarde:

* dat verdachte zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vrijlandstraat 33 te Middelburg, of telefonisch op telefoonnummer 088-8041505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

Daarbij gelden van rechtswege de navolgende algemene voorwaarden:

* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;

* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;

- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde/voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;

Beslag

- verklaart aan het verkeer onttrokken de volgende voorwerpen:

* 8 STK munitie, kogelpatroon (voorwerpnummer PL2000-2024223478-G2765962)

* 1 STK revolver, zwart, merk Olympic 38 (voorwerpnummer PL2000-2024223478-G2765913)

* 8 STK munitie (voorwerpnummer PL2000-2024223478-G2765961)

* 1 STK pistool, zwart, merk Colt Rail Gun (voorwerpnummer PL2000-2024223478-G2765963)

* 1 STK revolver, merk Bruni BBM (voorwerpnummer PL2000-2024223478-2765954)

* 1 STK kogelpatroon, RWS, kaliber .22 (voorwerpnummer PL2000-2024223478-2765942)

Voorlopige hechtenis

- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter,

en mr. D.L.J. Martens en L.W. Boogert, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 10 december 2025.

Bijlage I: De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te [plaats 1] , tezamen en invereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [medeverdachte 1][medeverdachte 1] , die schuldig was aan of verdachte was van enig misdrijf, teweten een poging doodslag dan wel poging zware mishandeling en/ofbedreiging door met een vuurwapen op of in de richting van één of meerperso(o)n(en) te schieten, heeft verborgen en/of behulpzaam is geweestin het ontkomen aan de nasporing van en/of de aanhouding door een ofmeer ambtenaren van justitie of de politie, door die [medeverdachte 1] van deplaats delict te vervoeren en/of met het oogmerk om het te bedekken ofde nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpenwaarop of waarmede het misdrijf gepleegd is of andere sporen van hetmisdrijf heeft vernietigt, weggemaakt, verborgen of aan het onderzoekvan de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken, door hetvuurwapen dat door die [medeverdachte 1] was gebruikt onder zich te houden,dan wel in diens, verdachtes, woning te bewaren/neer te leggen;( art 189 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

2hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te [plaats 1]één of meer (vuur)wapen(s) en/of munitie van categorie III voorhandenheeft gehad, te weten twee revolvers, merk Bruni, en/of 15kogelpatronen;( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )