Rechtbank Zeeland-West-Brabant, op tegenspraak strafrecht overig

ECLI:NL:RBZWB:2025:8759

Op 10 December 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een op tegenspraak procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 02-279887-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2025:8759. De plaats van zitting was Middelburg.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
02-279887-24
Datum uitspraak:
10 December 2025
Datum publicatie:
10 December 2025

Indicatie

Onderzoek Alttia, schietpartij, opzet, noodweer.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

Parketnummer: 02-279887-24

Parketnummer TUL: 02-194874-23

Vonnis van de meervoudige kamer van 10 december 2025

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,

ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie] ,

raadsman mr. W.J. van Bel, advocaat te Rotterdam.

1
Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2
De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

1. Op 31 augustus 2024 in [plaats] met een vuurwapen heeft geschoten op

[aangeefster] , ten laste gelegd in drie juridische varianten;

2) Op 31 augustus 2024 in [plaats] twee revolvers en kogelpatronen voorhanden heeft gehad.

3
De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

4
De beoordeling van het bewijs
4.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van feit 2 heeft hij vrijspraak gevorderd van één revolver, nu ten aanzien van dit in de woning van [medeverdachte 1] aangetroffen vuurwapen geen wetenschap of beschikkingsmacht kan worden vastgesteld.

4.2.

Het standpunt van de verdediging

- Feit 1

Vrijspraak dient te volgen van het onderdeel ‘één of meerdere aldaar aanwezige personen’, omdat verdachte niet in de richting van andere personen dan [medeverdachte 2] heeft geschoten en dus geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om die personen te raken of te bedreigen.

Ook ten aanzien van [medeverdachte 2] dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair onder 1 tenlastegelegde. Verdachte heeft weliswaar in de richting van [aangeefster] geschoten, maar heeft niet daadwerkelijk op hem gericht. Als geoefend schutter op korte afstand van [aangeefster] had hij hem kunnen raken, als hij dat had gewild. Nu van een dergelijke wil niet is gebleken, kan het (voorwaardelijk) opzet op de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel niet bewezen worden.

Ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging van [aangeefster] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

- Feit 2

In de woning van [medeverdachte 1] zijn twee revolvers aangetroffen. Het forensisch onderzoek levert slechts ten aanzien van één revolver een verband op met verdachte. Dat komt overeen met de verklaring van verdachte dat hij één revolver bij zich had die dag. De verdediging heeft daarom vrijspraak bepleit voor één revolver.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1.

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2.

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

- Ten aanzien van feit 1

De rechtbank overweegt allereerst dat het dossier verklaringen bevat van getuigen die door een familie- of vriendenband betrokken zijn bij verdachten in dit onderzoek. De rechtbank heeft geconstateerd dat enkele van die getuigenverklaringen in ieder geval op onderdelen niet overeenkomen met objectief (forensisch) bewijs. De rechtbank zal daarom behoedzaam omgaan met deze getuigenverklaringen en ze alleen voor het bewijs gebruiken voor zover ze worden ondersteund door ander bewijs.

Vaststelling van de feiten

Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.

- Algemeen

Op 31 augustus 2024, tegen 16:30 uur, heeft in [straat 1] op het trottoir ter hoogte van [huisnummer 1] een schietpartij plaatsgevonden. Op het genoemde adres woont [aangeefster] , die in de tuin achter haar woning op dat moment een kinderfeestje hield voor haar zoontje. Zij heeft verklaard dat de schietpartij plaatsvond op het moment dat zij samen met getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en met haar neef [medeverdachte 2] op het trottoir voor haar woning stond te roken.

Gelet op de gelijke achternamen zal de rechtbank [aangeefster] en [medeverdachte 2] in dit vonnis bij de voornaam noemen.

Bij de schietpartij is [aangeefster] door een kogel geraakt in haar linkerbovenbeen. Ook is een kogel terechtgekomen in de bovenkant van de raamstijl van de achterruit van een passerende auto, bestuurd door [getuige 3] .

- Het schieten door verdachte

Op het moment dat bovengenoemde vier personen voor de woning stonden, is een grijze Seat langsgereden met daarin verdachte als bijrijder en [medeverdachte 1] als bestuurder. De auto is op de kruising met [straat 2] gedraaid en is teruggereden en gestopt naast het trottoir ter hoogte van [huisnummer 1] . [getuige 1] heeft over dat moment verklaard dat [medeverdachte 2] toen zijn schoudertasje pakte en opende, en naar de auto liep. [getuige 1] zag aan de manier waarop hij naar de auto liep, dat hij uit was op problemen. Ze zag dat er in het schoudertasje een donkerkleurig vuurwapen zat. [getuige 1] duwde [medeverdachte 2] daarom weg, maar hij liep verder.

Op dat moment wilde [getuige 3] , die met zijn auto in [straat 3] reed richting [straat 4] , de auto van [medeverdachte 1] passeren. Als objectieve getuige bevestigt hij de verklaring van [getuige 1] in die zin dat hij zag dat er een man stond te praten met de inzittenden van de auto en dat er een vrouw naast de man stond die hem hard probeerde weg te trekken. Ze trok hem in de richting van de boom. [getuige 3] heeft verder verklaard dat op ongeveer hetzelfde moment dat de man werd weggetrokken, verdachte uit de auto stapte met een pistool in zijn hand. [medeverdachte 1] heeft gelijkluidend verklaard.

Verdachte heeft verklaard dat hij na het uitstappen uit de auto werd beschoten door [medeverdachte 2] . Hij heeft toen naar eigen zeggen tijdens het schieten door [medeverdachte 2] na het tweede of derde schot zelf een vuurwapen uit zijn tas gepakt en twee keer in de richting van [medeverdachte 2] geschoten.

Op de beelden van een deurbelcamera van het adres [straat 4] [huisnummer 2] te [plaats] zijn om 16:27 uur vijf knallen te horen in een tijdsbestek van circa twee seconden. De rechtbank gaat ervan uit dat deze knallen de schoten betreffen gelost bij de schietpartij ter hoogte van [straat 1] [huisnummer 1] . De rechtbank acht het zeer onaannemelijk, zo niet fysiek onmogelijk, dat verdachte binnen het tijdsbestek dat nog resteerde na het tweede schot in staat was om een vuurwapen uit zijn tas te pakken en twee keer te schieten, en acht de verklaring van verdachte op dit punt dan ook ongeloofwaardig.

De rechtbank gaat er daarom op basis van die verklaringen van [getuige 3] en [medeverdachte 1] vanuit dat verdachte bij het uitstappen uit de auto al een vuurwapen in zijn hand had en de schotenwisseling tussen hem en [medeverdachte 2] binnen het genoemde tijdsbestek van twee seconden heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte twee keer heeft geschoten.

De verklaring van verdachte dat hij twee keer heeft geschoten, wordt ondersteund door het onderzoek aan de revolver die hij in de woning van [medeverdachte 1] had achtergelaten na de schietpartij, waarbij in de cilinder twee lege hulzen werden aangetroffen.

- Het schieten door [medeverdachte 2]

Over het schieten door [medeverdachte 2] overweegt de rechtbank het volgende. Diverse getuigen is gevraagd waar de personen op het trottoir stonden tijdens de schietpartij. Deze getuigen situeren [medeverdachte 2] , gezien vanaf [straat 1] en kijkend in de richting van de woning op [huisnummer 1] , rechts bij de boom. De vrouwen [aangeefster] , [getuige 2] en [getuige 1] stonden wat meer naar links en bij elkaar. Verdachte stond bij de auto ter hoogte van de groep vrouwen.

Vlakbij de genoemde boom zijn vijf hulzen gevonden van kogelpatronen van het

kaliber 7.65mm. In het been van [aangeefster] en in de bovenkant van de raamstijl van de achterruit van de auto van [getuige 3] zijn munitiedelen aangetroffen die qua massa en uiterlijk het beste passen bij het kaliber 7,65 mm Browning.

Verdachte had tijdens het incident twee wapens bij zich, te weten een werkende revolver van het merk Bruni van het kaliber .22, en een niet werkend gasdrukpistool. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vijf kogelhulzen niet afkomstig zijn van een vuurwapen dat door verdachte is gehanteerd. Daarbij komt dat [aangeefster] en de auto van [getuige 3] zich niet bevonden in de schootsrichting van verdachte, maar in de tegenovergestelde schootsrichting, te weten vanuit de richting waar [medeverdachte 2] stond.

Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 2] na de schietpartij in de richting van [straat 4] rende en dat hij achter [medeverdachte 2] aan rende. Dat strookt met de verklaring van [getuige 4] die ziet dat na de schietpartij enkele personen richting het [straat 5] rennen. Aan het [straat 5] woont [getuige 5] . Hij heeft verklaard dat hij die dag knallen hoorde die leken op schoten. Toen hij de voordeur uitliep om te kijken wat er gebeurd was, liep er een man langs zijn woning met een pistool in zijn hand. Hij heeft een summiere omschrijving gegeven van de man die past bij [medeverdachte 2] . Kort daarna liep er een man langs zijn woning vanuit de richting van [straat 1] . De man leek hem Antilliaans, hij was licht getint en had zijn zwarte haar in dreads. Deze omschrijving past bij het uiterlijk van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dat inderdaad geweest zou kunnen zijn. De rechtbank gaat er, gelet op deze verklaringen, vanuit dat de eerste man die [getuige 5] zag [medeverdachte 2] was en de tweede man verdachte. Hieruit volgt dat [medeverdachte 2] kort na het schietincident een vuurwapen in zijn hand had.

Naast [getuige 5] heeft ook [getuige 1] een vuurwapen bij [medeverdachte 2] gezien en wel in zijn schoudertas en verdachte heeft verklaard dat hij zag dat [medeverdachte 2] een vuurwapen uit die tas haalde.

Gelet op het bovenstaande in onderlinge samenhang gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 2] bij het incident heeft geschoten met een vuurwapen van het kaliber 7,65 mm.

- Conclusie ten aanzien van de feiten

Op 31 augustus 2024 hebben verdachte en [medeverdachte 2] met een vuurwapen op elkaar geschoten in [straat 1] ter hoogte van [huisnummer 1] . [medeverdachte 2] heeft vijf kogels afgevuurd in de richting van verdachte, waarvan er één in het bovenbeen van [aangeefster] terecht is gekomen en één in de raamstijl van de achterruit van [getuige 3] . Verdachte heeft twee kogels afgevuurd in de richting van [medeverdachte 2] .

Opzet

Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over het schieten door hem in de richting van [medeverdachte 2] . Zo heeft hij in zijn eerste verklaring van 1 september 2024 bij de politie gezegd dat een jongen opeens op hem begon te schieten, en al schietend naar hem toe liep, en dat hij, verdachte, in paniek was en op [medeverdachte 2] schoot. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte op 28 mei 2025 verklaard dat hij zijn wapen had gericht in de richting van [medeverdachte 2] , maar niet helemaal gericht op hem, en dat hij heen en weer bewoog zodat [medeverdachte 2] hem niet kon raken. Ter terechtzitting van 11 november 2025 heeft verdachte verklaard dat hij in de richting van [medeverdachte 2] heeft geschoten, maar gericht heeft op het asfalt, en wederom dat hij heen en weer bewoog om de kogels van [medeverdachte 2] te ontwijken.

De rechtbank zal uitgaan van de verklaringen van 1 september 2024 en 28 mei 2025, nu uit het forensisch onderzoek op de plaats delict niet is gebleken van beschadiging van het wegdek door schoten.

Uit die verklaringen komt naar voren dat verdachte al bewegend en in paniek op relatief korte afstand schoten heeft afgevuurd in de richting van [medeverdachte 2] , in een situatie waarin verdachte zelf werd beschoten.

In een dergelijke dynamische, ongecontroleerde situatie waarbij niet alleen verdachte, maar ook [medeverdachte 2] in beweging was, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aanmerkelijke kans dat [medeverdachte 2] dodelijk zou worden getroffen door de door verdachte afgevuurde kogels. Verdachtes gedragingen, in het bijzonder het meerdere malen van betrekkelijke korte afstand schieten met vuurwapen in de richting van een persoon, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van die persoon gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht het onder 1 primair tenlastegelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.

Omdat het dossier geen concrete aanwijzingen bevat dat in de schootsrichting van verdachte andere personen aanwezig waren dan [medeverdachte 2] zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de poging tot doodslag op één of meer andere aldaar aanwezige personen.

- Ten aanzien van feit 2

De rechtbank volgt de standpunten van de officier van justitie en de verdediging over de tweede revolver die in de woning van [medeverdachte 1] lag en waarvan geen verband met verdachte kan worden vastgesteld. De rechtbank zal slechts bewezen achten het voorhanden hebben van één revolver, te weten de revolver die verdachte die dag heeft gebruikt bij de schietpartij. Daarbij acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte die dag acht kogelpatronen voorhanden heeft gehad, te weten de twee verschoten patronen plus de zes kogelpatronen die zich nog in het wapen bevonden.

4.4.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1. primairop 31 augustus 2024 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven,meermalen met één vuurwapen op en/of in de richting van die [aangeefster] heeftgeschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2op 31 augustus 2024 te [plaats] één vuurwapenen munitie van categorie III voorhandenheeft gehad, te weten één revolver, merk Bruni, en 8 kogelpatronen.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken

5
De strafbaarheid
5.1.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door [medeverdachte 2] . Dat heeft hij gedaan door twee schoten af te vuren die niet op [aangeefster] waren gericht. Het terugschieten met een vuurwapen kan als een proportionele reactie worden aangemerkt. Gelet op alle omstandigheden en het onverhoedse karakter van de aanval is tevens aan de eis van subsidiariteit voldaan. Aan verdachte komt daarom een beroep op noodweer of noodweerexces toe, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor alle onder 1 tenlastegelegde feiten.

5.2.

Het standpunt van de officier van justitie

Niet alleen [medeverdachte 2] , maar ook verdachte zelf heeft aanvallend en niet verdedigend gehandeld. Verdachte had zijn wapen immers al gepakt tijdens het uitstappen uit de auto van [medeverdachte 1] , en niet pas tussen het tweede en derde schot van [aangeefster] , zoals verdachte zelf heeft verklaard. Op dat moment was er nog niet geschoten. De verklaring van verdachte op dit punt is ongeloofwaardig, omdat het onmogelijk is dat verdachte tijdens de snelle opeenvolging van de vijf schoten van [aangeefster] zijn vuurwapen tevoorschijn heeft gehaald en dan tussen die vijf schoten nog heeft kunnen terugschieten.

Gelet op het voorgaande komt verdachte geen beroep op noodweer toe.

5.3.

Het oordeel van de rechtbank

Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees of angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.

Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier ten aanzien van feit 1 lijkt het aannemelijk dat [medeverdachte 2] als eerste begon met schieten. Dat maakt echter niet dat verdachte handelde uit zelfverdediging. [medeverdachte 2] en verdachte hebben immers gelijktijdig de confrontatie met elkaar gezocht, waarbij beiden een gebruiksklaar vuurwapen voorhanden hadden en dat wapen ook hebben getrokken. Er heeft vervolgens in een tijdsbestek van circa twee seconden een schotenwisseling plaatsgevonden. Aan beide kanten is onder de gegeven omstandigheden dan ook geen sprake van verdedigend maar van aanvallend handelen en daarmee niet van een noodweersituatie. Een beroep op noodweer of noodweerexces kan daarom niet slagen.

Er zijn geen overige feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6
De strafoplegging
6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met alle verdachten in dit onderzoek met een proeftijd van twee jaar en een vervangende hechtenis van twee weken per overtreding.

6.2.

Het standpunt van de verdediging

De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf is buitenproportioneel, vergeleken met gelijksoortige of zelfs ernstiger zaken. Er is niet geschoten in de richting van de woning en verdachte heeft geen letsel veroorzaakt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest – ruim veertien maanden – met eventueel een voorwaardelijk strafdeel doet meer recht aan deze zaak.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

- De ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door te schieten op een persoon. Dat is op zichzelf al een zeer ernstig feit. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij met een geladen vuurwapen naar [plaats] is gereden, dat hij dit heeft gebruikt op klaarlichte dag op de openbare weg, en bij een woning waar op dat moment een kinderfeestje werd gehouden. Deze omstandigheden zullen in strafverzwarende zin worden betrokken bij de bepaling van de strafmaat.

Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.

Dit laatste geldt met name in [plaats] nu zich in deze stad de laatste tijd relatief veel schietincidenten voordoen. Vanaf 12 september 2024 zijn daarom delen van [plaats] aangemerkt als veiligheidsrisicogebied met als doel om geweldsincidenten in de stad waarbij een wapen wordt gebruikt terug te dringen. Het veiligheidsrisicogebied blijft aangewezen tot maart 2026. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de noodzaak voor het instellen van deze maatregel.

- De persoonlijke omstandigheden

Uit het strafblad van verdachte van 21 augustus 2025 komt naar voren dat verdachte in 2023 is veroordeeld wegens geweldsdelicten. Van de opgelegde straf – een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf – is kennelijk onvoldoende preventieve werking uitgegaan, aangezien verdachte al in de proeftijd van de voorwaardelijke straf de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. De rechtbank zal hier bij de bepaling van de strafmaat in negatieve zin rekening mee houden.

Reclassering Nederland heeft in het adviesrapport van 23 december 2024 naar voren gebracht dat criminogene factoren worden gezien in het psychosociaal functioneren en het sociale netwerk van verdachte. Het gevaar voor herhaling wordt ingeschat als gemiddeld.

De reclassering heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij als bijzondere voorwaarden worden gesteld een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.

- De strafoplegging

Naast bovengenoemde feiten en omstandigheden zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat in positieve zin rekening houden met de proceshouding van verdachte. Hij heeft vanaf zijn eerste verhoor openheid van zaken heeft gegeven, en daarmee ook zichzelf belast.

De rechtbank is van oordeel dat sprake is van ééndaadse samenloop tussen de bewezenverklaarde feiten.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

Alles in overweging nemende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van vijf jaar passend en geboden. De rechtbank ziet geen ruimte voor een voorwaardelijk strafdeel. Voor de gevorderde maatregel ex artikel 38v Sr ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7
De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Middelburg van

9 november 2023 ten uitvoer zal worden gelegd.

De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8
De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 55 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

9
Beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

eendaadse samenloop van

feit 1: poging tot doodslag

en

feit 2: handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar

gesteld bij artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie,

en

handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie,

strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie;

.

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Vordering tenuitvoerlegging

- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 9 november 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-194874-23 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 4 (vier) weken.

Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter,

en mr. D.L.J. Martens en L.W. Boogert, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 10 december 2025.

Bijlage I: De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd:

1hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te [plaats]tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf om [aangeefster] en/of één of meer aldaaraanwezige perso(o)n(en) opzettelijk van het leven te beroven,meermalen met één of meer vuurwapen(s) op en/of in de richting vandie [aangeefster] en/of één of meer aldaar aanwezige perso(o)n(en) heeftgeschoten,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordelingmocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te [plaats]tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] en/of één of meer aldaaraanwezige perso(o)n(en) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe tebrengen,meermalen met één of meer vuurwapen(s) op en/of in de richting vandie [aangeefster] en/of één of meer aldaar aanwezige perso(o)n(en) heeftgeschoten,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht,art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot eenveroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te [plaats] ,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[aangeefster] en/of één of meer aldaar aanwezige perso(o)n(en) heeftbedreigdmet enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,door meermalen met een vuurwapen op en/of in de richting van die[aangeefster] en/of één of meer aldaar aanwezige perso(o)n(en) te schieten;( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

2hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te [plaats]één of meer (vuur)wapen(s) en/of munitie van categorie III voorhandenheeft gehad, te weten twee revolvers, merk Bruni, en/of 15kogelpatronen; ( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )