4.3.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
- Ten aanzien van feit 1
De rechtbank overweegt allereerst dat het dossier verklaringen bevat van getuigen die door een familie- of vriendenband betrokken zijn bij verdachten in dit onderzoek. De rechtbank heeft geconstateerd dat enkele van die getuigenverklaringen in ieder geval op onderdelen niet overeenkomen met objectief (forensisch) bewijs. De rechtbank zal daarom behoedzaam omgaan met deze getuigenverklaringen en ze alleen voor het bewijs gebruiken voor zover ze worden ondersteund door ander bewijs.
Vaststelling van de feiten
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
- Algemeen
Op 31 augustus 2024, tegen 16:30 uur, heeft in [straat 1] op het trottoir ter hoogte van [huisnummer 1] een schietpartij plaatsgevonden. Op het genoemde adres woont [aangeefster] , die in de tuin achter haar woning op dat moment een kinderfeestje hield voor haar zoontje. Zij heeft verklaard dat de schietpartij plaatsvond op het moment dat zij samen met getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en met haar neef [medeverdachte 2] op het trottoir voor haar woning stond te roken.
Gelet op de gelijke achternamen zal de rechtbank [aangeefster] en [medeverdachte 2] in dit vonnis bij de voornaam noemen.
Bij de schietpartij is [aangeefster] door een kogel geraakt in haar linkerbovenbeen. Ook is een kogel terechtgekomen in de bovenkant van de raamstijl van de achterruit van een passerende auto, bestuurd door [getuige 3] .
- Het schieten door verdachte
Op het moment dat bovengenoemde vier personen voor de woning stonden, is een grijze Seat langsgereden met daarin verdachte als bijrijder en [medeverdachte 1] als bestuurder. De auto is op de kruising met [straat 2] gedraaid en is teruggereden en gestopt naast het trottoir ter hoogte van [huisnummer 1] . [getuige 1] heeft over dat moment verklaard dat [medeverdachte 2] toen zijn schoudertasje pakte en opende, en naar de auto liep. [getuige 1] zag aan de manier waarop hij naar de auto liep, dat hij uit was op problemen. Ze zag dat er in het schoudertasje een donkerkleurig vuurwapen zat. [getuige 1] duwde [medeverdachte 2] daarom weg, maar hij liep verder.
Op dat moment wilde [getuige 3] , die met zijn auto in [straat 3] reed richting [straat 4] , de auto van [medeverdachte 1] passeren. Als objectieve getuige bevestigt hij de verklaring van [getuige 1] in die zin dat hij zag dat er een man stond te praten met de inzittenden van de auto en dat er een vrouw naast de man stond die hem hard probeerde weg te trekken. Ze trok hem in de richting van de boom. [getuige 3] heeft verder verklaard dat op ongeveer hetzelfde moment dat de man werd weggetrokken, verdachte uit de auto stapte met een pistool in zijn hand. [medeverdachte 1] heeft gelijkluidend verklaard.
Verdachte heeft verklaard dat hij na het uitstappen uit de auto werd beschoten door [medeverdachte 2] . Hij heeft toen naar eigen zeggen tijdens het schieten door [medeverdachte 2] na het tweede of derde schot zelf een vuurwapen uit zijn tas gepakt en twee keer in de richting van [medeverdachte 2] geschoten.
Op de beelden van een deurbelcamera van het adres [straat 4] [huisnummer 2] te [plaats] zijn om 16:27 uur vijf knallen te horen in een tijdsbestek van circa twee seconden. De rechtbank gaat ervan uit dat deze knallen de schoten betreffen gelost bij de schietpartij ter hoogte van [straat 1] [huisnummer 1] . De rechtbank acht het zeer onaannemelijk, zo niet fysiek onmogelijk, dat verdachte binnen het tijdsbestek dat nog resteerde na het tweede schot in staat was om een vuurwapen uit zijn tas te pakken en twee keer te schieten, en acht de verklaring van verdachte op dit punt dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank gaat er daarom op basis van die verklaringen van [getuige 3] en [medeverdachte 1] vanuit dat verdachte bij het uitstappen uit de auto al een vuurwapen in zijn hand had en de schotenwisseling tussen hem en [medeverdachte 2] binnen het genoemde tijdsbestek van twee seconden heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte twee keer heeft geschoten.
De verklaring van verdachte dat hij twee keer heeft geschoten, wordt ondersteund door het onderzoek aan de revolver die hij in de woning van [medeverdachte 1] had achtergelaten na de schietpartij, waarbij in de cilinder twee lege hulzen werden aangetroffen.
- Het schieten door [medeverdachte 2]
Over het schieten door [medeverdachte 2] overweegt de rechtbank het volgende. Diverse getuigen is gevraagd waar de personen op het trottoir stonden tijdens de schietpartij. Deze getuigen situeren [medeverdachte 2] , gezien vanaf [straat 1] en kijkend in de richting van de woning op [huisnummer 1] , rechts bij de boom. De vrouwen [aangeefster] , [getuige 2] en [getuige 1] stonden wat meer naar links en bij elkaar. Verdachte stond bij de auto ter hoogte van de groep vrouwen.
Vlakbij de genoemde boom zijn vijf hulzen gevonden van kogelpatronen van het
kaliber 7.65mm. In het been van [aangeefster] en in de bovenkant van de raamstijl van de achterruit van de auto van [getuige 3] zijn munitiedelen aangetroffen die qua massa en uiterlijk het beste passen bij het kaliber 7,65 mm Browning.
Verdachte had tijdens het incident twee wapens bij zich, te weten een werkende revolver van het merk Bruni van het kaliber .22, en een niet werkend gasdrukpistool. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vijf kogelhulzen niet afkomstig zijn van een vuurwapen dat door verdachte is gehanteerd. Daarbij komt dat [aangeefster] en de auto van [getuige 3] zich niet bevonden in de schootsrichting van verdachte, maar in de tegenovergestelde schootsrichting, te weten vanuit de richting waar [medeverdachte 2] stond.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 2] na de schietpartij in de richting van [straat 4] rende en dat hij achter [medeverdachte 2] aan rende. Dat strookt met de verklaring van [getuige 4] die ziet dat na de schietpartij enkele personen richting het [straat 5] rennen. Aan het [straat 5] woont [getuige 5] . Hij heeft verklaard dat hij die dag knallen hoorde die leken op schoten. Toen hij de voordeur uitliep om te kijken wat er gebeurd was, liep er een man langs zijn woning met een pistool in zijn hand. Hij heeft een summiere omschrijving gegeven van de man die past bij [medeverdachte 2] . Kort daarna liep er een man langs zijn woning vanuit de richting van [straat 1] . De man leek hem Antilliaans, hij was licht getint en had zijn zwarte haar in dreads. Deze omschrijving past bij het uiterlijk van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dat inderdaad geweest zou kunnen zijn. De rechtbank gaat er, gelet op deze verklaringen, vanuit dat de eerste man die [getuige 5] zag [medeverdachte 2] was en de tweede man verdachte. Hieruit volgt dat [medeverdachte 2] kort na het schietincident een vuurwapen in zijn hand had.
Naast [getuige 5] heeft ook [getuige 1] een vuurwapen bij [medeverdachte 2] gezien en wel in zijn schoudertas en verdachte heeft verklaard dat hij zag dat [medeverdachte 2] een vuurwapen uit die tas haalde.
Gelet op het bovenstaande in onderlinge samenhang gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 2] bij het incident heeft geschoten met een vuurwapen van het kaliber 7,65 mm.
- Conclusie ten aanzien van de feiten
Op 31 augustus 2024 hebben verdachte en [medeverdachte 2] met een vuurwapen op elkaar geschoten in [straat 1] ter hoogte van [huisnummer 1] . [medeverdachte 2] heeft vijf kogels afgevuurd in de richting van verdachte, waarvan er één in het bovenbeen van [aangeefster] terecht is gekomen en één in de raamstijl van de achterruit van [getuige 3] . Verdachte heeft twee kogels afgevuurd in de richting van [medeverdachte 2] .
Opzet
Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over het schieten door hem in de richting van [medeverdachte 2] . Zo heeft hij in zijn eerste verklaring van 1 september 2024 bij de politie gezegd dat een jongen opeens op hem begon te schieten, en al schietend naar hem toe liep, en dat hij, verdachte, in paniek was en op [medeverdachte 2] schoot. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte op 28 mei 2025 verklaard dat hij zijn wapen had gericht in de richting van [medeverdachte 2] , maar niet helemaal gericht op hem, en dat hij heen en weer bewoog zodat [medeverdachte 2] hem niet kon raken. Ter terechtzitting van 11 november 2025 heeft verdachte verklaard dat hij in de richting van [medeverdachte 2] heeft geschoten, maar gericht heeft op het asfalt, en wederom dat hij heen en weer bewoog om de kogels van [medeverdachte 2] te ontwijken.
De rechtbank zal uitgaan van de verklaringen van 1 september 2024 en 28 mei 2025, nu uit het forensisch onderzoek op de plaats delict niet is gebleken van beschadiging van het wegdek door schoten.
Uit die verklaringen komt naar voren dat verdachte al bewegend en in paniek op relatief korte afstand schoten heeft afgevuurd in de richting van [medeverdachte 2] , in een situatie waarin verdachte zelf werd beschoten.
In een dergelijke dynamische, ongecontroleerde situatie waarbij niet alleen verdachte, maar ook [medeverdachte 2] in beweging was, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aanmerkelijke kans dat [medeverdachte 2] dodelijk zou worden getroffen door de door verdachte afgevuurde kogels. Verdachtes gedragingen, in het bijzonder het meerdere malen van betrekkelijke korte afstand schieten met vuurwapen in de richting van een persoon, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van die persoon gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht het onder 1 primair tenlastegelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
Omdat het dossier geen concrete aanwijzingen bevat dat in de schootsrichting van verdachte andere personen aanwezig waren dan [medeverdachte 2] zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de poging tot doodslag op één of meer andere aldaar aanwezige personen.
- Ten aanzien van feit 2
De rechtbank volgt de standpunten van de officier van justitie en de verdediging over de tweede revolver die in de woning van [medeverdachte 1] lag en waarvan geen verband met verdachte kan worden vastgesteld. De rechtbank zal slechts bewezen achten het voorhanden hebben van één revolver, te weten de revolver die verdachte die dag heeft gebruikt bij de schietpartij. Daarbij acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte die dag acht kogelpatronen voorhanden heeft gehad, te weten de twee verschoten patronen plus de zes kogelpatronen die zich nog in het wapen bevonden.