Rechtbank Zeeland-West-Brabant, op tegenspraak strafrecht overig

ECLI:NL:RBZWB:2025:8942

Op 16 December 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een op tegenspraak procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 02-166225-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2025:8942. De plaats van zitting was Breda.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
02-166225-24
Datum uitspraak:
16 December 2025
Datum publicatie:
16 December 2025

Indicatie

Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof. Anders dan de verdediging heeft betoogd, heeft verdachte een significante bijdrage geleverd. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met negen maanden. Verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 90 uren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02-166225-24

vonnis van de meervoudige kamer van 16 december 2025

in de strafzaak tegen de minderjarige

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,

wonende te [woonplaats]

raadsman mr. G. Demir, advocaat te Tilburg.

1
Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 2 december 2025, waarbij de officier van justitie, mr. H.E. de Haze, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2
De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen [aangever] door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van zijn AirPods, jas, trui, pinpas en identiteitskaart;

3
De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

4
De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen nu er in haar optiek geen sprake is van een significante bijdrage van verdachte aan de afpersing. Het is juist dat verdachte het slachtoffer een klap heeft gegeven, maar mishandeling van de aangever is hem niet ten laste gelegd. De verdediging verzoekt verdachte daarom vrij te spreken van het feit op de tenlastelegging.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

De verdediging heeft, ondanks het feit dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd, vrijspraak bepleit voor het ten laste gelegde feit. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van dit feit.

Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.

Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte die avond samen met de medeverdachten op pad was en ook is meegefietst toen [medeverdachte] achter de [aangever] , is aangefietst. [aangever] is vervolgens geschopt, geslagen en beroofd van zijn spullen. Deze straatroof heeft enige tijd geduurd. Verdachte is al die tijd, op een kort moment na, bij de groep gebleven en heeft een aandeel gehad in het geweld tegen de aangever. Hij heeft de aangever in zijn gezicht geslagen. Dat hij zich mogelijk onder sociale druk gevoeld heeft te staan om ook te slaan, doet daar niet aan af. Ook heeft verdachte de jas die [aangever] onder (bedreiging met) geweld moest afgeven, om zijn middel gebonden en meegenomen. Hiermee heeft verdachte een significante bijdrage geleverd aan de afpersing. Hieruit blijkt onmiskenbaar dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waardoor de vraag of sprake is van medeplegen bevestigend moet worden beantwoord.

De rechtbank acht, op basis van het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een straatroof waarbij aangever door geweld en bedreiging met geweld is gedwongen tot de afgifte van zijn spullen. Verdachte en medeverdachten zijn, nu er sprake is van medeplegen, aansprakelijk voor elkaars gedragingen.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

in de periode van 3 november 2023 tot en met 4 november 2023 te Tilburgtezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld[aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van airpods en jas en trui en pinpas en identiteitskaart, die aan die [aangever] toebehoorden door- op hem af te fietsen en daarbij toe te voegen 'nu ben jij de sjaak' of 'hij is de lul' en- voornoemde [aangever] klem te rijden en van de fiets af te duwen waardoor die [aangever] ten val kwam en- hem toe te voegen 'wij willen geld en 'wij willen barkies' en 'jij weet niet wie ik ben' en 'geef je patta's' en- hem meermaals tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en te stompen en te trappen en/of te schoppen en - voornoemde [aangever] aan te geven dat hij aan de jas van een van de verdachten moest voelenwaar een hard voorwerp in zat en daarbij toe te voegen 'je weet wat we hebben, als je maar een woord zegt dan gebruiken we het’;

De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte door deze taalkundige verbetering van de tenlastelegging niet geschaad in de verdediging.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5
De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6
De strafoplegging
6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 90 uur.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging verzoekt de rechtbank, als zij tot een bewezenverklaring komt, bij het opleggen van de straf rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken. Daarnaast is verdachte op eigen initiatief een mediationtraject gestart met het slachtoffer en daarin zijn oprechte excuses aangeboden. De verdediging verzoekt de strafeis van de officier van justitie te matigen en verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen van 50 uur.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank houdt verder rekening met de persoon en met de omstandigheden van verdachte.

Verdachte heeft zich in de nacht van 3 op 4 november 2023 samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof. [aangever] , een willekeurige voorbijganger, is door de verdachten te grazen genomen nadat hij van zijn werk kwam. Met de woorden: “en nu ben jij de sjaak” leek zijn lot bezegeld en heeft hij het flink moeten ontgelden. Hij is klemgereden, geslagen en geschopt door de verdachten met de bedoeling hem zijn persoonlijke spullen af te laten geven, waaronder een deel van zijn kleding in de koude novembernacht. Kennelijk was dat nog niet voldoende, want er werd ook geld geëist. Toen bleek dat [aangever] geen geld bij zich had, is een vriend van [aangever] gebeld met het verzoek om geld naar zijn rekening over te maken, ook toen is [aangever] weer geslagen. [aangever] is vervolgens ook nog met de dood bedreigd, waarbij hem het idee is gegeven dat een van de verdachten een vuurwapen bij zich droeg. Tussentijds werden de verdachten gestoord door mensen die langs liepen, die dachten dat er iets anders aan de hand was en hun hulp aanboden. Maar die mensen werden door de verdachten brutaal en berekenend met een smoes afgewimpeld. Het is onbegrijpelijk dat de verdachten ook daarna gewoon zijn doorgegaan met hun gewelddadige actie.

Dit alles is, zoals ook blijkt uit de aangifte en ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring, enorm heftig geweest voor [aangever] . Hij heeft flink fysiek letsel opgelopen, waarvan hij de weken na het voorval last heeft gehad. Ook heeft hij van de straatroof tot op de dag van vandaag in mentale zin nog veel last. Bovendien ervaart de samenleving dit soort misdrijven met willekeurig gekozen slachtoffers als schokkend en draagt het bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid.

Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met justitie.

De rechtbank heeft ook gekeken naar het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de toelichting hierop ter zitting. Er zijn geen zorgen over verdachte op de verschillende leefgebieden en het recidiverisico wordt geschat op “heel laag”. De Raad acht positief dat verdachte volledige verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Hij is na het delict op zoek gegaan naar nieuwe vrienden, laat nu positief gedrag zien en heeft een duidelijke visie op de toekomst. Toezicht van de jeugdreclassering acht de Raad niet nodig omdat het goed gaat met verdachte. Verdachte is de afgelopen jaren niet gerecidiveerd en er is sprake geweest van een mediationgesprek met de aangever, waarin hij zijn spijt heeft betuigd. Van een voorwaardelijke straf is geen pedagogisch effect meer te verwachten. De Raad adviseert verdachte een werkstraf op te leggen.

Verder houdt de rechtbank in positieve zin rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft zowel in een mediationtraject als ter zitting spijt betuigd aan [aangever] en verdachte komt hierin authentiek over. Ook [aangever] heeft aangegeven te waarderen dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.

De rechtbank slaat bij het bepalen van de strafmaat verder acht op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen. Hierin staat vermeld dat het uitgangspunt voor een diefstal met geweld 60 uur werkstraf (dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie) betreft waarbij iedere strafverzwarende omstandigheid de strafmaat in beginsel voor 60 uur werkstraf verhoogt. De bedreiging met een wapen, het georganiseerd karakter van de groepen de aard en ernst van het geweld gelden hierbij als strafverzwarende omstandigheden.

De rechtbank zal bij het opleggen van de straf echter ook rekening houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken met 9 maanden. De rechtbank zal deze overschrijding in strafmatigende zin meewegen met de uiteindelijk op te leggen straf. Gelet hierop en het forse tijdsverloop zal de rechtbank geen (voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf meer zal opleggen en ook geen voorwaardelijk strafdeel, nu het pedagogisch effect daarvan nihil wordt geacht. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zij zal verdachte een werkstraf opleggen van 90 uren.

7
De benadeelde partij

[aangever]

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 9.437,44 voor

het ten laste gelegde feit, bestaande uit € 1.937,44 materiële schade en € 7.500,-- immateriële schade. Tevens wordt de wettelijke rente gevorderd en wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel toe te passen.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De rechtbank neemt per opgevoerde schadepost aangaande de materiële schade het navolgende in aanmerking.

- EMDR-therapie € 258,75:

De kosten voor deze therapie zijn met facturen van een psycholoog onderbouwd en worden niet vergoed door de zorgverzekeraar. De rechtbank acht deze kosten daarom toewijsbaar. Deze kosten zijn gemaakt, terwijl er ook (na een aanzienlijke wachttijd) vergoede zorg mogelijk was. Echter, er is voldoende gemotiveerd gesteld dat deze vergoede zorg niet afgewacht kon worden, om de psychische schade te beperken;

- Identiteitskaart € 37,95 en pasfoto voor de identiteitskaart € 10,-:

De benadeelde partij heeft blijkens de bijgesloten kassabonnen van de gemeente en een winkel waar een pasfoto is gemaakt, een nieuwe identiteitskaart moeten aanvragen en betaald, zodat deze posten kunnen worden toegewezen.

- Apple AirPods € 269,--:

De benadeelde partij is gedwongen tot de afgifte van zijn AirPods, die hij nog maar net had gekocht. Hij heeft nieuwe AirPods aangeschaft, waarvan een kassabon is bijgesloten. De schade is daarmee voldoende onderbouwd en deze post toewijsbaar.

- Jas € 100,- en trui € 70,-:

Uit het dossier is gebleken dat de jas en trui door het bewezenverklaarde beschadigd en/of bebloed zijn geraakt, door de verdachten zijn meegenomen en enkele dagen buiten hebben gelegen. De schade is onderbouwd met afbeeldingen en prijzen van soortgelijke kledingstukken. De gevorderde bedragen komen de rechtbank redelijk voor en zal zij toewijzen.

- Fietsreparatie € 90,85:

In het dossier komt naar voren dat tijdens het bewezenverklaarde de fiets van de benadeelde partij is gevallen. Dat de fiets daardoor is beschadigd, is een logisch gevolg van het handelen van verdachten. Deze schade is voldoende onderbouwd met afbeeldingen van een drietal fietsonderdelen die zijn vervangen en de daarbij behorende prijzen. Ook deze schadepost zal worden toegewezen.

- Werkuniform/schort € 15,--:

De benadeelde partij heeft ter zitting toegelicht dat hij het schort na het incident niet meer heeft terug ontvangen en zelf een nieuw schort heeft moeten kopen. Deze schadepost is voldoende onderbouwd en kan worden toegewezen.

- Reiskosten € 502,26 en taxi/Uber-kosten € 583,63:

De benadeelde partij heeft aangegeven dat deze kosten zijn gemaakt omdat hij zich na het bewezenverklaarde niet meer alleen in het donker op straat durfde te begeven en daarom naar/van school, stage, werk en sport moest worden gebracht/opgehaald, wat tot extra benzinekosten en taxikosten heeft geleid. De rechtbank acht voorstelbaar dat dit vervoer voor een bepaalde duur wel noodzakelijk is geweest, maar zij kan op basis van de overgelegde stukken onvoldoende vaststellen voor welke periode en welke vervoersbewegingen- of trajecten die noodzaak heeft bestaan.

Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard.

Gelet op het vorenstaande kan de materiële schade worden toegewezen tot een bedrag van

€ 851,55.

Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade van € 7.500,-- overweegt de rechtbank als volgt.

De benadeelde partij heeft door het bewezenverklaarde handelen van de (mede)verdachte(n) onmiskenbaar lichamelijk en geestelijk letsel opgelopen. Dit is onderbouwd met medische stukken van de huisarts en het ziekenhuis. Het fysieke letsel dat is toegebracht is relatief beperkt gebleven. De gebeurtenis heeft vooral veel psychische impact gehad, waarvoor de benadeelde partij ook EMDR-behandelingen heeft moeten ondergaan. Gelet op de aard en ernst van het letsel en de gevolgen hiervan voor zover thans bekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 3.000,-. In zoverre is de gevorderde immateriële schade toewijsbaar. De benadeelde partij zal voor het overige deel van deze schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de beoordeling daarvan nader onderzoek vergt dat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.

De rechtbank wijst aldus schadevergoeding toe tot een totaal bedrag van € 3.851,55. Voor het overige deel van de gevorderde schade is de benadeelde partij niet-ontvankelijk. Dat deel kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Zij ziet in dit verband geen aanleiding om af te wijken van de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot groepsaansprakelijkheid. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 3 november 2023.

De rechtbank zal voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.

8
De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

9
De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplegen van afpersing;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 90 uren;

- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 45 dagen;

Benadeelde partij

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 3.851,55, waarvan € 851,55 aan materiële schade en € 3.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 november 2023 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer

[aangever] , € 3.851,55 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf

3 november 2023 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, en mrs. D.H. Hamburger en S. Tempel, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van R. Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 december 2025.