Rechtbank Zeeland-West-Brabant, op tegenspraak strafrecht overig

ECLI:NL:RBZWB:2025:8957

Op 16 December 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een op tegenspraak procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 02-057821-25, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBZWB:2025:8957. De plaats van zitting was Breda.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
02-057821-25
Datum uitspraak:
16 December 2025
Datum publicatie:
16 December 2025

Indicatie

Veroordeling voor elf oplichtingen, vrijspraak voor één oplichting. Gevangenisstraf zes maanden. Forse overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van een bijzondere procesgang. Vorderingen benadeelde partijen deels toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

Parketnummer: 02-057821-25

Vonnis van de meervoudige kamer van 16 december 2025

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1946,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres

[adres] ,

raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1
Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december 2025, waarbij de officier van justitie mr. G.W. van der Burg en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2
De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1: in de periode van 7 mei 2015 tot en met 5 juni 2015 [benadeelde 1] heeft opgelicht;feit 2: in de periode van 8 september 2009 tot en met 1 mei 2015 [benadeelde 2] heeft

opgelicht, dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in

dienstbetrekking;feit 3: in de periode van 4 december 2015 tot en met 21 december 2015 [benadeelde 3]

BV en/of [benadeelde 3] heeft opgelicht;feit 4: in de periode van 20 december 2013 tot en met 15 januari 2014 [benadeelde 4] heeft

opgelicht;feit 5: in de periode van 1 maart 2011 tot en met 1 mei 2015 [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6]

en/of [benadeelde 7] heeft opgelicht, dan wel dat hij zich schuldig

heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking;feit 6: in de periode van 1 oktober 2010 tot 21 februari 2011 [benadeelde 8] en/of [benadeelde 9]

en/of [benadeelde 10] en /of [benadeelde 11] heeft opgelicht, dan wel dat hij

zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking;feit 7: in de periode van 19 december 2011 tot en met 24 september 2015 [benadeelde 12]

en/of [benadeelde 13] en/of [benadeelde 14] en/of [benadeelde 15] heeft

opgelicht, dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in

dienstbetrekking;feit 8: in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 december 2015 [benadeelde 16] en/of

[benadeelde 17] heeft opgelicht, dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan

verduistering in dienstbetrekking;feit 9: in de periode van 7 september 2015 tot en met 1 juni 2016 [benadeelde 18] heeft

opgelicht;feit 10: in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 23 november 2010 [benadeelde 19]

heeft opgelicht, dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan

verduistering in dienstbetrekking;feit 11: in de periode van 1 juni 2015 tot en met 1 april 2016 [benadeelde 20] heeft opgelicht;feit 12: in de periode van 1 juni 2015 tot en met 1 april 2016 [benadeelde 21] heeft

opgelicht.

3
De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

4
De beoordeling van het bewijs
4.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht alle primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

4.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe voert zij aan dat verdachte niet het oogmerk heeft gehad om zich wederrechtelijk te bevoordelen en dat er voorts geen sprake is van oplichtingshandelingen, waardoor iemand bewogen is tot een bepaalde gedraging. Er is hooguit mogelijk sprake van een civielrechtelijke wanprestatie.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1.

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2.

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Oplichting

Volgens vaste jurisprudentie (vgl. HR 21 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889 en 2892) is voor oplichting in de zin van artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vereist dat iemand door het aanwenden van een (of meer) oplichtingsmiddel(en), zijnde het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid of door listige kunstgrepen dan wel een samenweefsel van verdichtsels, wordt bewogen tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Daarbij dient de verdachte het oogmerk te hebben gehad om zich of een ander door het aanwenden van het/de oplichtingsmiddel(en) wederrechtelijk te bevoordelen.

Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende in artikel 326, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken. Dat het bij de strafbaarstelling van oplichting gaat om gevallen waarin de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te maken, brengt mee dat aldus niet slechts het vertrouwen wordt beschermd van die ander tegen vermogensnadeel dat hij lijdt, maar ook meer algemeen het vertrouwen dat het publiek ten behoeve van het maatschappelijk en economisch verkeer tot op zekere hoogte mag stellen in de oprechtheid waarmee anderen aan dit verkeer deelnemen.

Oplichtingsmiddelen

Met het in de wet omschrijven van specifieke oplichtingsmiddelen is beoogd het begrip ‘oplichting’ nader vorm en inhoud te geven. Daarmee wordt bewerkstelligd dat niet iedere vorm van bedrog – bijvoorbeeld bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling – en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin binnen het bereik van het strafrecht wordt gebracht.

De in artikel 326, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben betrekking op gedragingen die niet altijd scherp van elkaar te onderscheiden zijn. Daardoor kunnen concrete uitwerkingen van deze oplichtingsmiddelen onderlinge samenhang vertonen en elkaar overlappen. Er kunnen zich dus gevallen voordoen waarin hetzelfde gedrag van de verdachte meebrengt dat meerdere oplichtingsmiddelen zijn gebezigd. In een dergelijk geval kan dit gedrag als het bezigen van meer dan een oplichtingsmiddel worden tenlastegelegd en bewezenverklaard. Daarbij behoeft de strafrechter niet te kiezen uit die oplichtingsmiddelen omdat die keuze voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde niet van belang is.

In de onderhavige strafzaak staan ter zake van de diverse tenlastegelegde feiten in het bijzonder twee oplichtingsmiddelen centraal: listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels. Bij listige kunstgrepen gaat het in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste vaststelling van zaken in het leven kan roepen. Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander meer dan enkel een op leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Van meer dan een enkele leugenachtige mededeling kan niet alleen sprake zijn indien meerdere duidelijk van elkaar te scheiden leugens kunnen worden aangewezen, maar ook indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden.

Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededeling kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot bijvoorbeeld de afgifte van een goed als bedoeld in artikel 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie die mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer (vgl. HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8600/NJ 2012, 279 en HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:200, rov. 4.4.).

Bewegen tot bepaalde handelingen

Naast het hanteren van (een) oplichtingsmiddel(en) is voor een bewezenverklaring van oplichting als bedoeld in artikel 326, eerste lid, Sr vereist dat iemand door dat oplichtingsmiddel wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot bijvoorbeeld de afgifte van enig goed als bedoeld in artikel 326, eerste lid, Sr. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd, is bewogen tot de in artikel 326, eerste lid, Sr bedoelde handeling, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In meer algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Oplichting in de zin van artikel 326, eerste lid, Sr is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer – gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken – de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten voorzien (vgl. HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5719/NJ 2006, 398, rov. 4.6.; HR 15 november 2011,

ECLI:NL:HR:2011 :BQ8600, rov. 3.2. en HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892,

rov. 2.4.).

Oogmerk wederrechtelijke bevoordeling

Ten slotte is voor bewezenverklaring van oplichting blijkens artikel 326, eerste lid, Sr

vereist dat de verdachte iemand door zo een oplichtingsmiddel heeft bewogen tot de in die

bepaling bedoelde handelingen met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te

bevoordelen. Daarbij moet de verdachte ten minste hebben beseft dat zijn gedragingen als

noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich brengen dat het strafbare feit wordt

begaan. Zogenoemd ‘voorwaardelijk opzet’ is daarbij niet voldoende. Met andere woorden:

het handelen van de verdachte moet, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus

door hem gewild gevolg meebrengen dat de ander door hem zou (kunnen) worden bewogen

tot bijvoorbeeld de afgifte van enig goed (vgl. reeds HR 25 oktober 1983,

ECLI:NL:HR:1983:AC8152 en HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1454, rov. 2.3.).

De feiten

In onderhavige strafzaak heeft verdachte in een periode van 2008 tot 2016 naar het oordeel van de rechtbank diverse personen door listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels bewogen tot afgifte van geldbedragen. Daarbij had verdachte het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten al jaren eigenaar/directeur van een lokaal assurantiekantoor in [plaats] . Onder zijn klanten, waaronder de aangevers, genoot hij groot vertrouwen als financieel adviseur, mede omdat bij het kantoor van verdachte door enkele aangevers in de loop der jaren onder andere hypotheken en verzekeringen waren afgesloten. Hij ging daarbij naar eigen zeggen heel familiair met zijn klanten om.

In gesprekken met de aangevers heeft verdachte door het voorspiegelen van aanzienlijke rentevoordelen en (in enkele gevallen) met bijkomende onware mededelingen zoals het voordeel behalen uit een crowdfundingsproject, het doen storten door verdachte van de geldbedragen in deposito’s of op een rekening-courant, de aangevers bewogen tot het storten van geldbedragen op de rekening van zijn bedrijf. Het geld dat de aangevers hebben gestort is door verdachte echter blijkens zijn verklaring nooit rendabel aangewend zoals door verdachte aan de aangevers kenbaar gemaakt. Aan een groot aantal aangevers is niet altijd jaarlijks de toegezegde rente uitgekeerd, dan wel aan hun gestorte geld(bedragen) ter vermeerdering bijgeschreven. Verdachte heeft zich met de door de aangevers gestorte geldbedragen, zoals door verdachte verklaard, een soort werkkapitaal verschaft en deze zakelijk aangewend met de intentie om zijn bedrijf te redden. Verdachte heeft de gestorte gelden gebruikt voor het voldoen van de personeelskosten, voor huisvesting en andere bedrijfskosten, zoals het afbetalen van bankkredieten van het bedrijf. Daarmee heeft verdachte het gestorte geld van de aangevers anders aangewend dan dat hij met hen had afgesproken en hen had voorgespiegeld, in de wetenschap dat het terugbetalen van de gelden en het uitkeren van het rendement moeilijk lag. Daarbij was verdachte ook niet bevoegd om dergelijke transacties te verrichten, omdat hij niet in het bezit was van een op grond van artikel 3:5, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht vereiste vergunning.

Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting oordeelt de rechtbank dat verdachte, met uitzondering van feit 8, door listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, de aangevers heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen. Immers, verdachte heeft door meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling een onjuiste voorstelling van zaken bij de aangevers in het leven geroepen, dan wel door gesproken en/of geschreven uitingen bij de aangevers een op leugenachtige mededelingen gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen. Daarbij is sprake van een of meer leugenachtige mededelingen van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer hebben kunnen leiden. De rechtbank doelt daarbij in het bijzonder op de – soms reeds langere tijd bestaande – vertrouwwekkende aard van de relaties die verdachte onderhield met de aangevers. Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank dan ook van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de aangevers mede onder invloed van de door de verdachte aangewende listige kunstgrepen en/of de door het samenweefsel van verdichtsels in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken zijn overgegaan tot de afgifte van enig goed als bedoeld in artikel 326, eerste lid, Sr, zijnde het storten van geldbedragen op de rekening van het bedrijf van verdachte. Verdachte heeft deze handelingen daarbij verricht met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte ten tijde van zijn handelen ten minste hebben beseft dat zijn gedragingen als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich brachten dat door zijn bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven werd geroepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.

Schakelbewijs

De beslissing dat een feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe voldoende redengevende feiten en omstandigheden. Nu de verklaringen van de aangevers niet voldoende worden ondersteund door de verklaringen van verdachte en er ter zake van enkele feiten ondersteunende bewijsmiddelen ontbreken, rijst de vraag of de bewezenverklaring voor alle feiten (behoudens feit 8) op voldoende grondslag is gebaseerd.

Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerken vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd (vgl. HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345, rov. 6.3.2 en HR 12 december 2017,

ECLI:NL:HR:2017:3118, rov. 2.4.). De opvatting dat bij de bewijsvoering slechts van zogenoemd schakelbewijs gebruik gemaakt kan worden indien de aan dat bewijs ontleende modus operandi steunt op de aan meer dan één ander bewezenverklaard feit ten grondslag gelegde bewijsmiddelen, vindt geen steun in het recht (vgl. HR 6 september 2016,

ECLI:NL:HR:2016:2024, rov. 2.3.). Evenmin steun in het recht vindt de opvatting dat voor

een bewijsvoering met gebruik van schakelbewijs moet worden vastgesteld dat tot de

bewezenverklaring van in elk geval één van de feiten kan worden gekomen zonder dat

daarvoor mede bewijsmiddelen worden gebezigd die betrekking hebben op een ander feit.

Met andere woorden: het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden

geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk - dus los van de schakelbewijsconstructie -

wettig en overtuigend bewezen kan worden (vgl. HR 12 december 2017,

ECLI:NL:HR:2017:3118, rov. 2.4.).

In onderhavige zaak gaat de rechtbank uit van schakelbewijs op grond van de verklaringen afgelegd door de aangevers en verdachte. De rechtbank zal aldus de verklaring van de aangevers en verdachte over en weer gebruiken als steunbewijs voor de bewezenverklaring van de feiten 2 en 9. Daartoe gaat de rechtbank over, omdat het bewijsmateriaal ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onderling op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van de andere te bewijzen feiten. De rechtbank doelt daarbij op de verklaringen van de aangevers en de verklaringen van verdachte ter zake van de aangiften welke volgens de rechtbank duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte. Voor wat betreft de modus operandi wijst de rechtbank daarbij specifiek op de reeds hiervoor weergegeven en door aangevers geschetste gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zich dit heeft afgespeeld, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte.

Feit 8

Ten aanzien van feit 8 overweegt de rechtbank als volgt. Aangeefster [benadeelde 16] benoemt in haar aangifte dat zij en haar man op enig moment in contact zijn gekomen met verdachte en dat zij hun spaargeld bij zijn B.V. hebben ondergebracht. Uit de aangifte volgt niet dat verdachte daarbij oplichtingshandelingen heeft verricht en, indien hij die handelingen wel zou hebben verricht, welke handelingen dat dan zijn geweest. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat zij niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit, ook niet door middel van schakelbewijs. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van dit primair tenlastegelegde feit. Evenmin kan tot bewezenverklaring worden gekomen van de subsidiair tenlastegelegde verduistering, nu op basis van de aangifte niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van opzettelijk handelen in dit specifieke geval.

Feit 10

Ten aanzien van feit 10 overweegt de rechtbank dat zij op basis van de aangifte vaststelt dat het door aangeefster ingelegde bedrag niet hoger is geweest dan € 14.200,-. Aangeefster verklaart immers dat zij op 22 augustus 2008 een bedrag van € 10.000,- heeft overgemaakt naar het rekeningnummer van het assurantiekantoor van verdachte en dat zij op 23 november 2010 nog eens een bedrag van € 4.200,- heeft overgemaakt naar een tweede rekening van verdachte. Vervolgens verklaart aangeefster dat verdachte ‘als het goed is’ de rente van het eerste jaar, te weten € 800,-, zou overmaken naar die tweede rekening, zodat daar een bedrag van € 5.000,- op zou komen te staan. Naar het oordeel van de rechtbank valt deze € 800,- aan rente niet onder het door aangeefster ingelegde cq afgegeven bedrag. Bovendien is ook onvoldoende gebleken dat aangeefster op een later moment zelf nog € 800,- heeft ingelegd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplichting onder dit feit bewezen tot een bedrag van € 14.200,-.

Conclusie Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair tenlastegelegde feiten, met uitzondering van feit 8, heeft begaan.

4.4.

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

feit 1

in de periode van 7 mei 2015 tot en met 5 juni 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 30.500,- euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 1] aangeraden om bij zijn, verdachtes, assurantiekantoor een rekening-courant te openen en vervolgens geld op die rekening-courant te storten en verteld dat zij, [benadeelde 1] , op die rekening-courant 8,6% rente per jaar zou ontvangen en daarmee een winst van 3,2% zou maken en hij, verdachte, die [benadeelde 1] verteld dat dit via Crowdfunding zou gaan, waardoor [benadeelde 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

feit 2 primair

in de periode van 8 september 2009 tot en met 1 mei 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 2] aangeraden haar spaargeld in het bedrijf van verdachte te stoppen en verteld dat die [benadeelde 2] daarover 10% rente zou ontvangen, terwijl hij, verdachte, de boekhouding van die [benadeelde 2] deed en (mede waardoor) die [benadeelde 2] vertrouwen had in verdachte, waardoor [benadeelde 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

feit 3

in de periode van 4 december 2015 tot en met 18 december 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] BV heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 35.000,- euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 3] (in zijn hoedanigheid van bestuurder) aangeraden een rekening-courant bij zijn, verdachtes, assurantiekantoor te openen en op die rekening geld te storten en verteld dat hij, [benadeelde 3] , op die rekening-courant 5% rente per jaar zou ontvangen, terwijl hij, verdachte, de administratie van [benadeelde 3] BV deed en (mede waardoor) die [benadeelde 3] vertrouwen had in verdachte, waardoor hij werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

feit 4

in de periode van 20 december 2013 tot en met 15 januari 2014 te [plaats] , gemeente Terneuzen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 150.000,- euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, met die [benadeelde 4] contact opgenomen en aan die [benadeelde 4] verteld dat hij te veel geld op zijn spaarrekening had staan met 1,5% rente en dat hij, verdachte, een andere manier wist om hier meer geld van te maken en aan die [benadeelde 4] heeft voorgesteld geld naar een rekening-courant bij zijn, verdachtes, assurantiekantoor over te maken en over dat geld 6% rente per jaar zou ontvangen, terwijl hij, verdachte, de belastingaangiftes van die [benadeelde 4] deed en (mede waardoor) die [benadeelde 4] vertrouwen had in verdachte, waardoor die [benadeelde 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

feit 5 primair

in de periode van 1 maart 2011 tot en met 1 mei 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 5] en [benadeelde 7] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 172.923,- euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 7] verteld dat hij, verdachte, haar en haar man een hogere rente op haar spaargeld kon geven, te weten 5% en haar depositorekeningen bij zijn, verdachtes assurantiekantoor te laten openen en gelden op die rekeningen te laten storten, terwijl hij, verdachte, de financiële zaken van die [benadeelde 5] en [benadeelde 7] deed en (mede) waardoor die [benadeelde 5] en [benadeelde 7] vertrouwen hadden in verdachte, waardoor die [benadeelde 5] en [benadeelde 7] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;

feit 6 primair

in de periode van 1 oktober 2010 tot 21 februari 2011 te [plaats] , gemeente Terneuzen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 9] en [benadeelde 10] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 40.500,- euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, aan die [benadeelde 10] en [benadeelde 9] verteld dat wanneer zij een bedrag bij zijn, verdachtes, assurantiekantoor zouden storten en voor twee jaar zouden vastzetten, ze een rente van 5% zouden ontvangen en hen depositorekeningen te laten openen en gelden op die rekeningen te laten storten, terwijl verdachtes assurantiekantoor de belastingaangiftes deed van die [benadeelde 10] en [benadeelde 9] en (mede) waardoor die [benadeelde 10] en [benadeelde 9] vertrouwen hadden in verdachte, waardoor die [benadeelde 10] en [benadeelde 9] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;

feit 7 primair

in de periode van 19 december 2011 tot en met 24 september 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 12] en [benadeelde 13] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 125.500,- euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, aan die [benadeelde 12] en [benadeelde 13] verteld dat hij, verdachte, op zijn assurantiekantoor een goede constructie had en die [benadeelde 12] en [benadeelde 13] depositorekeningen te laten openen en gelden op die rekeningen te laten storten tegen een rente van 5% en 4%, terwijl hij, verdachte, de financiële zaken van de familie van die [benadeelde 12] deed en (mede waardoor) die [benadeelde 12] en [benadeelde 13] vertrouwen hadden in verdachte, waardoor die [benadeelde 12] en [benadeelde 13] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;

feit 9

op 7 september 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 18] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 10.441,- euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 18] aangeraden het aan een lening afgeloste bedrag terug op te nemen en vervolgens bij zijn, verdachtes, assurantiekantoor te beleggen en aan die [benadeelde 18] te zeggen dat daar een rente van 8,5% op jaarbasis voor zou worden ontvangen, terwijl hij, verdachte, de belastingpapieren en verzekeringen van die [benadeelde 18] deed en (mede waardoor) die [benadeelde 18] vertrouwen had in verdachte, waardoor die [benadeelde 18] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

feit 10 primair

in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 23 november 2010 te [plaats] , gemeente Terneuzen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 19] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 14.200,- euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 19] aangeraden middels een rekening-courantkrediet spaargeld bij zijn, verdachtes, assurantiekantoor onder te brengen en aan te geven dat zij daar 8% rente voor zou krijgen, terwijl hij, verdachte, jaren de verzekeringen van die [benadeelde 19] deed en (mede waardoor) die [benadeelde 19] vertrouwen had in verdachte, waardoor die [benadeelde 19] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

feit 11

in de periode van 1 september 2015 tot en met 1 april 2016 te [plaats] , gemeente Terneuzen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 20] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 2.000,- euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, voor die [benadeelde 20] een levensloopregeling met een rente van 5% per jaar afgesloten, terwijl hij, verdachte, jarenlang de verzekeringen van de ouders van die [benadeelde 20] heeft geregeld en (mede waardoor) die [benadeelde 20] vertrouwen had in verdachte, waardoor die [benadeelde 20] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

feit 12

in de periode van 31 augustus 2015 tot en met 1 april 2016 te [plaats] , gemeente Terneuzen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 21] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 2.000,- euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, voor die [benadeelde 21] een levensloopregeling met een rente van 5% per jaar afgesloten, terwijl hij, verdachte, jarenlang de verzekeringen van die [benadeelde 21] heeft geregeld en (mede waardoor) die [benadeelde 21] vertrouwen had in verdachte, waardoor die [benadeelde 21] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5
De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6
De strafoplegging
6.1.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen (toepassing van artikel 9a Sr). Daartoe voert hij aan dat er nog een (niet onherroepelijke) gevangenisstraf van twaalf maanden openstaat voor eenzelfde feitencomplex. Bovendien is er geen gevaar voor herhaling meer nu verdachte met pensioen is.

6.2.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging verzoekt de rechtbank om in geval van een strafoplegging rekening te houden met de leeftijd en gezondheid van verdachte en met de ruime overschrijding van de redelijke termijn. Zij verzoekt de rechtbank aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen en subsidiair te volstaan met een taakstraf.

6.3.

Het oordeel van de rechtbank

Ernst van de feiten

Verdachte heeft zich gedurende enkele jaren schuldig gemaakt aan in totaal elf oplichtingen waarmee hij zo’n vijf ton aan schade heeft veroorzaakt. Hij heeft de slachtoffers voorgehouden dat de inleg van hun geld een hoog rendement zou opleveren. Hiervoor heeft verdachte in de hoedanigheid van financieel adviseur personen uit zijn klantenkring, in dit geval de slachtoffers, benaderd en bewogen tot het overmaken van geldbedragen. Hiertoe zijn de slachtoffers, die op financieel vlak het volle vertrouwen in verdachte hadden, overgegaan. Verdachte heeft vervolgens de aan hem betaalde geldbedragen niet aangewend voor het doel dat hij de slachtoffers had toegezegd, maar heeft in plaats daarvan deze gelden gebruikt om zijn eigen bedrijf overeind te houden en per saldo dus aangewend voor een verbetering van zijn eigen financiële positie. Door zijn handelwijze heeft verdachte de slachtoffers, en in sommige gevallen ook hun kinderen, financieel ernstig gedupeerd, waarbij zij grote geldbedragen zijn kwijtgeraakt. Een deel van de slachtoffers had jarenlang gespaard voor het ingelegde bedrag, wilde het geld gebruiken voor het aflossen van een hypotheek of gebruiken als aanvulling op het pensioen. Dit zijn dan ook ernstige feiten en de rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.

Persoonlijke omstandigheden

De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, zodat artikel 63 Sr van toepassing is.

Verdachte is ter zitting verschenen, maar heeft daar geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Hij heeft de feiten ontkend en geen zelfinzicht getoond. In plaats van kritisch naar zichzelf te kijken, wijst verdachte naar anderen die hun werk niet goed zouden hebben gedaan.

Procesgang

De rechtbank merkt op dat in onderhavige zaak sprake is van een bijzondere procesgang. Verdachte is bij vonnis van 26 maart 2021 door deze rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar (met aftrek van voorarrest) voor vijf soortgelijke feiten, waarbij de twaalf feiten in onderhavige zaak als ad informandum-feiten zijn meegewogen in de strafoplegging.

Tegen dit vonnis is door verdachte hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 14 juli 2023 arrest gewezen en verdachte veroordeeld voor de vijf oplichtingsfeiten. Wegens de ontkennende houding van verdachte heeft zij de ad informandum-feiten niet meegenomen in de overwegingen ter bepaling van de opgelegde straf. Het gerechtshof heeft aan verdachte een gevangenisstraf van één jaar opgelegd met aftrek van voorarrest, waarbij zij rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Nu het gerechtshof het vonnis van de rechtbank van 26 maart 2021 heeft vernietigd, is er formeel geen beslissing genomen op de destijds ad informandum gevoegde feiten. De officier van justitie heeft daarop besloten de verdachte alsnog te vervolgen voor deze twaalf feiten. De keuze daartoe is met name gelegen in de geleden schade van de aangevers die de mogelijkheid hebben om zich als benadeelde partijen in het strafproces te voegen, waarbij tevens de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel kan worden gevorderd.

Strafoplegging

Bij de strafoplegging betrekt de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die gelden voor fraude. Deze gaan bij een benadelingsbedrag tot € 500.000,- uit van een gevangenisstraf tussen de twaalf en achttien maanden. De rechtbank houdt verder rekening met de hierboven omschreven bijzondere procesgang, alsook met de door het gerechtshof opgelegde straf. Als gevolg van de genoemde procesgang is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn, waardoor verdachte lang in onzekerheid heeft verkeerd. Verder houdt de rechtbank nog rekening met de leeftijd van verdachte en met het feit dat hij het geld van de aangevers niet heeft gebruikt om zelf luxe van te leven, maar om bijvoorbeeld zijn personeel door te kunnen betalen.

Hoewel voor de eis van de officier van justitie in het licht van de bijzondere procesgang begrip is, is de rechtbank van oordeel dat deze eis geen recht doet aan de hoeveelheid strafbare feiten en aan de ernst daarvan Zij acht toepassing van artikel 9a Sr dan ook niet passend. De rechtbank ziet geen nut of toegevoegde waarde in de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf en zal ook daartoe niet overgaan. Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest, voor zover het voorarrest niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7
De vorderingen van de benadeelde partijen
7.1.

Algemene overwegingen

Alvorens de rechtbank ingaat op de vorderingen van de benadeelde partijen, overweegt zij eerst nog het volgende.

Rente

Een aantal benadeelde partijen vordert vergoeding van de door verdachte toegezegde, maar niet uitgekeerde rendementen. De rechtbank is van oordeel dat deze bedragen niet kunnen worden toegekend, omdat dit geen schade betreft die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde strafbare feit. De benadeelde partijen die rente hebben gevorderd, zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van hun vordering. Die onderdelen van de vorderingen kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Proceskosten

Een aantal benadeelde partijen vordert een proceskostenvergoeding. Het is de rechtbank niet duidelijk of sprake is van proceskosten gemaakt in het kader van onderhavige zaak of van proceskosten gemaakt in het kader van een eerder gevoerde civiele procedure. Nu daarvoor nader onderzoek is vereist, is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partijen die proceskosten hebben gevorderd, zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van hun vordering. Die onderdelen van de vorderingen kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Immateriële schadevergoeding

Een aantal benadeelde partijen vordert een immateriële schadevergoeding, omdat zij nadelige (psychische) gevolgen hebben ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Zo hebben zij last van slaapproblemen, stress, boosheid, wantrouwen in de medemens en onzekerheid. Dergelijke schade kan voor vergoeding in aanmerking komen wanneer de aard en de ernst van de normschending door verdachte meebrengt dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. De omstandigheid dat de normschending een strafbaar feit betreft, brengt niet op voorhand mee dat, zonder nadere motivering, een bedrag aan immateriële schade kan worden toegewezen voor aantasting in de persoon. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde dienen in samenhang te worden gezien. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel invoelbaar is dat het bewezenverklaarde voornoemde gevoelens van boosheid, onzekerheid, stress en wantrouwen bij de benadeelde partijen teweeg heeft gebracht, de aard en ernst van de normschending in deze zaak nog niet maken dat de gevolgen zo voor de hand liggen dat zonder meer sprake is van geestelijk letsel. In dat geval is het aan de benadeelde om aan de hand van concrete gegevens te onderbouwen dat het immaterieel nadeel van zodanig niveau is dat sprake is geweest van een aantasting in persoon. De rechtbank is van oordeel dat dit door de benadeelden onvoldoende is onderbouwd, zodat zij niet toekomt aan het toekennen van de gevorderde immateriële schades. De benadeelde partijen die immateriële schade hebben gevorderd, zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van hun vordering. Die onderdelen van de vorderingen kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

7.2.

Benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 40.668,23, bestaande uit € 33.689,10 aan materiële schade en € 6.979,13 aan proceskosten.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Materiële schade

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 30.500,-. Dit betreft immers het door de benadeelde partij bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel van de materiële vordering is de rechtbank van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering.

Proceskosten

Voor wat betreft de gevorderde proceskosten verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.3.

Benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert voor feit 2 een schadevergoeding van € 48.394,-, bestaande uit € 43.394,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Materiële schade

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 5.018,-. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij uit de door benadeelde bijgevoegde brief van curator [persoon] van 11 december 2015 afleidt dat de benadeelde partij € 50.018 heeft ingelegd in een deposito. In haar aangifte verklaart aangeefster dat zij van verdachte € 45.000,- heeft teruggekregen, zodat de overige € 5.018,- voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij zal voor het overige deel van de materiële vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

Immateriële schade

Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.4.

Benadeelde partij [benadeelde 3] B.V.

De benadeelde partij [benadeelde 3] B.V. vordert voor feit 3 een schadevergoeding van € 40.900,-, bestaande uit € 39.400,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Materiële schade

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 35.000,-. Dit betreft immers het door de benadeelde partij bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel van de materiële vordering, bestaande uit niet uitgekeerde rente, verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

Immateriële schade

Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.5.

Benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een vergoeding van € 150.000,- aan materiële schade voor feit 4.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar, nu dit het door de benadeelde partij bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag betreft. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.

7.6.

Benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij [benadeelde 5] vordert een vergoeding van € 74.650,18 aan materiële schade voor feit 5.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 59.923,-. Dit betreft immers het door de benadeelde partij bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel van de materiële vordering, bestaande uit niet uitgekeerde rente, verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.7.

Benadeelde partij [benadeelde 6]

De benadeelde partij [benadeelde 6] vordert een vergoeding van € 126.531,90 aan materiële schade voor feit 5.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 100.000,-. Dit betreft immers het door de benadeelde partij, door tussenkomst van [benadeelde 5] die het vermogen van [benadeelde 6] beheerde, bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel van de materiële vordering, bestaande uit niet uitgekeerde rente, verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.8.

Benadeelde partij [benadeelde 7]

De benadeelde partij [benadeelde 7] vordert een vergoeding van € 16.809,28 aan materiële schade voor feit 5.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 13.000,-. Dit betreft immers het door de benadeelde partij bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel van de materiële vordering, bestaande uit niet uitgekeerde rente, verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.9.

Benadeelde partij [benadeelde 8]

De benadeelde partij [benadeelde 8] vordert een vergoeding van € 9.861,- aan materiële schade voor feit 6.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 8.000,-. Dit betreft immers het door de benadeelde partij bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel van de materiële vordering, bestaande uit niet uitgekeerde rente, verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.10.

Benadeelde partij [benadeelde 9]

De benadeelde partij [benadeelde 9] vordert voor feit 6 een vergoeding van € 19.988,56, bestaande uit € 16.432,50 aan materiële schade en € 3.556,06 aan proceskosten.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Materiële schade

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 12.500,-. Dit betreft immers het door de benadeelde partij bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel van de materiële vordering, bestaande uit niet uitgekeerde rente, verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

Proceskosten

Voor wat betreft de gevorderde proceskosten verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.11.

Benadeelde partij [benadeelde 10]

De benadeelde partij [benadeelde 10] vordert een vergoeding van € 12.155,- aan materiële schade voor feit 6.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 10.000,-. Dit betreft immers het door de benadeelde partij bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel van de materiële vordering, bestaande uit niet uitgekeerde rente, verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.12.

Benadeelde partij [benadeelde 11]

De benadeelde partij [benadeelde 11] vordert een vergoeding van € 686.225 aan materiële schade voor feit 6. Deze materiële schade bestaat uit het door benadeelde ingelegde geldbedrag van € 10.000,-, de niet uitgekeerde rente van € 1.025,- en niet betaalde dwangsommen van € 675.200,-.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 10.000,-. Dit betreft immers het door de benadeelde partij bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van de gevorderde en verbeurde dwangsommen overweegt de rechtbank dat deze schade geen rechtstreekse schade betreft die voortvloeit uit het strafbare feit. Zij verklaart de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk in dit deel van haar vordering. Voor het overige deel van de materiële vordering, bestaande uit niet uitgekeerde rente, verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.13.

Benadeelde partij [benadeelde 13]

De benadeelde partij [benadeelde 13] vordert voor feit 7 een schadevergoeding van € 127.992,01, bestaande uit € 125.500,- aan materiële schade en € 2.492,01 aan proceskosten.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Materiële schade

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 125.500,-. Dit betreft immers het door de benadeelde partij bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.

Proceskosten

Voor wat betreft de gevorderde proceskosten verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.14.

Benadeelde partij [benadeelde 17]

De benadeelde partij [benadeelde 17] vordert een vergoeding van € 72.208,- aan materiële schade voor feit 8.

Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

7.15.

Benadeelde partij [benadeelde 18]

De benadeelde partij [benadeelde 18] vordert een vergoeding van € 10.441,- aan materiële schade voor feit 9.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar, nu dit het door de benadeelde partij bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag betreft. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.

7.16.

Benadeelde partij [benadeelde 19]

De benadeelde partij [benadeelde 19] vordert een vergoeding van € 16.896,80 aan materiële schade voor feit 10.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 10.200,-. Daartoe overweegt de rechtbank dat de benadeelde een bedrag van € 14.200,- heeft ingelegd bij het bedrijf van verdachte. Van dit bedrag heeft de benadeelde € 4.000,- opgenomen, zodat een benadelingsbedrag van € 10.200,- resteert. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel van de materiële vordering, bestaande uit niet uitgekeerde rente, verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.17.

Benadeelde partij [benadeelde 20]

De benadeelde partij [benadeelde 20] vordert een vergoeding van € 2.000,- aan materiële schade voor feit 11.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar, nu dit het door de benadeelde partij bij het bedrijf van verdachte ingelegde bedrag betreft. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.

7.18.

Benadeelde partij [benadeelde 21]

De benadeelde partij [benadeelde 21] vordert een vergoeding van € 2.250,- aan materiële schade voor feit 12.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.000,-. Daartoe overweegt de rechtbank dat de benadeelde een bedrag van € 2.250,- heeft ingelegd bij het bedrijf van verdachte. Van dit bedrag heeft de benadeelde € 250,- teruggekregen, zodat een benadelingsbedrag van € 2.000,- resteert. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel van de materiële vordering, bestaande uit niet uitgekeerde rente, verwijst de rechtbank naar de eerder opgenomen algemene overweging.

7.19.

Wettelijke rente

Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, waarbij de rechtbank steeds heeft aangeknoopt bij het einde van de tenlastegelegde periode, te weten:

- [benadeelde 1] : 5 juni 2015;

- [benadeelde 2] : 1 mei 2015;

- [benadeelde 3] B.V.: 18 december 2015;

- [benadeelde 4] : 15 januari 2014;

- [benadeelde 5] : 1 mei 2015;

- [benadeelde 6] : 1 mei 2015;

- [benadeelde 7] : 1 mei 2015;

- [benadeelde 8] : 21 februari 2011;

- [benadeelde 9] : 21 februari 2011;

- [benadeelde 10] : 21 februari 2011;

- [benadeelde 11] : 21 februari 2011;

- [benadeelde 13] : 24 september 2015;

- [benadeelde 18] : 7 september 2015;

- [benadeelde 19] : 23 november 2010;

- [benadeelde 20] : 1 april 2016;

- [benadeelde 21] : 1 april 2016.

7.20.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank zal tevens steeds de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8
De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

9
Beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van het onder 8 ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: oplichting;

feit 2 primair: oplichting;

feit 3: oplichting;

feit 4: oplichting;

feit 5 primair: oplichting, meermalen gepleegd;

feit 6 primair: oplichting, meermalen gepleegd;

feit 7 primair: oplichting, meermalen gepleegd;

feit 9: oplichting;

feit 10 primair: oplichting;

feit 11: oplichting;

feit 12: oplichting;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

Benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 30.500,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 juni 2015 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de materiële vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] , € 30.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 juni 2015 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 187 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 2)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 5.018,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2015 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] , € 5.018,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2015 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 3] B.V. (feit 3)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] B.V. van € 35.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 december 2015 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] B.V., € 35.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 december 2015 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 210 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 4] (feit 4)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 150.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 januari 2014 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] , € 150.000 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 januari 2014 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 365 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 5] (feit 5)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] van € 59.923,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2015 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 5] , € 59.923,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2015 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 318 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 6] (feit 5)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 6] van € 100.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2015 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 6] , € 100.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2015 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 365 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 7] (feit 5)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 7] van € 13.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2015 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 7] , € 13.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 mei 2015 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 100 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 8] (feit 6)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 8] van € 8.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 februari 2011 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 8] , € 8.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 februari 2011 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 75 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 10] (feit 6)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 10] van € 10.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 februari 2011 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 10] , € 10.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 februari 2011 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 85 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 9] (feit 6)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 9] van € 12.500,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 februari 2011 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de materiële vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 9] , € 12.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 februari 2011 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 97 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 11] (feit 6)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 11] van € 10.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 februari 2011 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de materiële vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 11] , vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 februari 2011 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 85 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 13] (feit 7)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 13] van € 125.500,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 september 2015 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 13] , € 125.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 september 2015 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 365 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 17] (feit 8)

- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 17] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;

Benadeelde partij [benadeelde 18] (feit 9)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 18] van € 10.441,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 september 2015 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 18] , € 10.441,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 september 2015 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 87 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 19] (feit 10)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 19] van € 10.200,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 november 2010 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 19] , € 10.200,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 november 2010 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 86 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 20] (feit 11)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 20] van € 2.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 april 2016 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 20] , € 2.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 april 2016 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [benadeelde 21] (feit 12)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 21] van € 2.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 april 2016 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 21] , € 2.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 april 2016 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, en mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. P.E. van Althuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier,

en is uitgesproken ter de openbare zitting op 16 december 2025.

De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I: De gewijzigde tenlastelegging

1

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 mei 2015 tot en met 5 juni 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) een geldbedrag van 30.500,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 1] aangeraden om bij zijn, verdachte’s, assurantiekantoor een rekening-courant te openen en/of een doorlopend krediet van in totaal 35.000,- euro af te sluiten om vervolgens die 35.000,- euro op die rekening-courant te storten en/of verteld dat zij, [benadeelde 1] , op die rekening-courant 8,6% rente per jaar zou ontvangen en/of (daarmee) een winst van 3,2% zou maken en/of hij, verdachte, die [benadeelde 1] verteld dat dit via Crowdfunding zou gaan, waardoor [benadeelde 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

2

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 september 2009 tot en met 1 mei 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] en haar man heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) een geldbedrag van 59.518,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 2] en haar man aangeraden en/of gezegd haar/hun spaargeld in het bedrijf van verdachte te stoppen en/of daar tegenover 10% rente zou(den) ontvangen, terwijl hij, verdachte de boekhouding van die [benadeelde 2] en haar man deed en/of (mede waardoor) die [benadeelde 2] en haar man vertrouwen had(den) in verdachte, waardoor [benadeelde 2] en haar man werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;

( art 326 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 september 2009 tot en met 1 mei 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland opzettelijk een geldbedrag van 59.518 Euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde 2] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed/geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten financieel adviseur en/of als bestuurder van [bedrijf] B.V., elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht);

3

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 december 2015 tot en met 21 december 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] BV en/of [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) een geldbedrag van 35.000,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 3] aangeraden/verteld een rekening-courant bij zijn, verdachte’s, assurantiekantoor te openen en/of op die rekening geld te storten en/of verteld dat hij, [benadeelde 3] , op die rekening-courant 5% rente per jaar zou ontvangen, terwijl hij,

verdachte, de administratie van [benadeelde 3] BV deed en/of (mede waardoor) die [benadeelde 3] vertrouwen had in verdachte, waardoor [benadeelde 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

4

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 december 2013 tot en met 15 januari 2014 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 150.000,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, met die [benadeelde 4] contact opgenomen en/of aan die [benadeelde 4] verteld dat die te veel geld op zijn spaarrekening had staan met 1,5% rente en/of dat hij, verdachte, een andere manier wist om hier meer geld van te maken en/of aan die [benadeelde 4] voorgesteld geld naar een rekening-courant bij zijn, verdachte’s, assurantiekantoor over te maken en/of over dat geld 6% rente per jaar zou ontvangen, terwijl hij, verdachte, de belastingaangiftes van die [benadeelde 4] deed en/of (mede waardoor) die [benadeelde 4] vertrouwen had in verdachte, waardoor die [benadeelde 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

5

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 1 mei 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) een geldbedrag van 172.923,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 7] te vertellen dat hij, verdachte, haar en haar man een hogere rente op haar spaargeld kon geven, te weten 5% en/of een of meer depositorekening(en) bij zijn, verdachte’s assurantiekantoor te openen en/of gelden op die rekening(en) te laten storten, terwijl hij, verdachte, de financiële zaken van die [benadeelde 5] en [benadeelde 7] deed en/of (mede) waardoor die [benadeelde 5] en/of [benadeelde 7] vertrouwen had(den) in verdachte, waardoor die [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;

( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 maart 2011 tot en met 1 mei 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland opzettelijk een geldbedrag van 172.923 Euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed/geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten financieel adviseur en/of als bestuurder van [bedrijf] B.V., elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht);

6

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot 21 februari 2011 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 8] en/of [benadeelde 9] en/of [benadeelde 10] en/of [benadeelde 11] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 40.500,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, aan die [benadeelde 8] en/of [benadeelde 9] verteld dat wanneer zij een bedrag bij zijn, verdachte’s, assurantiekantoor zouden storten en/of voor twee jaar zouden vastzetten ze een rente van 5% zouden ontvangen en/of een of meer depositorekening(en) te laten openen en/of gelden op die rekening(en) te laten storten, terwijl verdachte’s assurantiekantoor de belastingaangiftes deed van die [benadeelde 8] en/of [benadeelde 9] en/of (mede) waardoor die [benadeelde 8] en/of [benadeelde 9] vertrouwen had(den) in verdachte, waardoor die [benadeelde 8] en/of [benadeelde 9] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;

( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2010 tot en met 21 februari 2011 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland opzettelijk een geldbedrag van 40.500 Euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde 8] en/of [benadeelde 9] en/of [benadeelde 10] en/of [benadeelde 11] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed/geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten financieel adviseur en/of als bestuurder van [bedrijf] B.V., elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht);

7

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 december 2011 tot en met 24 september 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 12] en/of [benadeelde 13] en/of [benadeelde 14] en/of [benadeelde 15] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) een geldbedrag van 125.500,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, aan die [benadeelde 12] en/of [benadeelde 13] en/of [benadeelde 14] en/of [benadeelde 15] verteld dat hij, verdachte, op zijn assurantiekantoor een goede constructie had en/of die [benadeelde 12] en/of [benadeelde 15] depositorekeningen te laten openen en/of gelden op die rekeningen te laten storten tegen een rente van 5% en/of 4%, terwijl hij, verdachte, de financiële zaken van de familie van die [benadeelde 12] deed en/of (mede waardoor) die [benadeelde 12] en/of [benadeelde 13] vertrouwen hadden in verdachte, waardoor die [benadeelde 12] en/of [benadeelde 13] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;

( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 december 2011 tot en met 24 september 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland opzettelijk een geldbedrag van 125.500 Euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde 12] en/of [benadeelde 13] en/of [benadeelde 14] en/of [benadeelde 15] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed/geldbedrag

verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten financieel adviseur en/of als bestuurder van [bedrijf] BV., elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht);

8

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 december 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 16] en/of [benadeelde 17] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) een geldbedrag van 72.208,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 16] en/of [benadeelde 17] een of meer rekeningen te laten openen bij zijn, verdachte’s, assurantiekantoor en/of bank en/of gelden op die rekeningen te laten storten tegen een hoge rente, terwijl hij, verdachte, eerder de financiële zaken van die [benadeelde 16] en/of [benadeelde 17] deed en/of (mede waardoor) die [benadeelde 16] en/of [benadeelde 17] vertrouwen hadden in verdachte, waardoor die [benadeelde 16] en/of [benadeelde 17] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;

( art 326 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 december 2015 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland opzettelijk een geldbedrag van 72.208 Euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde 16] en/of [benadeelde 17] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed/geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten

financieel adviseur en/of als bestuurder van [bedrijf] BV., elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht);

9

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 september 2015 tot en met 1 juni 2016 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 18] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) een geldbedrag van 10.441,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 18] aangeraden het aan een lening afgeloste bedrag terug op te nemen en/of (vervolgens) bij zijn, verdachte’s, assurantiekantoor te beleggen en/of aan die [benadeelde 18] te zeggen dat daar een rente van 8,5% op jaarbasis voor zou worden ontvangen, terwijl hij, verdachte, de belastingpapieren en/of verzekeringen van die [benadeelde 18] deed en/of (mede waardoor) die [benadeelde 18] vertrouwen had in verdachte, waardoor die [benadeelde 18] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;

( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

10

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 23 november 2010 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 19] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) een geldbedrag van 15.000,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, die [benadeelde 19] aangeraden middels een rekening-courantkrediet spaargeld bij zijn, verdachte’s, assurantiekantoor onder te brengen en/of aan te geven daar 8% rente voor zou krijgen, terwijl hij, verdachte, jaren de verzekeringen van die [benadeelde 19] deed en/of (mede waardoor) die [benadeelde 19] vertrouwen had in verdachte, waardoor die [benadeelde 19] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;

( art 326 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 23 november 2010 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland opzettelijk een geldbedrag van 15.000 Euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde 19] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed/geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten financieel adviseur en/of als bestuurder van [bedrijf] B.V., elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht);

11

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 1 april 2016 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 20] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) een geldbedrag van 2.000,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, voor die [benadeelde 20] een levensloopregeling met een rente van 5% per jaar af te sluiten, terwijl hij, verdachte, jarenlang de verzekeringen van de ouders van die [benadeelde 20] heeft geregeld en/of (mede waardoor) die [benadeelde 20] vertrouwen had in verdachte, waardoor die [benadeelde 20] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

12

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 1 april 2016 te [plaats] , gemeente Terneuzen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 21] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) een geldbedrag van 2.000,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, zonder vergunning als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, voor die [benadeelde 21] een levensloopregeling met een rente van 5% per jaar af te sluiten, terwijl hij, verdachte, jarenlang de verzekeringen van die [benadeelde 21] heeft geregeld en/of (mede waardoor) die [benadeelde 21] vertrouwen had in verdachte, waardoor die [benadeelde 21] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )