Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1 primairhij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] en/of een of meer personen die zich bevond(en) in en/of in de directe omgeving van de woning op het adres [adres 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- met een (gestolen) auto (met valse kentekenplaten) naar de [adres 2] en/of (vervolgens) naar de woning op het adres [adres 2] is/zijn gereden en/of
- (vervolgens) met een automatisch vuurwapen (merk/type AK-47) meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van de woning gelegen aan de [adres 2] en/of de genoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiair
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] en/of een of meer personen die zich bevond(en) in en/of in de directe omgeving van de woning op het adres [adres 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met een (gestolen) auto (met valse kentekenplaten) naar de [adres 2] is/zijn gereden en/of
- (vervolgens) met een (automatisch) vuurwapen (merk/type AK-47) meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van de woning gelegen aan de [adres 2] en/of de genoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een automatisch vuurwapen, van het merk AK, type 47 Mpi-Km, kaliber 7.62x39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.
4. Ambtshalve beoordeling over de bruikbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft bij de politie twee inhoudelijke verklaringen afgelegd, te weten op 8 september 2020 en op 4 januari 2021. Hij heeft bij de politie belastend over onder meer de verdachte verklaard. Over zijn eigen rol heeft [medeverdachte 1] -kort gezegd- verklaard dat hij weliswaar enkele uren voorafgaand aan de schietpartij bij de bij het schietincident betrokken (blauwe) Renault Megane (hierna: de Renault) is geweest samen met zijn medeverdachte(n), dat hij samen met zijn medeverdachten in de richting van de plaats delict is gereden en na het schietincident de medeverdachten heeft weggereden van die plaats delict, maar dat hij geen enkele weet had van het feit dat dat schietincident zou plaatsvinden. Zoals uit het vervolg van dit arrest zal blijken, komt het hof ook in de zaak tegen [medeverdachte 1] tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot moord. Dat impliceert dat het hof de verklaringen van [medeverdachte 1] over zijn intentie en wetenschap niet volgt. Dit betekent echter niet dat de verklaringen van [medeverdachte 1] in het geheel buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Een groot deel van zijn verklaringen wordt immers ondersteund door ander, objectief, bewijsmateriaal. Gewezen wordt in dit kader op de camerabeelden van de Renault waarop de contactmomenten van 26 augustus 2020 vastgelegd zijn tussen de verdachten en de Renault, de ANPR-gegevens en zendmastgegevens die de door [medeverdachte 1] beschreven routes bevestigen, de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van DNA van de verdachten op een mondkapje dat is gevonden waar de Renault heeft gestaan en op een vest en handschoenen die in de Renault zijn aangetroffen na het schietincident, die de betrokkenheid van de verdachte en [medeverdachte] ondersteunen. Ook zal de verklaring van [medeverdachte 1] worden gebezigd, daar waar hij heeft verklaard over hetgeen er kort na het schietincident heeft plaatsgevonden en over wat er door de medeverdachten in de Opel is gezegd. Dit vindt immers bevestiging in de bevindingen en getuigenverklaringen over de schietpartij zelf en het aantal personen dat in de [adres 2] was ten tijde van het schieten én het technisch bewijs ten aanzien van [medeverdachte] en [verdachte] met betrekking tot het vest waarin de AK-47 is aangetroffen en de daarnaast liggende handschoenen.
Omdat enig eigen belang van [medeverdachte 1] niet kan worden uitgesloten, zal het hof zal de verklaringen van [medeverdachte 1] terughoudend benaderen en enkel bezigen voor het bewijs, voor zover die verklaringen verankering vinden in objectief ander bewijsmateriaal.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primairhij op 26 augustus 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] en een andere persoon, die zich bevonden in de woning op het adres [adres 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- met een gestolen auto met valse kentekenplaten naar de [adres 2] is gereden en
- vervolgens met een automatisch vuurwapen (type AK-47) meermalen op de woning gelegen aan de [adres 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op 26 augustus 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een automatisch vuurwapen, van het merk AK, type 47 Mpi-Km, kaliber 7.62x39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair in de tweede plaats bewezenverklaarde (medeplegen van poging tot doodslag) en het onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie heeft de rechtbank een aantal bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder – kort gezegd – een meldplicht bij de reclassering, het beschikken over een dagbesteding, het meewerken aan een ambulante behandeling en begeleid wonen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, onder toepassing van het volwassenenstrafrecht, voor het onder 1 primair in de eerste plaats ten laste gelegde (medeplegen van poging tot moord) en het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht om evenals de rechtbank en overeenkomstig het advies in de over de verdachte opgemaakte rapporten in het geval van strafoplegging het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) toe te passen. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat alle deskundigen hebben gerapporteerd dat de verdachte nog vatbaar is voor pedagogische beïnvloeding en dat hij actief bezig is met het vinden van een goede opleiding, dat hij nog bij zijn moeder woont en zich begeleidbaar opstelt. De ernst van de feiten en het gebruik maken van het zwijgrecht door de verdachte hoeven aan de toepassing van het ASR niet in de weg te staan.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de raadsman verzocht geen onvoorwaardelijke straf op te leggen die hoger is dan de door de rechtbank opgelegde en door de verdachte inmiddels uitgezeten jeugddetentie. Mocht het hof overgaan tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf, dan kan de verdediging zich vinden in het daarbij opleggen van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om in strafmatigende zin acht te slaan op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Omdat het jeugdstrafrecht is toegepast en de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevond, bedraagt de redelijke termijn 16 maanden. Die termijn is met 6 maanden overschreden.
Het hof overweegt als volgt.
Uitgangspunt is dat jongvolwassenen van 18 jaar en ouder veroordeeld worden volgens het reguliere (meerderjarigen)strafrecht. Het ASR biedt de mogelijkheid om jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar te veroordelen volgens het jeugdstrafrecht. In artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald dat de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van een jongvolwassen dader – op het moment van berechting – of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het jeugdstrafrecht kan toepassen.
Ten einde te komen tot een zorgvuldige afweging over het toe te passen sanctiestelsel – in deze, vaak complexe, zaken – is advisering door deskundigen over de persoon en persoonlijkheid van de verdachte op basis van ‘het wegingskader ASR 18- tot 23-jarigen’ een bruikbaar richtsnoer. Dit wegingskader is opgebouwd uit geclusterde items die als (contra-)indicatie voor de toepassing van het jeugdstrafrecht kunnen gelden.
De keuze voor het toepasselijke recht moet daarnaast recht doen aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor eventuele slachtoffers en de maatschappij als geheel, de omstandigheden van het geval en het moet tevens in overeenstemming zijn met het (de) meest passende strafdoel(en).
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot moord door met een (semi)automatisch wapen van een zwaar kaliber in de nacht een woning te beschieten. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een (semi)automatisch vuurwapen. Door gebruik te maken van zijn zwijgrecht heeft de verdachte geen enkel inzicht gegeven in zijn motieven die hebben geleid tot deze zeer ernstige feiten.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van de navolgende stukken die reeds in eerste aanleg in het dossier waren opgenomen, te weten:
het Pro Justitia rapport van 4 maart 2021 (rapporteur [psycholoog] , GZ-psycholoog);
de reclasseringsrapporten van 23 maart 2021 en 12 september 2022.
In aanvulling op voornoemde stukken heeft het hof kennis genomen van:
het reclasseringsrapport van 12 juni 2023 (rapporteur [rapporteur] ) en
een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 april 2023 waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk is veroordeeld.
De GZ-psycholoog komt in het rapport tot de conclusie dat bij de verdachte geen sprake is van cognitieve beperkingen die zijn functioneren belemmeren. Hij maakt een leeftijd overeenkomstige indruk en lijkt zijn gedrag in het algemeen zelfstandig te kunnen organiseren. De verdachte woont nog thuis en is ingebed in een ouderlijk milieu. De verdachte gedijt goed in een groepsgericht leefklimaat en pedagogische sturing en invloed zijn nog goed mogelijk. De psycholoog ziet geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De reclassering heeft in alle rapporten geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Net als de psycholoog ziet de reclassering dat de verdachte ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding en dat contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht niet zijn waargenomen. Wel vindt de reclassering het zorgelijk dat de verdachte ten tijde van de onderhavige feiten in een reclasseringstoezicht liep. In het rapport van 12 juni 2023 merkt de reclassering op dat sprake is van een stabiele leefsituatie, dat de verdachte een fulltime baan heeft en actief bezig is om zijn schulden af te lossen. Gelet op het sociaal netwerk dat nog steeds een risico vormt acht de reclassering bemoeienis en een behandeling bij De Waag geïndiceerd. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en begeleid wonen.
Het hof oordeelt als volgt over het toe te passen sanctiestelsel.
Ten tijde van het plegen van de strafbare feiten was de verdachte (bijna) 20 jaar oud, zodat in beginsel het reguliere (meerderjarigen)strafrecht van toepassing is. Het hof overweegt op basis van de deskundigenrapporten dat de verdachte een leeftijd conforme indrukt maakt, dat hij zijn gedrag zelfstandig lijkt te kunnen organiseren en dat geen sprake was van een achterlopende ontwikkeling. De drijfveer van het handelen van de verdachte was het resultaat van een keuze. Het hof rekent het bewezenverklaarde de verdachte volledig toe. Op dit moment is de verdachte 22 jaar oud en functioneert hij (nog steeds) leeftijdsconform. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep stukken overgelegd waaruit volgt dat de verdachte zich heeft ingeschreven voor een opleiding aan het ROC van Flevoland. Het hof is van oordeel dat dit argument, afgezet tegen de ernst van de feiten, op zichzelf onvoldoende gewicht in de schaal legt voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Ook de argumenten dat de verdachte ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding en baat lijkt te hebben bij een groepsgericht leefklimaat, acht het hof op zichzelf, maar ook in samenhang met de inschrijving voor een opleiding, onvoldoende om van het uitgangspunt af te wijken. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte ten tijde van het plegen van onderhavig delict in een reclasseringstoezicht liep. Deze ingezette interventie heeft er niet toe geleid dat de verdachte geen nieuwe strafbare feiten pleegde. Verder vormen de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de poging tot moord is gepleegd een sterke contra-indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Het schieten op de woning is planmatig en berekenend uitgevoerd en niet impulsief tot stand gekomen. Onder de gegeven omstandigheden was sprake van een gerichte actie tegen de bewoner(s) van de woning die is beschoten. Daarmee hebben de verdachte en zijn mededaders een zeer volwassen feit begaan. Ook ziet het hof een contra-indicatie in de proceshouding van de verdachte. Hoewel het zijn goed recht is om zich te beroepen op zijn zwijgrecht, heeft de verdachte ervoor gekozen op geen enkel punt inzicht of openheid van zaken te geven. De raadsman heeft (zonder concrete onderbouwing) naar voren gebracht dat de proceshouding van de verdachte is ingegeven door veiligheidsrisico’s. Dat de verdachte geen enkele vraag heeft willen beantwoorden, ook geen vragen waarmee hij anderen niet zou belasten, komt op het hof terughoudend en ingecalculeerd over. Door deze houding heeft het hof geen volledig beeld gekregen van wat zich nu precies heeft afgespeeld en in het geheel niet welke afwegingen de verdachte daarbij heeft gemaakt.
Gelet op het voorgaande ziet het hof al met al geen aanleiding om van het uitgangspunt dat de verdachte volgens het meerderjarigenstrafrecht wordt veroordeeld, af te wijken. Het hof zal dus, anders dan de rechtbank, geen toepassing geven aan artikel 77c Sr en zal het meerderjarigenstrafrecht toepassen.
Het hof heeft vervolgens de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 26 augustus 2020 vond in een woonwijk in Amsterdam een schietincident plaats, waarbij is geprobeerd [benadeelde] en [benadeelde 2] te vermoorden. De verdachte is intensief betrokken geweest bij de voorbereiding en de uitvoering van deze moordaanslag. Samen met zijn mededaders is hij betrokken geweest bij het prepareren van de bij de aanslag betrokken auto en is hij samen met zijn mededader [medeverdachte] de straat van de woning waar de slachtoffers verbleven in gelopen, gewapend met een AK-47. Van zeer dichtbij is vervolgens tientallen keren op deze woning geschoten. Een groot aantal kogels is gericht afgevuurd op een hoek van het raam, waarachter de slachtoffers zich liggend op een bank bevonden. Dat het bij een poging is gebleven, is allerminst te danken aan de wil van de verdachten. Sterker nog, dat er geen doden bij deze aanslag zijn gevallen mag zelfs als een wonder worden geduid.
De voorbereiding heeft een professioneel karakter gehad. Er is gebruik gemaakt van een gestolen voertuig dat voorzien werd van valse kentekenplaten, en deze auto is grondig schoongemaakt op DNA-sporen en vingerafdrukken. In de kofferbak van de auto werd een jerrycan met benzine gelegd. Het mag inmiddels als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat auto’s na liquidatieaanslagen in brand worden gestoken om sporen die herleidbaar zijn naar de daders te vernietigen. Voorts is gebruik gemaakt van een zwaar militair aanvalswapen, een AK-47.
Alhoewel er niet direct blijkt van een samenhang tussen de bewezen verklaarde feiten en de golf van geweld en liquidaties die de afgelopen jaren de hoofdstad teisteren, lijkt ook in het onderhavige geval een mensenleven van geen enkele waarde te zijn. Er is doelbewust op een woning geschoten, waarbij het voor de daders kennelijk niet heeft uitgemaakt hoeveel mensen zich in die woning bevonden.
Het voornoemde geweld in het algemeen, maar ook deze aanslag in het bijzonder veroorzaken grote onrust in de samenleving, temeer nu sprake is van niets ontziend en extreem vuurwapengeweld. Opmerkelijk genoeg vond een dag eerder in deze straat ook een incident plaats waarbij een persoon is beschoten. De bezorgdheid en onrust bij de bewoners in de straat en de directe omgeving moeten na het onderhavige incident, een dag later, enorm groot zijn geweest.
Als reeds overwogen heeft de verdachte ter terechtzitting op geen enkele wijze blijk van berouw gegeven of laten zien dat hij het verwerpelijke van zijn handelen inziet.
De verdachte is blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 april 2023 niet eerder voor een soortgelijke feit veroordeeld. Gelet op de ernst van de onderhavige feiten ziet het hof daarin echter geen aanleiding dit in strafmatigende zin mee te wegen.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof met zich dat niet met een andere of lichtere straf kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof acht gelet op het voorgaande een gevangenisstraf van 7 jaar passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep is namens de verdachte op 16 september 2021 ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep, die 16 maanden bedraagt, is overschreden met ongeveer 6 maanden. Het hof zal daarom de op te leggen gevangenisstraf matigen en een gevangenisstraf van 80 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de op de beslaglijst vermelde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Het hierna te noemen aan de verdachte toebehorende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten aangetroffen. Het hof zal dit voorwerp onttrekken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en het kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten:
1 ploertendoder (Omschrijving: G5960994, zilver, merk: zwart handvat).
Het onder 1 primair in de eerste plaats bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang:
1 pistool (Omschrijving: G5961044, AK 47 mpi-km);
1 munitie (Omschrijving: G5960832, zilverkleurig).
11
Vordering van de benadeelde partij
[benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.281,32. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair in de eerste plaats bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.500,00. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
12
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 47, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 (tachtig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. ploertendoder (Omschrijving: G5960994, zilver, merk: zwart handvat);
2. 1 pistool (Omschrijving: G5961044, AK 47 mpi-km);
3. 1 DV munitie (Omschrijving: G5960832, zilverkleurig).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair in de eerste plaats bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair in de eerste plaats bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 augustus 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. D.A.C. Koster en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juli 2023.
Mr. Meerbeek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]