Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hoger beroep strafrecht overig

ECLI:NL:GHARL:2025:8578

Op 24 December 2025 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 21-003892-23, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHARL:2025:8578. De plaats van zitting was Zwolle.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
21-003892-23
Datum uitspraak:
24 December 2025
Datum publicatie:
24 December 2025

Indicatie

Het hof veroordeelt de verdachte voor twee verkrachtingen, begaan in 2021 en 2022 (met telkens een ander slachtoffer). Het hof legt daarvoor een gevangenisstraf op van 32 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk. Daarnaast legt het hof de verdachte een betaalverplichting op ter vergoeding van de schade van beide slachtoffers

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-003892-23

Uitspraakdatum: 24 december 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 8 augustus 2023 met parketnummer 08-090284-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1999 in [plaats] ,

wonende op het adres [adres] .

Hoger beroep

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel.

Onderzoek van de zaak

Het hof heeft bij de beslissing betrokken wat besproken is op de zitting van het hof van 12 december 2025 en op de zitting van de rechtbank.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.

Ook heeft het hof kennisgenomen van wat is aangevoerd door de verdachte en zijn raadsman, mr. T. van der Goot.

Verder heeft het hof kennisgenomen van de verklaringen van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en van wat is aangevoerd door hun advocaat, mr. M. Bennami El Ouahabi (die beide benadeelde partijen bijstaat).

Het vonnis

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en doet opnieuw recht. De redenen hiervoor zijn de volgende:

? het hof komt op detailpunten en op gedeeltelijk andere gronden tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank;

? het hof legt een andere straf op dan de rechtbank;

? het hof beslist op een aantal punten anders op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Tenlastelegging

Op de zitting bij de rechtbank Overijssel is de tenlastelegging gewijzigd. Als gevolg van die wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2022 tot en met 23 januari 2022 te Zwolle, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door (telkens) (wetende dat die [slachtoffer 2] onder invloed was van alcohol en niet meer nuchter was)

? de broek en/of slip van die [slachtoffer 2] (deels) heeft uitgetrokken en/of

? die [slachtoffer 2] heeft omgedraaid en/of voorover heeft geduwd/gedrukt en/of

? voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 2] en/of misbruik heeft gemaakt van zijn (fysieke) overwicht en/of

? (hierbij) tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij zich moet omdraaien en/of verder voorover moet bukken, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;

[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het

? de borsten van die [slachtoffer 2] te betasten en/of

? zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen en/of

? op de billen van die [slachtoffer 2] te slaan/tikken;

2.

hij in of omstreeks de periode van 6 januari 2021 tot en met 7 januari 2021 te Groningen, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door (telkens) (wetende dat die [slachtoffer 1] onder invloed was van alcohol en niet meer nuchter was)

? de slip van die [slachtoffer 1] (deels) opzij heeft geschoven en/of zijn hand voor de mond van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en/of

? voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 1] en/of misbruik heeft gemaakt van zijn (fysieke) overwicht;

[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , door

? de borsten en/of vagina van die [slachtoffer 1] te betasten en/of

? een of meer vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen en/of

? zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging  (Voetnoot 1)

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.

Standpunt verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat bij beide feiten de seksuele handelingen worden erkend door verdachte, maar dat uit het dossier onvoldoende overtuigend voortvloeit dat sprake is geweest van dwang.

Oordeel hof

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verrichte seksuele handelingen met (stilzwijgende) instemming of onder dwang van verdachte hebben plaatsgevonden.

Bij zedenzaken doet zich vaak het geval voor dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen, namelijk het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Als de verdachte ontkent kan de rechter het tenlastegelegde feit niet bewezen verklaren op grond van de enkele aangifte van het slachtoffer. Volgens artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De verklaring van het slachtoffer moet daarom voldoende steun vinden in ander bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.

Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat dit andere bewijs, het steunbewijs, geen betrekking hoeft te hebben op de ten laste gelegde gedragingen zelf. Wel moet er een voldoende duidelijk verband zijn tussen de verklaring van het slachtoffer en het steunbewijs.

De vraag of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangever, moet worden onderscheiden van de vraag of de verklaring van de aangever betrouwbaar is . Dit neemt echter niet weg dat het steunbewijs kan dienen als controlemiddel voor de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever.

Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien overweegt het hof in dit geval het volgende.

Feit 1

- Verklaringen aangeefster

[slachtoffer 2] heeft op 24 januari 2022 een informatief gesprek gevoerd met de recherche (Voetnoot 2) en op 8 februari 2022 aangifte van verkrachting gedaan tegen verdachte. (Voetnoot 3) [slachtoffer 2] verklaarde dat zij in de nacht van 22 op 23 januari 2022 op een feestje in Zwolle was. Op een gegeven moment pakte verdachte haar bij de hand en heeft hij haar meegenomen naar een andere plek in het kantoorpand , een paar trappen af, naar de herentoiletten. In die toiletten begon verdachte haar te tongzoenen, waar [slachtoffer 2] even aan mee deed. Ook zat hij onder haar shirt aan haar borsten. [slachtoffer 2] heeft toen haar hoofd van hem weggetrokken. Ook heeft ze een paar keer tegen hem gezegd dat ze dit niet wilde, dat ze een vriend had en dat hij haar los moest laten, maar hij reageerde daar niet op. Vervolgens heeft verdachte haar omgedraaid, voorover geduwd en haar broek uitgetrokken. Hij heeft een condoom gepakt en haar van achteren gepenetreerd door zijn penis in haar vagina te steken, waarbij hij haar met zijn handen op haar heupen vasthield. Ook sloeg hij haar twee keer op haar kont. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij bevroor en wilde dat het zo snel mogelijk klaar was. Toen verdachte uit haar ging heeft zij zo snel mogelijk haar broek opgehesen en is ze gevlucht, aldus [slachtoffer 2] . Ze is toen naar boven gelopen en heeft daar een goede vriend van haar opgezocht, [getuige 1] .

Na afloop van de gebeurtenissen en in de dagen daarna heeft [slachtoffer 2] appcontact onderhouden met [getuige 1](Voetnoot 4) De berichten in dit appcontact sluiten aan bij wat [slachtoffer 2] in haar verklaringen heeft verteld. Ze beschrijft daarin onder andere de locatie (de wc, drie trappen naar beneden) waar het incident plaatsvond en ook een aantal van de feitelijke handelingen die verdachte volgens haar heeft verricht. Zo beschrijft ze dat ze heeft gezegd dat hij (het hof begrijpt: verdachte) haar ging zoenen, dat zij toen zei dat ze dat niet wilde, dat ze een vriend had, dat verdachte haar kleding had uitgedaan en dat hij een condoom heeft omgedaan. Daarnaast schrijft ze over haar worsteling met de gedachte dat zij aan haar vriend moest gaan vertellen dat ze verkracht was en over haar contacten met de zedenrecherche.

De verklaringen van [slachtoffer 2] zijn op hoofdlijnen consistent, consequent en gedetailleerd. Deze zijn bovendien in lijn met haar uitlatingen in het appcontact met [getuige 1] . Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer 2] dan ook betrouwbaar.

De raadsman van verdachte heeft gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 2] op een aantal punten niet betrouwbaar zouden zijn en heeft gewezen op – in de ogen van de verdediging – inconsistenties in die verklaringen. Behalve wat betreft het verweer dat ziet op het ophalen van een condoom door verdachte, dat hieronder besproken wordt, betreffen de punten waarop de raadsman heeft gewezen echter geen afwijkingen die afbreuk doen aan de hoofdlijnen van [slachtoffer 2] verklaringen.

- Steunbewijs

De verklaringen van [slachtoffer 2] worden ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .

[getuige 1] verklaarde dat [slachtoffer 2] op een gegeven moment voor hem stond met tranen in haar ogen. Zij vertelde hem dat ze in de wc was verkracht door een jongen met een rode trui en dat ze meerdere malen had aangegeven dat ze niet wilde. [getuige 1] zag dat verdachte een rode trui droeg. (Voetnoot 5)

De nicht van [slachtoffer 2] , [getuige 2] , was ook op het feest aanwezig. Zij heeft verklaard dat zij op enig moment de trappen afliep en dat zij zag dat [slachtoffer 2] een beetje in paniek de trappen kwam oprennen. Ze keek warrig. [getuige 2] groette haar, maar [slachtoffer 2] zei niets terug. Verdachte kwam er achteraan naar boven lopen, aldus [getuige 2] . Toen [getuige 2] weer boven kwam vertelde [slachtoffer 2] haar huilend en in paniek dat ze seks tegen haar wil had gehad en dat ze ook gezegd had dat ze het niet wilde. (Voetnoot 6)

Beide getuigen nemen vrijwel direct na het incident waar dat [slachtoffer 2] geëmotioneerd is en ook de waarneming van [getuige 2] bij het tegenkomen van haar op de trap, is in lijn met [slachtoffer 2] verklaring over het wegvluchten naar boven na het incident. De verklaringen van deze getuigen over hun waarnemingen zijn naar het oordeel van het hof aan te merken als steunbewijs. Dat het waargenomen gedrag en emoties bij [slachtoffer 2] direct na de seksuele handelingen een andere oorzaak hadden, zoals door de raadsman is betoogd, acht het hof niet aannemelijk geworden.

- Verweer verdachte

Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij met [slachtoffer 2] in de toiletten was aangekomen, terug naar boven is gegaan om uit zijn jas (uit zijn portemonnee), een condoom te gaan halen. [slachtoffer 2] zou gedurende die tijd in het herentoilet op hem zijn blijven wachten. Op basis van die stelling heeft de verdediging het verweer gevoerd dat er geen sprake was van dwang, omdat [slachtoffer 2] op hem is blijven wachten en daaruit niets anders kan worden afgeleid dan dat zij wist dat het bedoeling was om seks te hebben en daarmee instemde.

In hoger beroep heeft de raadsheer-commissaris met het oog op dit verweer op verzoek van de verdediging twee getuigen gehoord, namelijk de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] . [getuige 3] heeft verklaard dat zij met [getuige 4] op de trap stond. Verdachte kwam op enig moment naar boven gelopen met een bepaalde blik in zijn ogen. Op de vraag waarom hij zo smiechterig lachte, zei hij tegen haar dat hij op zoek was naar een condoom. Hij vroeg of zij er een had, maar dat had ze niet. Hij zei dat hij beneden was met een meisje en is doorgelopen naar boven om een condoom te zoeken, aldus [getuige 3] .

[getuige 4] heeft verklaard dat zij met [getuige 3] de trap afliep en dat ze toen verdachte zijn tegengekomen. Zij heeft verklaard dat ze niet veel meer weet van het gesprek en dat dit ongeveer 10 minuten heeft geduurd. [getuige 4] heeft niet gehoord dat er over een condoom is gesproken. Ze heeft wel gehoord dat verdachte zei dat hij beneden met een meisje was.

Het hof gaat om de volgende redenen aan deze verklaringen voorbij.

In de eerste plaats heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte niet uit de toiletten is weggeweest en toen al een condoom bij zich had. Daarnaast heeft verdachte weliswaar verklaard dat hij naar boven is gegaan om een condoom op te halen, maar hij heeft ook verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij onderweg mensen is tegengekomen. Bovendien heeft verdachte zelf verklaard dat hij een condoom ging ophalen uit de portemonnee, die in zijn jaszak zat.

Getuige [getuige 4] is naar eigen zeggen aanwezig geweest bij het (in haar ogen langdurige) gesprek tussen verdachte en [getuige 3] , maar zij heeft de vraag over een condoom niet gehoord. Dat bevreemdt, omdat dit volgens [getuige 3] nu juist de kern was van het gesprek met verdachte.

Daar komt bij dat beide getuigen verdachte niet (opnieuw) naar beneden hebben zien komen, wat wel voor de hand gelegen zou hebben als verdachte alleen maar een condoom ging halen en daarna naar de toiletten terugkeerde. Toen [getuige 3] en [getuige 4] vervolgens weer boven kwamen in de feestzaal was er al onrust. [getuige 4] zag in de hoek een meisje huilen en [getuige 3] hoorde dat er iets was voorgevallen tussen verdachte en een meisje. Het ligt voor de hand dat zij – toen zij nog op de trappen waren – [slachtoffer 2] en verdachte dan ook weer naar boven moeten hebben zien komen, maar ook dat is niet het geval. Beide getuigen hebben weliswaar verklaard dat ze op enig moment ook nog naar de wc zijn gegaan, maar het is niet duidelijk op welk moment dat is geweest. Bovendien acht het hof het niet waarschijnlijk dat de getuigen door het enkele wc-bezoek zowel het terug naar beneden komen van verdachte als het na de seks in paniek omhoog rennen van [slachtoffer 2] en het omhooglopen van verdachte hebben gemist.

Tenslotte blijkt uit de verklaring van [getuige 1] dat hij achteraf van anderen had gehoord dat verdachte naar boven zou zijn gegaan om een condoom te halen. Dit was een verhaal dat verdachte zelf aan anderen had verteld, aldus [getuige 1] . Daarom valt niet uit te sluiten dat de verklaring van de getuige [getuige 3] is beïnvloed door de verhalen die verdachte zelf aan derden heeft verteld.

Het hof verwerpt het verweer.

- Conclusie

Op basis van het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan.

Feit 2

- Verklaringen aangeefster

[slachtoffer 1] heeft op 7 januari 2021 een informatief gesprek gevoerd met de recherche over de seksuele handelingen die verdachte met haar had verricht op 6 januari 2021. Tijdens dit gesprek heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat ze geen aangifte van verkrachting wilde doen tegen verdachte omdat ze verwachtte dat het feit moeilijk te bewijzen zou zijn en het proces te lang zou gaan duren. Naar aanleiding van de verkrachting van [slachtoffer 2] in januari 2022 is [slachtoffer 1] via een gemeenschappelijke kennis met [slachtoffer 2] in contact gekomen. [slachtoffer 2] heeft het telefoonnummer van [slachtoffer 1] aan de recherche gegeven. Op 9 maart 2022 heeft een rechercheur aan [slachtoffer 1] , die toen langdurig op Malta verbleef, gevraagd om haar eigen verklaring op schrift te stellen en toe te sturen. Dit heeft zij op 14 maart 2022 gedaan.

In haar schriftelijke verklaring schrijft [slachtoffer 1] dat zij op 6 januari 2021 bij [getuige 5] thuis was. Verdachte was ook aanwezig. In de loop van de avond waren er nog meerdere andere personen langsgekomen, onder wie [getuige 6] . Verdachte had met [getuige 5] afgesproken dat hij zou blijven slapen. [slachtoffer 1] besloot uiteindelijk ook om te blijven slapen. [getuige 6] ging naar huis. Verdachte zou bij [getuige 5] in het grote bed slapen en [slachtoffer 1] in haar eentje op de slaapbank. Toen [slachtoffer 1] even naar de badkamer was geweest en terugkwam lag verdachte ineens op de slaapbank. [slachtoffer 1] is toen bij [getuige 5] in het grote bed gaan liggen. Kort daarna bemerkte zij dat verdachte achter haar kwam liggen. [slachtoffer 1] lag toen tussen [getuige 5] en verdachte in. Verdachte begon [slachtoffer 1] vervolgens aan te raken, waarop [slachtoffer 1] zijn hand telkens wegsloeg. Verdachte stopte niet. [getuige 5] is vervolgens op de bank gaan liggen. Verdachte bleef [slachtoffer 1] aanraken en zij bleef zijn hand wegslaan. [slachtoffer 1] heeft nog tegen verdachte gefluisterd: “Hou op [voornaam verdachte] , ik wil slapen.” Op een gegeven moment voelde zij dat verdachte zijn lul uit zijn onderbroek haalde en tegen haar aan aan het schuren was. Op dat moment verstijfde ze. Voor ze het wist lag verdachte met zijn hele lichaam bovenop haar en had hij zijn lul in haar vagina gestoken. [slachtoffer 1] lag op haar buik, verdachtes hand zat voor haar mond, zij probeerde hem met één arm van zich af te duwen, maar dat lukte niet. Ze heeft haar nagels in zijn buik gezet, maar dat leek hem niets te boeien. Toen hij klaar was vroeg hij haar of ze aan de pil zat en of hij een morning after pil voor haar moest halen. [slachtoffer 1] reageerde geïrriteerd dat dat hem niets aanging. Vervolgens is [slachtoffer 1] gaan slapen en vroeg in de ochtend stilletjes vetrokken. (Voetnoot 7)

Deze schriftelijke verklaring van [slachtoffer 1] komt op hoofdlijnen overeen met de inhoud van het informatieve gesprek dat zij op 7 januari 2021, kort na de gebeurtenissen, heeft gevoerd met de recherche. In dat gesprek verklaarde [slachtoffer 1] eveneens dat, toen zij even weg was, verdachte ineens op de bank was gaan liggen. Ook verklaarde ze dat zij vervolgens bij [getuige 5] in bed is gaan liggen, dat verdachte er bij kwam liggen en dat hij aan haar begon te zitten. [getuige 5] ging toen op de bank liggen. [slachtoffer 1] heeft geprobeerd om verdachtes hand weg te duwen en gezegd dat ze moe was en wilde slapen. Ze verklaarde dat hij bovenop haar kwam liggen en zijn lul in haar vagina duwde. Ook verklaarde ze dat verdachte toen hij klaar was aan haar vroeg of ze wel aan de pil was en of hij een morning after pil moest halen. (Voetnoot 8)

Het hof ziet op enkele punten wel verschillen tussen hetgeen [slachtoffer 1] bij het informatieve gesprek heeft verklaard en haar schriftelijke verklaring. Zo beschrijft zij in haar schriftelijke verklaring, anders dan tijdens het informatieve gesprek, niet langer dat verdachte zich ook zou hebben afgetrokken en tevens zijn vinger in haar vagina zou hebben gestoken. Anderzijds rept zij in het informatieve gesprek niet over het feit dat verdachte zijn hand voor haar mond had gehouden en dat zij haar nagels in zijn buik had gezet. Die verschillen doen aan het voorgaande niet af. Immers, het informatieve gesprek is naar zijn aard summier en samenvattend van karakter, zodat niet alle details daarin verantwoord zijn, terwijl de schriftelijke verklaring van [slachtoffer 1] gedetailleerd en genuanceerd is. Dat sommige elementen uit het informatieve gesprek niet terugkomen in de schriftelijke verklaring duidt niet op inconsistenties – de verklaringen bevatten immers geen onverenigbare tegenstrijdigheden – maar kan verklaard worden door tijdsverloop en door het feit dat [slachtoffer 1] haar eigen verklaring heeft opgesteld en niet nader is gehoord.

Ook in de periode tussen het informatieve gesprek en haar schriftelijke verklaring is [slachtoffer 1] consequent gebleven in haar beschuldigingen aan het adres van verdachte. In spraakberichten aan [slachtoffer 2] op 26 januari 2022 zegt ze onder andere: “Wat hij doet, dit kan gewoon niet en ik wil ook niet dat hij hiermee doorgaat”, en “Ik heb zelf ook nog wel vaak overwogen om met hemzelf te gaan praten, want hij heeft me ook weleens geappt en toen heeft ie gezegd van ja uh ik heb het gevoel dat er iets mis zit, dus hij weet donders goed dat ie fout zit en toen heb ik ook gezegd van dat ik met hem wil praten maar is verder ook niet echt wat uitgekomen maar nu komt er gewoon zoveel boosheid weer bij mij omhoog dat ik wel de neiging heb om gewoon met hem te gaan praten want ik heb het gevoel dat dat zeg maar meer impact gaat hebben dan dat ie pas over een jaar ofzo he te horen krijgt dat er aangifte tegen hem is gedaan.” (Voetnoot 9) In appcontact met [slachtoffer 2] op diezelfde datum schijft ze: “Hij dook gwn op me.” (Voetnoot 10)

Op grond van het voorgaande acht het hof de verklaringen van [slachtoffer 1] consistent en betrouwbaar. Het hof gebruikt deze verklaringen dan ook voor het bewijs.

- Steunbewijs

De verklaringen van [slachtoffer 1] worden ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 5] en [getuige 6] .

Getuige [getuige 5] verklaarde over de gebeurtenissen die nacht hetzelfde als [slachtoffer 1] over de afspraken die waren gemaakt wie, waar zou gaan slapen en dat verdachte korte tijd later bij hem en [slachtoffer 1] in bed is gaan liggen. Hij verklaarde voorts dat hij op enig moment wakker werd en dat hij verdachte hoorde vragen: “Ben je aan de pil?”. [slachtoffer 1] antwoordde daarop op bozige toon: “Daar had je eerder bij moeten nadenken.” [getuige 5] verklaarde dat hij aan haar stem hoorde dat ze het niet leuk leek te vinden wat er gebeurde. Haar stem klonk anders dan [getuige 5] haar kende. Hij kende haar op een hele rustige en vrolijke manier. (Voetnoot 11) [getuige 5] verklaarde voorts dat [slachtoffer 1] in de ochtend nadat het gebeurd was hem heel hard huilend had opgebeld en had verteld dat ze was verkracht door verdachte. (Voetnoot 12)

Diezelfde ochtend heeft [slachtoffer 1] getuige [getuige 6] geappt en gebeld. Ze was verdrietig, ze moest huilen en ze was radeloos, aldus [getuige 6] . [slachtoffer 1] vertelde haar dat ze door verdachte was verkracht, dat hij zijn piemel bij haar erin had gestopt en dat dat tegen haar wil was en dat ze dat ook had gezegd. (Voetnoot 13)

De verklaring van [getuige 5] over de opmerking en de intonatie hiervan die hij in de nacht hoorde en de verklaringen van hem en [getuige 6] over de emoties die ze die ochtend bij [slachtoffer 1] hebben waargenomen vormen steunbewijs voor haar verklaringen.

Ten slotte slaat het hof acht op de verklaring van [getuige 6] over haar eigen ervaringen met verdachte. [getuige 6] verklaarde dat zij op 20 december 2020 bij [getuige 5] (in zijn ouderlijk huis) logeerde. Verdachte was daar ook. Hij ging mee naar huis met het buurmeisje, maar werd er door haar uitgezet. Verdachte kwam toen terug naar de woning van [getuige 5] ouders en bleef daar met [getuige 5] en [getuige 6] in één bed slapen. Verdachte lag achter [getuige 6] en reed met zijn stijve piemel tegen haar aan, aldus [getuige 6] . Zij duwde hem weg en zei dat ze dat niet wilde. Verdachte heeft [getuige 6] nog een uur lang aangeraakt. [getuige 6] heeft hem telkens op de handen getikt en gezegd dat hij moest ophouden, maar verdachte wist niet van ophouden. Na een uur is [getuige 6] opgestaan en naar huis gegaan, omdat verdachte niet wilde stoppen. (Voetnoot 14)

- Conclusie

Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2022 tot en met 23 januari 2022 te Zwolle, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door (telkens) (wetende dat die [slachtoffer 2] onder invloed was van alcohol en niet meer nuchter was)

? de broek en/of slip van die [slachtoffer 2] (deels) heeft uitgetrokken en/of

? die [slachtoffer 2] heeft omgedraaid en/of voorover heeft geduwd/gedrukt en/of

? voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 2] en/of misbruik heeft gemaakt van zijn (fysieke) overwicht en/of

? (hierbij) tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij zich moet omdraaien en/of verder voorover moet bukken, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;

[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het

? de borsten van die [slachtoffer 2] te betasten en/of

? zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen en/of

? op de billen van die [slachtoffer 2] te slaan/tikken;

2.

hij in of omstreeks de periode van 6 januari 2021 tot en met 7 januari 2021 te Groningen, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door (telkens) (wetende dat die [slachtoffer 1] onder invloed was van alcohol en niet meer nuchter was)

? de slip van die [slachtoffer 1] (deels) opzij heeft geschoven en/of zijn hand voor de mond van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en/of

? voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 1] en/of misbruik heeft gemaakt van zijn (fysieke) overwicht;

[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , door

? de borsten en/of vagina van die [slachtoffer 1] te betasten en/of

? een of meer vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen en/of

? zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen.

Het hof spreekt de verdachte vrij van die onderdelen van de tenlastelegging die hierboven niet bewezen zijn verklaard.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is strafbaar en levert telkens op: verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die maakt dat de verdachte niet strafbaar is.

Oplegging van straf en/of maatregel

Bij het bepalen van de straf houdt het hof rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.

Verdachte heeft zich in een tijdbestek van ruim een jaar schuldig gemaakt aan twee verkrachtingen, de verkrachting van [slachtoffer 2] en van [slachtoffer 1] . In beide gevallen was er voor de slachtoffers sprake van een leuke avond, waaraan door verdachte op een onacceptabele wijze een einde is gemaakt. Verdachte heeft [slachtoffer 2] van het feest waar zij aanwezig was, meegenomen naar de herentoiletten, haar op deze wijze geïsoleerd van de andere gasten op het feest en uiteindelijk overrompeld. [slachtoffer 2] zag aanvankelijk niet veel kwaad in het meelopen met de verdachte, maar toen zij doorkreeg dat verdachte van plan was om seks met haar te hebben heeft zij zich eerst verzet en duidelijk kenbaar gemaakt dat zij dat niet wilde, waarna zij verstijfde. Verdachte heeft zich daar niets van aangetrokken en heeft zijn zin doorgedreven. Ook in het geval van [slachtoffer 1] heeft verdachte misbruik gemaakt van de situatie. Hij is ongevraagd bij [slachtoffer 1] in bed komen liggen en is – ondanks dat zij dat niet wilde en dat aan hem duidelijk had gemaakt – onverhoeds bij haar binnengedrongen, terwijl hij op haar lag. Verdachte heeft in beide gevallen uitsluitend oog gehad voor zijn eigen bevrediging en is daarbij voorbij gegaan aan de gevoelens en de grenzen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Hun verzet en het feit dat zij geen seks met hem wilden hebben, heeft hij volstrekt genegeerd.

[slachtoffer 2] verklaarde ter zitting dat zij zich voelde alsof verdachte haar als zijn prooi had uitgekozen. Getuige [getuige 1] beschreef verdachte als een jager als het om vrouwen gaat. Getuige [getuige 6] beschreef hoe verdachte ook bij haar had geprobeerd om seks met haar te hebben en dat hij niet ophield dit te proberen, ondanks haar afwijzingen. Het hof ziet hierin een zorgelijk patroon. Verdachte probeert het kennelijk gewoon en gaat – als het lukt – door totdat hij klaar is. [slachtoffer 1] werd door hem in bed overrompeld. [slachtoffer 2] bevroor onder zijn handelingen. Het hof vindt het eveneens zorgelijk dat verdachte ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij nog steeds vindt dat hij zowel bij [slachtoffer 2] als bij [slachtoffer 1] niets verkeerd heeft gedaan.

Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op het lichamelijk en geestelijk welbevinden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Zij zijn als gevolg van deze feiten beiden onder psychologische behandeling geweest en hebben er tot op de dag van vandaag last van. Ter zitting hebben zij daarover opnieuw beeldend verteld. Ook in de samenleving zorgen dergelijke misdrijven voor onrust en gevoelens van onveiligheid.

Het hof rekent verdachte zijn handelingen zwaar aan en kan daarop niet anders reageren dan met een langdurige gevangenisstraf.

De rechtbank heeft een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk geëist.

Bij het bepalen van de straf heeft het hof acht geslagen op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten. Het oriëntatiepunt voor verkrachting met een beperkte mate van dwang is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Het hof heeft tevens acht geslagen op de destijds jeugdige leeftijd van verdachte, het tijdsverloop en de recente reclasseringsrapportage, waarin een voorzichtig positief beeld van verdachte wordt geschetst, ook op seksueel gebied. Verdachte heeft geen relevante documentatie. Artikel 63 Sr is van toepassing omdat aan verdachte op 7 april 2021 een strafbeschikking is opgelegd op grond van de Wegenverkeerswet.

Gelet op het eerder genoemde patroon dat het hof in de handelingen van verdachte ziet, is het hof van oordeel dat een aanzienlijk gedeelte van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm moet worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen. Alles afwegende is het hof van oordeel dat in dit geval aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van 32 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof ziet, net als de reclassering, geen aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich aanvankelijk in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot het bedrag van € 24.976,47. Daarvan strekt € 12.476,47 tot vergoeding van materiële schade en € 12.500,- tot vergoeding van immateriële schade.

De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, namelijk tot het bedrag van € 8.208,61, waarvan € 1.208,61 ter vergoeding van materiële schade en € 7.000,- ter vergoeding van immateriële schade.

In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering gehandhaafd tot het bedrag van € 19.591,50, bestaande uit de volgende posten.

Materiële schade

a.

Medische kosten

:

€ 1.164,64

b.

Reiskosten

:

€ 189,36

c.

Studievertraging

:

€ 11.237,50

d.

Immateriële schade

:

€ 7.000,-.

Dat de gestelde medische kosten in hoger beroep hoger zijn dan in eerste aanleg, komt doordat het aanvankelijk ingebrachte schadeoverzicht een optelfout bevatte. In hoger beroep is een nieuw schadeoverzicht ingebracht waarin die fout is gecorrigeerd.

Standpunt verdediging

Voor als het hof tot een bewezenverklaring komt van feit 1 – wat het geval is – heeft de raadsman zich verzet tegen toewijzing van de vordering voor zover die betrekking heeft op studievertraging (onderdeel c).

Oordeel hof

Materiële schade

- Medische kosten en reiskosten (onderdeel a en b)

Het hof wijst onderdeel a en b van de vordering toe. De verdediging heeft deze onderdelen van de vordering niet betwist en zij komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.

- Studievertraging (onderdeel c)

Het hof verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover die strekt tot vergoeding van schade in de vorm van studievertraging (onderdeel c). Rekening houdend met wat de raadsman daartegen heeft ingebracht, is naar het oordeel van het hof niet in voldoende mate komen vast te staan dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden door feit 1. Nader onderzoek zou tot een ander oordeel kunnen leiden, maar zou in het kader van deze strafzaak een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.

Immateriële schade

Het hof wijst de vordering toe wat betreft de immateriële schade. Dit onderbouwt het hof als volgt.

Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin een benadeelde partij recht heeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Voor deze strafzaak is van belang dat dit onder meer het geval is als de benadeelde partij door het onrechtmatige handelen van de verdachte in de persoon is aangetast (1) door het oplopen van lichamelijk letsel, (2) doordat zij is geschaad in haar eer of goede naam of (3) op een andere wijze.

Van de onder 3 bedoelde aantasting in de persoon op een andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat sprake is van de in artikel 6:106 onder b BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.

Het hof is van oordeel dat de aard en ernst van feit 1 meebrengen dat het voor de hand ligt dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zodanig ernstig zijn dat kan worden aangenomen dat de benadeelde partij door feit 1 in de persoon is aangetast. De benadeelde partij is immers door de verdachte gedwongen tot het ondergaan van vaginale penetratie met zijn penis. Zodoende heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het seksuele zelfbeschikkingsrecht van de aangeefster.

Naar het oordeel van het hof is het gevorderde bedrag (€ 7.000,-) een billijke vergoeding voor de immateriële schade die de benadeelde partij door feit 1 heeft geleden.

Wettelijke rente

Het bedrag dat de verdachte de benadeelde partij moet betalen, wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Die vermeerdering met de wettelijke rente gaat in op de volgende datums:

? materiële schade: op 18 oktober 2022, omdat die datum in het midden ligt van de periode waarin de kosten heeft gemaakt die de materiële schade vormen;

? immateriële schade: op de pleegdatum (23 januari 2022).

Schadevergoedingsmaatregel

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, legt het hof de schadevergoedingsmaatregel op (als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht).

Vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich aanvankelijk in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot het bedrag van € 13.096,45. Daarvan strekt € 596,45 tot vergoeding van materiële schade en € 12.500,- tot vergoeding van immateriële schade.

De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, namelijk tot het bedrag van € 7.596,45, waarvan € 596,45 ter vergoeding van materiële schade en € 7.000,- ter vergoeding van immateriële schade.

In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering gehandhaafd tot het bedrag van € 7.596,45, bestaande uit de volgende posten.

Materiële schade

a.

Medische kosten

:

€ 371,19

b.

Reiskosten

:

€ 225,26

c.

Immateriële schade

:

€ 7.000,-.

Standpunt verdediging

Voor als het hof tot een bewezenverklaring komt van feit 2 – wat het geval is – heeft de raadsman zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.

Oordeel hof

Materiële schade

Het hof wijst onderdeel a en b van de vordering toe. De verdediging heeft deze onderdelen van de vordering niet betwist en zij komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.

Immateriële schade

Ook wat betreft de immateriële schade wijst het hof de vordering toe. Dit onderbouwt het hof als volgt.

Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin een benadeelde partij recht heeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Voor deze strafzaak is van belang dat dit onder meer het geval is als de benadeelde partij door het onrechtmatige handelen van de verdachte in de persoon is aangetast (1) door het oplopen van lichamelijk letsel, (2) doordat zij is geschaad in haar eer of goede naam of (3) op een andere wijze. Van de onder 3 bedoelde aantasting in de persoon op een andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.

Naar het oordeel van het hof is in voldoende mate komen vast te staan dat de benadeelde partij door feit 1 geestelijk letsel heeft opgelopen, namelijk een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Dit baseert het hof op het bericht van psycholoog Mostertman van 6 september 2021 dat door de benadeelde partij is ingebracht ter onderbouwing van de vordering. Het hof verbindt hieraan de conclusie dat de benadeelde partij door feit 2 in de persoon is aangetast.

Naar het oordeel van het hof is het gevorderde bedrag (€ 7.000,-) een billijke vergoeding voor de immateriële schade die de benadeelde partij door het bewezenverklaarde heeft geleden.

Wettelijke rente

Het bedrag dat de verdachte de benadeelde partij moet betalen, wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Die vermeerdering met de wettelijke rente gaat in op de volgende datums:

? materiële schade: op 24 mei 2021, omdat die datum in het midden ligt van de periode waarin de kosten heeft gemaakt die de materiële schade vormen;

? immateriële schade: op de pleegdatum (7 januari 2021).

Schadevergoedingsmaatregel

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, legt het hof de schadevergoedingsmaatregel op (als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht).

Wetsartikelen

De straf en maatregelen die het hof oplegt zijn gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.

Beslissing

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel en doet opnieuw recht.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 16 (zestien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 8.354,00 (achtduizend driehonderdvierenvijftig euro), bestaande uit € 1.354,00 (duizend driehonderdvierenvijftig euro) ter vergoeding van materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatums tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.354,00 (achtduizend driehonderdvierenvijftig euro), waarvan € 1.354,00 (duizend driehonderdvierenvijftig euro) ter vergoeding van materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatums tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 76 (zesenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:

? 18 oktober 2022 wat betreft de materiële schade en

? 23 januari 2022 wat betreft de immateriële schade.

Vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 7.596,45 (zevenduizend vijfhonderdzesennegentig euro en vijfenveertig cent), bestaande uit € 596,45 (vijfhonderdzesennegentig euro en vijfenveertig cent) ter vergoeding van materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatums tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.596,45 (zevenduizend vijfhonderdzesennegentig euro en vijfenveertig cent), waarvan € 596,45 (vijfhonderdzesennegentig euro en vijfenveertig cent) ter vergoeding van materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatums tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:

? 24 mei 2021 wat betreft de materiële schade en

? 7 januari 2021 wat betreft de immateriële schade.

Dit arrest is gewezen door mr. M.E. van der Werf, mr. A.J. Smit en mr. O.O. van der Lee, in aanwezigheid van de griffier mr. D. van der Geld en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof van 24 december 2025.

Voetnoot

Voetnoot 1

Waar hierna wordt verwezen naar ‘het politiedossier’, wordt bedoeld: het proces-verbaal (met bijlagen) van de politie in het onderzoek met proces-verbaal-nummer ONRBC22006-37. Dit proces-verbaal is gesloten op 8 april 2022.

Voetnoot 2

Proces-verbaal van bevindingen van het informatief gesprek, pagina 1-4 van het politiedossier.

Voetnoot 3

Proces-verbaal van aangifte, pagina 5-15 van het politiedossier.

Voetnoot 4

De berichtenwisseling tussen [slachtoffer 2] en [getuige 1] is weergegeven op pagina 69-127 van het politiedossier.

Voetnoot 5

Proces-verbaal van het getuigenverhoor, pagina 55 van het politiedossier.

Voetnoot 6

Proces-verbaal van het getuigenverhoor, pagina 135 van het politiedossier.

Voetnoot 7

Pagina 154-155 van het politiedossier.

Voetnoot 8

Proces-verbaal van bevindingen van het informatief gesprek, pagina 148-150 van het politiedossier.

Voetnoot 9

Proces-verbaal van bevindingen, pagina 173-174 van het politiedossier, in samenhang met de berichtenwisseling tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die is weergegeven op pagina 161-169 van het politiedossier

Voetnoot 10

Pagina 163 van het politiedossier.

Voetnoot 11

Proces-verbaal van het getuigenverhoor van 28 maart 2024 bij de raadsheer-commissaris in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoot 12

Proces-verbaal van het getuigenverhoor, pagina 273 van het politiedossier.

Voetnoot 13

Proces-verbaal van het getuigenverhoor, pagina 178 van het politiedossier.

Voetnoot 14

Proces-verbaal van het getuigenverhoor, pagina 179-180 van het politiedossier.