12.12.
De deskundige acht het onwaarschijnlijk dat slechts een “eenmalige” verwonding heeft plaatsgevonden (zoals in 12.5 samengevat bij de eerste bullet). Ook partijdeskundige
[de specialist]
constateerde in 2014 indicaties voor ouder letsel (waarbij het proces van nieuw botvorming tot rust is gekomen) en relatief nieuwe verwondingen met een nog actief proces in het beschadigde beenweefsel (rov. 6.1.8 van het tussenarrest van 19 januari 2021).
Het hof gaat er daarom vanuit dat in de gehele periode dat
[het paard]
bij
[de vennootschap]
gestald is geweest in meer of minder mate sprake is geweest van letsel in de mond bij
[het paard]
, waarvan een deel (in deze periode) ook weer is geheeld en een deel daarvan niet (het door de deskundige geconstateerde blijvend letsel).
De vraag is vervolgens of
[de vennootschap]
op de hoogte had moeten zijn van voornoemd letsel in de mond en dat aan
[appellante]
had moeten melden. Het hof is van oordeel dat dit het geval was vanaf het najaar 2012.
[appellante]
heeft gesteld (en
[geïntimeerden]
heeft dit niet betwist) dat het paard het goed deed in wedstrijden en een goede reputatie had opgebouwd tot het najaar van 2012 waarin een teleurstellend resultaat werd behaald in een wedstrijd en waarna geen goede resultaten meer zijn behaald. Het hof gaat ervan uit dat het letsel in de mond van
[het paard]
vanaf het najaar 2012 zodanig was dat
[het paard]
er last van had bij het rijden van wedstrijden. Ook gaat het hof ervan uit dat dit zo is gebleven tot en met tenminste het moment dat
[appellante]
[het paard]
weghaalde bij
[de vennootschap]
. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat
[de specialist]
vlak na het ophalen zowel nieuwere als oudere verwondingen constateerde in de mond bij
[het paard]
. Het hof verduidelijkt dat dit dus niet (enkel) het blijvend letsel in het botweefsel betreft als bedoeld in rov. 6.7.1. van het tussenarrest van 19 januari 2021, waarvan
[appellante]
niet heeft kunnen aantonen dat dit tot blijvende klinische klachten heeft geleid en dus tot waardevermindering van
[het paard]
omdat
[het paard]
in de toekomst niet meer kan worden ingezet als wedstrijdpaard. In de periode najaar 2012 tot aan het weghalen van
[het paard]
bij
[de vennootschap]
, gaat het hof uit van (open) wonden als gevolg waarvan in elk geval gedurende die periode (en daarmee tijdelijke) klinische klachten bestonden, waardoor geen wedstrijden op hoog niveau met
[het paard]
konden worden gereden.
Het hof gaat voorbij het verzoek van
[appellante]
om terug te komen op de beslissing dat het blijvend letsel geen blijvende klinische klachten tot gevolg heeft. Dit zou volgens
[appellante]
blijken uit de opmerking van de deskundige dat er geen bit meer in de mond van
[het paard]
mag worden gedaan. Dit citaat op pagina 95 van het deskundigenbericht waarnaar
[appellante]
verwijst, heeft echter geen betrekking op de situatie ten tijde van het onderzoek door de deskundige in 2017 waarin er slechts sprake was van het blijvend letsel. Op dat moment waren open wonden geheeld en kon de deskundige stang en trens plaatsen bij
[het paard]
en
[het paard]
berijden zonder dat klinische klachten werden geconstateerd (rov. 6.7.3. van het tussenarrest van 19 januari 2021). Het citaat heeft betrekking op de hypothetische situatie dat
[de vennootschap]
het letsel dat ten grondslag ligt aan het blijvend letsel aan botweefsel en slijmvlies, dat wil zeggen open wonden, zou hebben geconstateerd. De deskundige (met verwijzing naar
[geïntimeerde 2]
) zegt naar het oordeel van het hof niet meer dan dat in dat geval geen bit in de mond zou zijn gedaan tot het moment dat de wonden dermate zouden zijn geheeld dat dit weer kon.
Dat het letsel vanaf het najaar 2012 tot aan het ophalen van
[het paard]
in januari 2014 in zodanige mate aanwezig was dat
[het paard]
er last van had bij het rijden van wedstrijden, heeft
[geïntimeerden]
onvoldoende betwist.
[geïntimeerden]
heeft weliswaar gesteld dat
[het paard]
in 2013 kampte met andere kwalen (verkoudheidsklachten, dikke benen, ziekte van Lyme) en dat
[het paard]
vanwege zijn leeftijd op zijn retour was, maar ook als het hof daarvan zou uitgaan, laat dat onverlet dat het letsel in de mond van
[het paard]
naar het oordeel van het hof vanaf het najaar 2012 tenminste ook in de weg stond aan het rijden van wedstrijden op hoog niveau.
[de vennootschap]
had moeten beschikken over de halfjaarlijkse tandartsgegevens in de periode tussen het najaar 2012 en januari 2014, waaronder in elk geval die van de controles van mei 2013 en van 7 november 2013, waarmee ze haar betwisting nader had kunnen onderbouwen. Ten aanzien van de stelling dat de tandarts beide keren naar behoren de mond heeft geïnspecteerd en daarbij geen letsel heeft geconstateerd, heeft
[de vennootschap]
niet voldaan aan haar verzwaarde motiveringsplicht.
In hetgeen
[geïntimeerden]
heeft opgemerkt in de memorie na deskundigenbericht, ziet het hof geen aanleiding om terug te komen op de overweging (6.10.1 van het tussenarrest van 19 januari 2021). Aldaar is overwogen dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend stalhouder in het kader van de (medische) verzorging van andermans paard bij het laten uitvoeren van medische behandelingen anders dan een standaard controle mag worden verwacht dat de eigenaar wordt geïnformeerd over de aanleiding daartoe en de uitvoering daarvan. In het verlengde hiervan is het hof van oordeel dat
[de vennootschap]
met de door of in haar opdracht uitgevoerde halfjaarlijkse tandartscontroles (waaronder die van mei 2013 en 3 november 2013), op de hoogte had moeten zijn van voornoemd letsel in de mond en dat aan
[appellante]
had moeten melden. Het nalaten daarvan levert naar het oordeel van het hof een tekortkoming op van
[de vennootschap]
, die de ontbinding rechtvaardigt vanaf het najaar 2012 (daarbij gaat het hof uit van 1 oktober 2012).