Hoge Raad, artikel 81 ro-zaken strafrecht overig

ECLI:NL:HR:2024:702

Op 21 May 2024 heeft de Hoge Raad een artikel 81 ro-zaken procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 23/00406, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:HR:2024:702.

Soort procedure:
Instantie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
23/00406
Datum uitspraak:
21 May 2024
Datum publicatie:
14 May 2024

Indicatie

Medeplegen zware mishandeling met voorbedachte raad van advocate door haar tijdens intake in gezicht te snijden, art. 303.1 Sr. 1. Bewijsklacht opzet en voorbedachte rade. 2. Bewijsklacht medeplegen.

HR: art. 81.1 RO. Vervolg op HR:2022:1000.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 23/00406

Datum 21 mei 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 januari 2023, nummer 22-002052-22, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,

hierna: de verdachte.

Procesverloop

1
Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

Overwegingen

2
Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

Beslissing

3
Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2024.