Parket bij de Hoge Raad, strafrecht overig

ECLI:NL:PHR:2024:283

Op 12 March 2024 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 23/00406, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:PHR:2024:283.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
23/00406
Datum uitspraak:
12 March 2024
Datum publicatie:
11 March 2024

Indicatie

Conclusie plv. AG. Art. 47 jo. 303 Sr. Medeplegen zware mishandeling met voorbedachte raad van advocaat in Zoetermeer. Tweede cassatieronde, vervolg op ECLI:NLHR:2022:1000. Middelen over opzet (M1) en medeplegen (M2). Plv. AG is van mening dat beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81.1 RO ontleende motivering. Conclusie strekt tot verwerping.

Uitspraak

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00406

Zitting 12 maart 2024

CONCLUSIE

M.E. van Wees

In de zaak

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,

hierna: de verdachte.

Inleiding
1.1

De verdachte is bij arrest van 23 januari 2023 door het gerechtshof Den Haag, na terugwijzing door de Hoge Raad, wegens het meer subsidiair tenlastegelegde "medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de straf voor de feiten die niet in de vernietiging door de Hoge Raad waren betrokken bepaald op zes maanden. Ten slotte heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van twee benadeelde partijen en hieraan telkens, voor zover die vorderingen zijn toegewezen, een schadevergoedingsmaatregel verbonden.

1.2

Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

De zaak
2.1

Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. Op 26 september 2017 is [slachtoffer] - een advocaat en hierna: het slachtoffer - in haar kantoor in Zoetermeer aangevallen en daarbij onder meer in haar gezicht gestoken. Blijkens de bewijsvoering van het hof waren hier ten minste vijf personen bij betrokken. Dit betreft om te beginnen de onbekend gebleven opdrachtgever en de eveneens onbekend gebleven ‘steker’ en [betrokkene 1], de snorder die de steker van Amsterdam naar Zoetermeer heeft gebracht en na de aanval ook weer heeft opgehaald. Het hof heeft vastgesteld dat op de heenweg naast de steker ook de verdachte en medeverdachte [betrokkene 2] in de auto van [betrokkene 1] zaten. [betrokkene 2] is na aankomst in Zoetermeer met de steker richting het kantoor gelopen. De rol van de verdachte heeft er onder meer uitbestaan dat hij de snorder heeft geregeld. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat hij in Zoetermeer als ‘dubbelganger’ van [betrokkene 2] heeft gefungeerd, door aldaar soortgelijk gedrag te vertonen en kleding te dragen die “heel erg lijkt” op de kleding die [betrokkene 2] droeg. Beiden zijn afzonderlijk van elkaar na het delict per trein vanuit Zoetermeer naar Den Haag Centraal gereisd.

2.2

In 2021 is de verdachte door het gerechtshof voor zijn aandeel in de gebeurtenissen veroordeeld wegens het medeplegen van poging tot moord. Daarnaast is de verdachte bij die gelegenheid ook veroordeeld voor twee niet aan dit delict te relateren feiten. (Voetnoot 1) De veroordeling wegens het medeplegen van poging tot moord hield in cassatie geen stand. De Hoge Raad oordeelde dat niet zonder meer uit de vaststellingen van het hof volgde dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had gehad op de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte niet bij de uitvoering door de steker aanwezig was en het hof ook niets had vastgesteld over bijvoorbeeld wetenschap bij de verdachte over de geplande aard van het “krassen” van het slachtoffer, waartoe de opdracht was gegeven. (Voetnoot 2) Daarbij lijkt mij een bepalende rol gespeeld te hebben dat het hof in de bewijsconstructie had betrokken dat het plan was om het slachtoffer te verminken (het genoemde “krassen”) en dat door de medeverdachten expliciet besproken was dat het niet de bedoeling was dat het slachtoffer zou overlijden. Na terugwijzing is de verdachte door het hof vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord en het subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan poging tot moord, maar veroordeeld wegens het meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade. (Voetnoot 3)

2.3

Beide cassatiemiddelen hebben betrekking op de bewezenverklaring. Het eerste middel is gericht tegen de bewijsvoering van het opzet en de voorbedachte raad en het tweede middel tegen de bewijsvoering van het medeplegen. Om die reden geef ik hieronder, voor ik nader op de middelen inga, eerst de bewezenverklaring en bewijsoverweging van het hof weer. Daarbij merk ik vast op dat de feitelijke vaststellingen van het hof als zodanig in cassatie niet langer worden bestreden. Voor zover in de bewijsoverwegingen wordt gerespondeerd op feitelijke verweren van de kant van de verdediging en/of wordt ingegaan op een alternatieve lezing van de verdachte over wat hij die dag in Zoetermeer deed, geldt daarom dat deze feitelijke overwegingen in cassatie als onbetwist en vaststaand kunnen worden beschouwd.

2.4

Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:

“hij op 26 september 2017 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met anderen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvende) littekens in het gezicht en op een hand, heeft toegebracht door meermalen met een mes in het gezicht en het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.”

2.5

In het arrest is een bewijsoverweging opgenomen. In de bewijsmiddelenbijlage wordt hierop nog een aanvulling gedaan (het betreft de laatste zin van de eerste alinea onder het kopje “conclusie”). In aangevulde vorm luidt de bewijsoverweging als volgt:

Bewijsoverweging

Inleiding

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw - overeenkomstig de overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities - bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte enige betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit had. Voorts is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood had, en dat het medeplegen evenmin kan worden bewezen.

Op grond van de bewijsmiddelen komt het hof tot vaststelling van de volgende feitelijke gang van zaken en de rol van de verdachte hierin.

De opdrachten de uitvoering

Medeverdachte [betrokkene 2] heeft, via PGP, van een onbekend gebleven persoon tegen betaling een opdracht aangenomen. Deze opdracht hield in dat [slachtoffer] (hierna: 'het slachtoffer’) zou worden aangevallen en dat zij daarbij ‘gekrast’ zou worden. Het slachtoffer moest verminkt worden, niet gedood. Ter uitvoering van die opdracht is een afspraak gemaakt voor 26 september 2017 om 15.15 uur op het kantoor van het slachtoffer. [betrokkene 2] is op die dag van Amsterdam naar Zoetermeer gebracht in een Seat Ibiza met in ieder geval een persoon die zich op het kantoor zou voordoen als een potentiële cliënt van het slachtoffer en de aanval op het slachtoffer feitelijk zou uitvoeren. Deze persoon (hierna: 'de steker') is eveneens onbekend gebleven. [betrokkene 1] was de chauffeur van de Seat Ibiza.

Nadat [betrokkene 2] en de steker in Zoetermeer waren uitgestapt is [betrokkene 2] met de steker meegelopen tot bij de rotonde die bij het advocatenkantoor van het slachtoffer ligt. Hierna is de steker in zijn eentje naar het kantoor van het slachtoffer gegaan en is [betrokkene 2] doorgelopen naar het NS-station Zoetermeer. Daar heeft hij de trein richting station Den Haag Centraal genomen, in plaats van terug te reizen met de Seat Ibiza. De steker is het kantoor van het slachtoffer binnen gegaan en heeft haar, na een kort gesprek, tegen de muur geduwd en haar opzettelijk met een stanleymes in haar gezicht, op haar hoofd en in haar hand gestoken/gesneden. Het slachtoffer heeft daarbij een diepe snee van ongeveer 6 centimeter in haar rechterwang, van de onderkant van haar linkeroor richting haar mond, en een snee op haar hoofd opgelopen. Het slachtoffer is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht.

Rond 15:24 die dag kwam bij de politie de melding binnen dat het slachtoffer was aangevallen in haar kantoor waarbij zij meermalen met een mes was gestoken.

De rol van de verdachte

Relatie met medeverdachte [betrokkene 2]

De verdachte en [betrokkene 2] zijn bekenden van elkaar. Zij kennen elkaar omdat ze uit dezelfde buurt komen en trokken ook met elkaar op, ook in de periode rond het tenlastegelegde. Zij waren immers nog op 16 september 2017 samen aangetroffen in een Opel Astra met kenteken [kenteken].

Camerabeelden in Zoetermeer van 26 september 2017

De verdachte was op 26 september 2017 rond het tijdstip waarop het feit gepleegd werd in Zoetermeer.

In hoger beroep heeft de verdachte, na aanvankelijke ontkenning, uiteindelijk erkend dat hij te zien is op camerabeelden van het moment waarop hij op 26 september 2017 omstreeks 15:20 uur op de Nelson Mandelabrug te Zoetermeer verschijnt. Dit is op loopafstand van het kantoor van het slachtoffer waar het feit heeft plaatsgevonden. De verdachte komt dan via de roltrap bij ingang Driemanspolder de Nelson Mandelabrug op. Vervolgens loopt hij richting een straatmuzikant en zij hebben een gesprek. De verdachte rent vervolgens naar de OV-poortjes, trapt de poortjes open en rent de trap af. De verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens met de trein naar station Den Haag Centraal is gereisd.

Op andere camerabeelden is medeverdachte [betrokkene 2] op diezelfde dag op hetzelfde station te zien, omstreeks 15:29 uur. Ook hij loopt naar de straatmuzikant en voert daar een kort gesprek mee, en ook hij is vervolgens per trein naar station Den Haag Centraal gereisd.

Telefoonnummer [telefoonnummer 1] en de gebruiker van dat nummer

[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij op 26 september 2017 heeft gefungeerd als snorder. Hij is gebeld met de vraag of hij een rit kon rijden naar Zoetermeer en weer terug. Hij werd gebeld toen hij op school zat. Hij heeft de steker op de dag van het incident vervoerd naar Zoetermeer, in ieder geval samen met [betrokkene 2], en heeft de steker ook terug gebracht naar Amsterdam.

Op 26 september 2017 om 13.23 uur heeft het telefoonnummer in gebruik bij [betrokkene 1] ([telefoonnummer 2]) gedurende 66 seconden verbinding gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] terwijl de telefoon van [betrokkene 1] zich op dat moment bevond in Haarlem, waar hij op school zat. Het hof concludeert op grond daarvan dat de afspraak met [betrokkene 1] om als snorder op te treden in dat gesprek is gemaakt met de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1].

Uit het historisch overzicht blijkt dat de telefoon van [betrokkene 1] ([telefoonnummer 2]) zich op 26 september 2017 tussen 14:09 en 14:17 uur in Amsterdam bevond. Om 15:20 uur bevond de telefoon zich in Zoetermeer. Vervolgens had dit nummer die dag na 15:20 uur nog een aantal keren contact met het nummer [telefoonnummer 1]. Het laatste contact was om 16:37 uur.

Uit het historisch overzicht van telefoonnummer [telefoonnummer 1] blijkt voorts dat dit nummer in gebruik wordt genomen op 26 september om 13:17 uur. Er wordt dan naar dit nummer een sms gestuurd door nummer [telefoonnummer 3], het nummer van de sms centrale van provider Lyca mobile. De telefoon die het nummer [telefoonnummer 1] gebruikt bevindt zich op dat moment in Amsterdam. Om 13:23 uur is er gedurende 66 seconden verbinding met de telefoon van [betrokkene 1]. Ook op dat moment bevindt de telefoon zich in Amsterdam. Het telefoonnummer [telefoonnummer 4], een nummer dat wordt toegeschreven aan [betrokkene 2], heeft op 26 september 2017 om 14:11 uur gedurende 5 seconden contact met nummer [telefoonnummer 1] (hetgeen niet te zien is op het historisch overzicht van laatstgenoemd nummer omdat er geen verbinding tot stand komt). Na het gesprek van 13.23 uur is de eerstvolgende registratie van de telefoon die [telefoonnummer 1] gebruikt om 15:15 uur. De telefoon bevindt zich dan in Zoetermeer, net als de telefoon van [betrokkene 1].

Vanaf 15:15:12 uur straalde het nummer [telefoonnummer 1] aan op de volgende zendmasten:

15:15:12 uur Boerhaavelaan 7 te Zoetermeer

15:16:23 uur Boerhaavelaan 7 te Zoetermeer

15:23:21 uur Danny Kayelaan 20 Zoetermeer

15:27:31 uur Tiber Den Haag

15:28:29 uur Nieuweveense pad Den Haag

15:29:34 uur Stationplein 4 Voorburg

15:32:20 uur Binckhorstlaan 36 Den Haag

15:36:39 uur Koningin Julianaplein 10 Den Haag

15:38:14 uur Koningin Julianaplein 10 Den Haag

15:38:41 uur Maasstraat 5 Den Haag

De laatste zeven zendmasten liggen allemaal, en in die volgorde, op de route langs het spoor van station Zoetermeer naar Den Haag Centraal Station.

De verdachte is op camerabeelden omstreeks 15:20 te zien op de Mandelabrug in Zoetermeer. Omstreeks 15:35 uur is de verdachte op camerabeelden van Den Haag Centraal Station te zien. Hij checkt met een op zijn naam gestelde OV-chipkaart om 15:35 uur in bij de OV-poortjes.

Het hof stelt vast dat de tijdstippen waarop de verdachte in Zoetermeer is te zien op de camerabeelden, het tijdstip waarop hij incheckt op het Centraal Station in Den Haag en de tijdstippen waarop hij te zien is op de camerabeelden op station Den Haag Centraal, nauw corresponderen met de tijdstippen waarop het nummer [telefoonnummer 1] de zendmasten op diezelfde plekken op de route van Zoetermeer naar Den Haag aanstraalt. Het hof trekt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op grond van de bewijsmiddelen de conclusie dat de verdachte de bezitter/gebruiker van de telefoon met nummer [telefoonnummer 1] is geweest.

De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte niet in het bezit was van die telefoon nu er op tijdstippen waarop er blijkens de historische overzichten gebeld of ge-sms’t werd, op beelden niet te zien is dat hij toen een telefoon in zijn hand had.

Dit verweer vindt geen steun in het dossier nu het dossier in het geheel geen beelden van de verdachte bevat van het moment waarop er blijkens het historisch overzicht met die telefoon gebeld of ge-sms’t is.

Voor zover het verweer van de verdediging is gebaseerd op het tijdsverschil van 7 minuten tussen het sturen van een sms-bericht door het nummer [telefoonnummer 1] naar het nummer [telefoonnummer 2] van [betrokkene 1] en het ontvangen door [betrokkene 1] van een sms-bericht afkomstig van het nummer [telefoonnummer 1], treft het evenmin doel nu het een feit van algemene bekendheid is dat sms-berichten met vertraging kunnen binnenkomen.

Daarnaast geldt dat het dossier geen aanwijzingen bevat voor de conclusie dat iemand anders dan de verdachte die dag op enig moment in het bezit was van de telefoon met nummer [telefoonnummer 1]. Het hof concludeert hieruit dat de verdachte op die dag voortdurend in het bezit was van de telefoon met nummer [telefoonnummer 1].

Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] was uitsluitend op 26 september 2017 actief en heeft die dag alleen contact gemaakt met het telefoonnummer van de chauffeur, [betrokkene 1]. Het hof concludeert dan ook dat dit telefoonnummer uitsluitend is aangewend in het kader van het feit dat die dag gepleegd is, en dat de verdachte degene is geweest die in het kader van het plan om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen op 26 september 2017 met [betrokkene 1] de afspraak heeft gemaakt dat [betrokkene 1] die dag als chauffeur een aantal personen van Amsterdam naar Zoetermeer zou brengen.

Autorit in Seat Ibiza van Amsterdam naar Zoetermeer

Uit de historische gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] blijkt dat er zowel voor als na de autorit van Amsterdam naar Zoetermeer frequent telefonisch contact is geweest tussen de verdachte (de bezitter/gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]) en [betrokkene 1], en in het geheel niet tijdens de autorit zelf.

De telefoon straalt om 13:23 voor het laatst een zendmast in Amsterdam aan en wordt dan kennelijk uitgezet; er wordt vanaf dat moment geen zendmast meer aangestraald. Het eerste moment waarop de telefoon weer gebruikt wordt is om 15:15:12; het moment waarop een sms naar het toestel van [betrokkene 1] wordt gestuurd. De telefoon straalt dan een zendmast aan in Zoetermeer. Op dat moment zijn alle inzittenden met uitzondering van [betrokkene 1] reeds uit de Seat gestapt. [betrokkene 2] en de steker zijn op dat moment immers te zien op camerabeelden van de Van Leeuwenhoeklaan.

Gelet op het vorenstaande concludeert het hof dat de verdachte op 26 september 2017 samen met [betrokkene 1], [betrokkene 2] en de steker mee is gereden in de Seat Ibiza van Amsterdam naar Zoetermeer. Nu zij samen in dezelfde auto zaten, was er geen reden om te bellen of te sms-en; dat was anders op het moment dat de verdachte was uitgestapt uit de Seat Ibiza.

De verdachte heeft verklaard dat hij op 26 september 2017 niet in de Seat Ibiza heeft gezeten tijdens de rit van Amsterdam naar Zoetermeer, maar dat hij die dag al in Zoetermeer was. Hij zou de dag daarvoor door iemand, wiens naam hij niet wil noemen, gebracht zijn naar de woning van een vriend wiens naam hij evenmin wil noemen. Ook wil de verdachte niets zeggen met welk doel hij naar die vriend was gegaan, over het adres van "de vriend” en of dat adres in de buurt is van de Mandelabrug en het NS-station in Zoetermeer, waar hij op 26 september 2017 rond 15.20 was.

Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen naar voren komen. Aldus komt het hof tot de conclusie dat hij voor de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden geen redelijke verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van die feiten en omstandigheden voor het bewijs ontzenuwt.

Dat zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 1] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard hebben dat de verdachte niet in de Seat zat tijdens de rit van Amsterdam naar Zoetermeer maakt dat niet anders. [betrokkene 1] kan zich blijkens hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep op 12 december 2022 en tijdens zijn verhoor door de raadsheer-commissaris heeft verklaard weinig meer herinneren van wat er op 26 september 2017 is voorgevallen. Bij de raadsheer-commissaris heeft hij op de vraag of [verdachte] toen bij hem in de auto zat verklaard dat hij zich dat niet kon herinneren. Dat hij zich ruim 2 jaar later ter terechtzitting in hoger beroep op 12 december 2022 ineens wel met zekerheid zou herinneren dat de verdachte toen niet in de auto zat, acht het hof in het licht van die eerder afgelegde verklaring ongeloofwaardig. [betrokkene 2] heeft pas in een laat stadium verklaard dat de verdachte niet in de Seat zat tijdens de bewuste rit. In de verklaring die hij op 3 december 2020 heeft afgelegd tegenover de politie heeft hij niets verklaard over het al dan niet betrokken zijn van [verdachte] bij het feit, terwijl dit op dat moment wel voor de hand had gelegen, al was het maar omdat [verdachte] op dat moment al meer dan twee jaar in voorlopige hechtenis zat.

Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van de verdachte zoveel vragen oproepen, dat het hof ze als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar aanmerkt en om die reden zijn verklaringen geheel ter zijde legt.

Kleding en gedrag

Het hof stelt wat betreft de rol van de verdachte voorts vast dat hij op 26 september 2017 omstreeks 15:20 uur op de Nelson Mandelabrug te Zoetermeer is te zien in een lichte broek, een donkere geopende jas, een shirt dat los over de broek heen hangt, en sneakers met witte zolen en een opvallende zwarte bril. De verdachte komt via de roltrap bij ingang Driemanspolder de Nelson Mandelabrug op en loopt vervolgens richting de straatmuzikant waarmee hij een gesprek heeft.

Ook [betrokkene 2] is op die dag op datzelfde station (omstreeks 15:29 uur) te zien. Opvallend is dat de kleding die [betrokkene 2] draagt, heel erg lijkt op de kleding van de verdachte en ook op precies dezelfde manier wordt gedragen (sneakers met lichte zolen, lichte broek, geopende jas, shirt los over de broek, opvallende zwarte bril). Verder valt op dat [betrokkene 2] toen hij op de rotonde voor het kantoor met de steker richting [A] Advocaten liep, nog geen bril droeg en zijn jas dicht had, maar op het moment dat hij bij het station gefilmd wordt wel een bril draagt en zijn jas open heeft. Ook [betrokkene 2] liep op het station in Zoetermeer naar dezelfde straatmuzikant en voerde daar een kort gesprek mee. Vervolgens reisde hij net als de verdachte per trein naar Den Haag Centraal Station.

Het hof leidt uit het voorgaande en in het licht van de overige bewijsmiddelen af dat de verdachte zijn kleding en gedrag vooraf en kennelijk doelbewust met [betrokkene 2] heeft afgestemd, om zo als een soort dubbelganger te fungeren (en/of verwarring te zaaien) voor [betrokkene 2], die de steker begeleid had tot vlakbij het advocatenkantoor waar uiteindelijk de aanval door de steker heeft plaatsgevonden. Ook dit gedrag ziet het hof als onderdeel van de planmatige uitvoering door de verdachte en zijn mededaders van de opdracht om het slachtoffer te verminken.

Conclusie

Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn mededaders [betrokkene 2], de steker en een onbekend gebleven opdrachtgever, teneinde het vooropgezette en gedetailleerde plan om de gegeven opdracht, het 'krassen' ofwel verminken van het beoogde slachtoffer, uit te voeren. Mede gelet op het ontbreken van een aannemelijke andersluidende verklaring van de verdachte, concludeert het hof voorts dat de verdachte op de hoogte is geweest van de inhoud van het plan.

Er is sprake van een gezamenlijke uitvoering van een vooraf gemaakt plan waarbij de rol van de verdachte bij het gebeuren op 26 september 2017 van dien aard is dat deze moet worden gekwalificeerd als het medeplegen van zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade.

Naar het oordeel van het hof bevat het procesdossier onvoldoende bewijs om opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer vast te kunnen stellen, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. De verdachte was niet bij de uitvoering door de steker aanwezig en uit het dossier blijkt wat betreft, wetenschap bij de verdachte over de geplande aard van het krassen uitsluitend dat het slachtoffer verminkt moest worden, maar niet gedood. De verdachte zal dan ook van het primair en subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.”

2.6

Voor de bewijsmiddelen verwijs ik naar de bijlage bij het bestreden arrest.

Het eerste middel

3.1

Het middel bevat de klacht dat het oordeel dat de verdachte zich opzettelijk en met voorbedachten rade schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling mede in het licht van wat daaromtrent ter zitting is aangevoerd niet uit de bewijsvoering kan blijken.

3.2

De feitelijke vaststellingen van het hof worden in de cassatieschriftuur als gezegd niet bestreden. In (de toelichting op) het middel wordt voorts niet geconcretiseerd aan welke ter zitting naar voren gebrachte argumenten het hof onterecht en/of onvoldoende gemotiveerd voorbij zou zijn gegaan. (Voetnoot 4) In het middel en de toelichting hierop wordt tevens niet gesteld dat geen sprake zou zijn van een voorbedacht plan om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Integendeel, de steller van het middel ontleent aan de bewijsconstructie van het hof het uitgangspunt dat medeverdachte [betrokkene 2] de opdracht had aangenomen om het slachtoffer te “krassen”, oftewel te verminken. Wel wordt geconstateerd dat er geen direct bewijs is waaruit blijkt dat de verdachte zich bewust was van het plan om het slachtoffer te “krassen”, maar dat het hof deze wetenschap mede heeft afgeleid uit het uitblijven van een aannemelijke andersluidende verklaring van de verdachte. Het oordeel van het hof dat de verklaringen van de verdachte “ongeloofwaardig en onbetrouwbaar” zijn, wordt door de steller van het middel overigens niet aangevochten. In essentie komt de vraag die door het middel aan de orde wordt gesteld er daarom op neer of het hof de wetenschap uit het uitblijven van een aannemelijke verklaring c.q. het slechts geven van ongeloofwaardige en onbetrouwbare verklaringen mocht afleiden.

3.3

Anders dan de steller van het middel meen ik dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. In zijn algemeenheid geldt weliswaar dat behoedzaamheid geboden is indien uit de bewijsmiddelen niet veel meer blijkt dan dat de verdachte onder voor hem bezwarende omstandigheden op een bepaalde locatie wordt aangetroffen, (Voetnoot 5) maar in de onderhavige zaak is bepaald meer aan de hand. Vaststaat dat [betrokkene 2] de opdracht had aangenomen om het slachtoffer te laten krassen. Daartoe is de steker geregeld en is voor deze een afspraak gemaakt met het slachtoffer op haar kantoor. Vervolgens is de steker van Amsterdam naar het kantoor van het slachtoffer in Zoetermeer vervoerd en begeleid. Nadat de zware mishandeling had plaatsgevonden is de steker weer vervoerd naar Amsterdam. In dit geheel van geplande handelingen was [betrokkene 2] de opdrachtnemer en had hij de taak de steker te begeleiden van Amsterdam naar het kantoor. De verdachte heeft het vervoer naar en van de plaats delict geregeld, heeft de steker begeleid van Amsterdam naar Zoetermeer en heeft constant contact onderhouden met de chauffeur van de steker, ook nog na de zware mishandeling. Verder heeft de verdachte handelingen verricht die de opsporing moesten bemoeilijken, te weten het gebruiken van een verder onbekend telefoonnummer en het verwarring zaaien over de plaats waar [betrokkene 2] zich vlak voor en tijdens het uitvoeren van de zware mishandeling bevond. Gelet op deze op zichzelf voor het bewijs van het opzet bij de verdachte redengevende omstandigheden - en gegeven dat uit de bewijsvoering wel direct volgt dat [betrokkene 2] en de steker het plan hadden het slachtoffer te “krassen” - kon het hof van de verdachte verlangen dat hij uitleg zou geven over wat zijn handelen te betekenen had. Dat heeft de verdachte nagelaten. Hij heeft immers eerst ontkend die dag in Zoetermeer te zijn geweest en later een weinig gesubstantieerd verhaal gehouden over zijn activiteiten daar. Dat het hof gelet hierop heeft geoordeeld dat de verdachte moet hebben geweten van het plan om het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel toe te brengen acht ik niet onbegrijpelijk.

3.4

Het middel faalt.

Het tweede middel

4.1

Het middel bevat de klacht dat het hof de verdachte onterecht als medepleger heeft aangemerkt. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat de verdachte blijkens de bewijsvoering van het hof niet “lijfelijk (…) aanwezig” was bij het delict en dat de bewijsvoering geen vaststellingen bevat over de “intellectuele bijdrage (…) om tot het plan te komen.”

4.2

Het juridisch kader dat bij het beoordelen of sprake is van medeplegen in acht moet worden genomen, is bekend. Sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen en de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict moet van voldoende gewicht zijn. Voor nadere overwegingen over onder meer de afgrenzing met medeplichtigheid en de rol van gedragingen tijdens, voor en na het delict verwijs ik naar het standaardarrest, waar het cassatiemiddel ook bij aansluit. (Voetnoot 6)

4.3

Het middel kan niet slagen gelet op het volgende. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte niet alleen wist van het voornemen om het slachtoffer te verminken, maar ook, zoals hiervoor onder 3.3 samengevat, een grote rol in de voorbereiding heeft gespeeld door het regelen van het vervoer en het begeleiden van de steker naar Zoetermeer. In het verder begeleiden van de steker in de richting van het advocatenkantoor en het vervolgens vluchten (door [betrokkene 2]) en het zaaien van verwarring (door de verdachte), is de beoordelingsfactor van “inwisselbaarheid van rollen” heel nadrukkelijk terug te zien. Het feit dat de verdachte een telefoon in gebruik had die alleen op de dag van het delict is gebruikt en uitsluitend is gebruikt om met zijn mededaders te communiceren, geeft ten slotte nog steun aan de stelling dat de verdachte nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt.

4.4

Het middel faalt.

Afronding

5.1

Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende verkorte motivering.

5.2

Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

5.3

Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

plv. AG

Voetnoot

Voetnoot 1

Hof Den Haag 17 maart 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:440.

Voetnoot 2

HR 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1000.

Voetnoot 3

Hof Den Haag 23 januari 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:57.

Voetnoot 4

Wel wordt in de schriftuur - op zichzelf terecht - opgemerkt dat ter zitting niet slechts verweer is gevoerd met betrekking tot het opzet op de dood, maar ook met betrekking tot opzet op enige ander geweldsdelict (uit het proces-verbaal van de zitting van 12 december 2022 blijkt dat de raadsvrouw aldaar verweer heeft gevoerd overeenkomstig haar pleitnotities. Ik verwijs naar deze notities, i.h.b. onder 76). Voor de beoordeling van het middel maakt dit niet uit.

Voetnoot 5

Ik wijs op twee recente arresten waarin de Hoge Raad oordeelde over een situatie waarin het hof in de bewijsvoering mede betekenis had toegekend aan het uitblijven van een geloofwaardige verklaring van de verdachte. In beide gevallen ging het om een verdachte op een bepaalde locatie was geweest onder op zichzelf verdachte omstandigheden, te weten in Jemen terwijl de verdachte zich had aangesloten bij Al Qaida (HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:771) en in een auto bij een camping in de nacht terwijl medeverdachten zich daar schuldig maakten aan een poging tot diefstal (HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:813).

Voetnoot 6

HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474.